In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2017 een herstelvonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten is beschuldigd van afpersing. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn medeverdachten hebben een slachtoffer met geweld benaderd, waarbij een taser is gebruikt en het slachtoffer in zijn gezicht is geschopt. De medeverdachten hebben bekennende verklaringen afgelegd, en ook tegen de verdachte is het feit wettig en overtuigend bewezen. De politie was kort na de straatroof in de buurt en heeft de verdachte en zijn medeverdachten zien weglopen in de richting van het misdrijf. Toen de politie hen benaderde, zijn zij weggerend, maar niet lang daarna zijn zij in de nabijheid van elkaar aangehouden. Het verweer van de verdachte dat er geen sprake zou zijn van medeplegen is door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het herstelvonnis is een correctie op een eerder vonnis van 16 mei 2017, waarin enkele misslagen zijn geconstateerd. De rechtbank heeft bepaald dat de rubriek betreffende de medewerking aan het reclasseringstoezicht moet worden aangepast. De rechtbank heeft in het herstelvonnis bevestigd dat de verdachte medewerking moet verlenen aan het reclasseringstoezicht, zoals bedoeld in artikel 14d en artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, inclusief de medewerking aan huisbezoeken. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter mr. K.G. van de Streek, en de rechters mr. P.K. Oosterling-van der Maarel en mr. G. van de Beek, in aanwezigheid van griffier mr. B.T. Feenstra.