ECLI:NL:RBMNE:2017:3457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
16/659088-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld door meerdere personen met gebruik van een taser

Op 16 mei 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten op 22 januari 2017 in Almere een afpersing heeft gepleegd. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, terwijl hij op de fiets was, met geweld gedwongen om zijn portemonnee, horloge en mobiele telefoon af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een taser heeft gebruikt en het slachtoffer in zijn gezicht heeft geschopt. De medeverdachten hebben bekennende verklaringen afgelegd, en de rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar, maar de rechtbank achtte hem strafbaar. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van drie maanden en een taakstraf van 180 uren geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en behandeling. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade van het slachtoffer, die in totaal € 1.038,14 bedraagt, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling aan de Staat, met de mogelijkheid van jeugddetentie bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659088-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [2001] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] , [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad, alsmede de ouders van de benadeelde partij [slachtoffer] , gevolmachtigd om namens het slachtoffer ter zitting op te treden, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 22 januari 2017 te Almere op de openbare weg samen met anderen met geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee (met inhoud), een horloge en een mobiele telefoon.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten onbetrouwbaar en inconsistent zijn met betrekking tot verdachte. Verdachte ontkent het feit en er is onvoldoende ander specifiek bewijs voor een aandeel van verdachte in het tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet/oogmerk had op het wederrechtelijk toe-eigenen van een goed van [slachtoffer] , er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het gepleegde geweld en dat er geen sprake was van dwang van de zijde van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft het volgende verklaard:
‘Vannacht zondag 22 januari 2017 omstreeks 02:15 tot 02:30 uur fietste ik met een vriend van mij over het [straatnaam] te Almere […] . (…) Bij het speeltuintje zag ik drie jongens onder een lantaarnpaal staan. [2] (…) We reden door en opeens kwam één van de jongens op het fietspad staan. Hij blokkeerde de weg voor ons. (…) Hij pakte mijn fiets vast en daardoor moest ik stoppen. Daarna kwam één van de jongens onder de lantaarnpaal vandaan rennen. Die jongen kwam ook naar mij toe en ik voelde, dat ik met een taser in mijn hals werd getaserd. De schok van de taser was zo heftig, waardoor ik omviel. (…) Ik kwam op de grond in de struiken terecht. (…) Ik zag toen, dat de jongen die mij als eerste aansprak, tegen mijn gezicht schopte. (…) De jongen die mij als eerste aansprak, hoorde ik om mijn telefoon vragen. Volgens mij zei hij: “geef mij je pokkie”. (…) Ik gaf aan die jongen mijn telefoon. Daarna vroeg hij aan mij of ik nog meer had of ik vroeg aan hem wat hij nog meer wilde hebben. (…) Gevolg is in elk geval wel, dat ik mijn portemonnee uit mijn linkerbroekzak pakte en die aan de zelfde jongen gaf. Dan vraagt hij vier keer aan mij: “Wat heb je nog meer bij je?”(…) Die jongen zag toen mijn horloge. Hij zei tegen zijn vriend, dat ik een horloge een Casio had. Die andere jongen zei toen: “Pak het maar.” (…) Ik deed toen wel mijn horloge af en zij pakten het aan. Ik gaf het horloge ook aan de zelfde jongen. (…) De twee jongens hebben mij niet bedreigd met woorden, dat ik mijn spullen moest af geven en dat ze als ik dat niet zou doen geslagen of geschopt zou worden. (…) De jongen met de taser is toen achter [voornaam] aangerend. (…) De derde jongen was ook bij mij komen te staan, toen ik op de grond gevallen was door de schok van de taser. Hij is ook de jongen geweest, die als antwoord gaf: “Pak het maar.” [3]
Op 22 januari 2017 om 02.22 uur krijgen verbalisanten een melding van een beroving door drie donker geklede negroïde verdachten, waarbij gebruik was gemaakt van een taser. Zij zagen drie donkergeklede negroïde personen lopen die uit de richting van het gepleegde misdrijf kwamen. De personen keken naar het dienstvoertuig en begonnen te rennen. Uiteindelijk zijn deze drie personen, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte, aangehouden. Tijdens de opsporingsfouillering bij medeverdachte [medeverdachte 1] werden een zwarte portemonnee met daarin een rijbewijs van het slachtoffer en een zwarte Apple Iphone 5 aangetroffen. Op de vluchtroute trof de verbalisant een horloge op de grond aan. [4]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij op [slachtoffer] af zijn gegaan en hem hebben gezegd dat hij zijn spullen af moest geven. [slachtoffer] heeft toen zijn spullen gegeven en [medeverdachte 1] had die bij zich tijdens de aanhouding. [slachtoffer] was aan het fietsen en zij hebben hem geblokt door voor hem te gaan staan. Zij stonden aan de zijkant van het fietspad zodat zij niet snel zouden opvallen. In 10 seconden hebben zij met elkaar besproken om [slachtoffer] te blokken en te pakken. [medeverdachte 1] wist dat één van de medeverdachten een taser bij zich had. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij met een hele groep eerst bij een feestje was: ‘
Die twee jongens die nu beneden zitten en nog wat jongens die ik niet allemaal van naam ken. [6] In de nacht van 22 januari was hij met twee vrienden. Zij zagen twee jongens fietsen en toen belandde de jongen in de bosjes. [medeverdachte 2] vroeg wat hij had en toen kreeg hij zijn telefoon, portemonnee en horloge. Daarna zijn ze met zijn drieën weggegaan. [7] Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij de fiets van de jongen had vastgepakt. Zij hadden de beroving in 10 seconden besproken. Hij heeft aangegeven dat hij de taser niet had. Vervolgens verklaart hij:
‘… wil ik wel zeggen dat [voornaam van medeverdachte 1] niet degene was met de taser, dus dan blijft er maar eentje over.’ [8]
Bewijsoverweging
De aangever heeft verklaard dat hij door drie jongens is beroofd. Hij is door middel van geweld gedwongen om zijn telefoon, portemonnee en horloge af te geven. De drie jongens zijn hierna weggegaan. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben een bekennende verklaring afgelegd. Deze verklaringen ondersteunen de aangifte. Het is vervolgens de vraag wie de derde persoon bij de straatroof was.
De politie was zeer kort na de straatroof in de buurt van het delict en heeft verdachte en zijn medeverdachten uit de richting van het misdrijf zien komen lopen. Op het moment dat verdachte en de medeverdachten de politie zagen, zijn zij weggerend. Alle drie de jongens zijn vervolgens niet lang daarna en in de buurt van elkaar aangehouden.
De verklaring van verdachte dat hij ten tijde van de beroving niet bij de medeverdachten was, maar een jas aan het halen was bij een vriend, vindt geen steun in het dossier. Daarbij komt dat dit alibi niet te controleren is omdat verdachte geen inzage in zijn telefoon heeft willen geven. Daardoor kon niet worden geverifieerd dat verdachte – zoals hij zelf aangeeft – inderdaad contact heeft gehad met deze vriend over het ophalen van zijn jas. De verklaring van verdachte dat hij voor de politie is weggerend omdat hij geen identiteitsbewijs bij zich had, vindt de rechtbank mede in dit licht evenmin geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank daarom bewezen dat verdachte één van de daders van de afpersing was en dat het verdachte is geweest die de taser heeft gebruikt.
Te bespreken standpunten en verweren
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom moeten worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verklaringen van de medeverdachten sluiten op hoofdlijnen aan bij hetgeen de aangever heeft verklaard. Dat de medeverdachten later in het proces steeds uitgebreider zijn gaan verklaren, maakt hun verklaringen niet ongeloofwaardig of inconsistent. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen, zeker niet nu zij ook zichzelf hiermee belasten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, dat verdachte geen oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening en dat er geen sprake was van dwang van de kant van verdachte.
De rechtbank verwerpt ook deze verweren. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachten met zijn drieën waren en dat zij kort overleg hebben gehad over de beroving. De verdachten zijn midden in de nacht naast het fietspad gaan staan om niet gezien te worden. Vervolgens is aangever tot stoppen gedwongen door medeverdachte [medeverdachte 2] en heeft verdachte aangever getaserd. Toen aangever op de grond lag heeft medeverdachte [medeverdachte 1] aangever in zijn gezicht getrapt. Vervolgens zijn van aangever een telefoon, portemonnee en horloge weggenomen. Gelet op deze gedragingen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Ieder van hen had een rol van betekenis in het gebeuren. Dat verdachte niet zelf de goederen van aangever heeft weggenomen of aangenomen doet daar niet aan af. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verdachte wel degelijk dwang heeft uitgeoefend op aangever, onder meer omdat het verdachte is geweest die aangever heeft getaserd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hij op 22 januari 2017 te Almere op de openbare weg het [straatnaam] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (met inhoud) en een horloge (merk Casio) en een mobiele telefoon (iPhone 5SE), toebehorende aan [slachtoffer] , welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders
- voor die [slachtoffer] die op de fiets was op het fietspad is/zijn gaan staan en vervolgens de fiets van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en
- die [slachtoffer] tegen de hals heeft/hebben getaserd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag die [slachtoffer] met kracht heeft/hebben getrapt in het gezicht en
- dreigend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd "geef mij je pokkie" en "wat heb je nog meer bij je"
- tegen zijn/hun mededaders heeft/hebben gezegd dat hij, die [slachtoffer] een horloge een Casio had en vervolgens "pak het maar".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Afpersing door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
- Over verdachte is het volgende rapport opgemaakt: een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 12 april 2017, uitgebracht door drs. T. Smits, GZ-psycholoog.
Het rapport houdt onder meer het volgende in. Bij verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en van een ongespecificeerde gedragsstoornis. Hij heeft een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Er zijn aanwijzingen voor ADHD en ODD. Er zijn zorgen op het gebied van de gewetensontwikkeling, de regulering van impulsen en het streven naar directe behoeftebevrediging. Door zijn ontkenning kan geen zicht verkregen worden op zijn drijfveren en keuzemogelijkheden. Ondanks dat het gezien zijn beperkingen waarschijnlijk is dat het ten laste gelegde hem in een verminderde mate toe te rekenen valt, is de gradatie daarin binnen het onderzoek niet vast te stellen.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de psycholoog van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een maatregel Toezicht en Begeleiding door [naam instelling 1] of een soortgelijke instelling, het meewerken aan behandeling bij [naam instelling 2] en aan huisbezoeken;
- een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen jeugddetentie.
Hij heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met het feit dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en de voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van het onherroepelijk worden van het vonnis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is en weer naar school gaat. Hij functioneert op zwakbegaafd niveau en laat een achterstand zien in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij is verminderd toerekeningsvatbaar. Een voorwaardelijke gevangenisstraf naast een onvoorwaardelijke werkstraf is een te zwaar middel. De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke werkstraf dan wel een onvoorwaardelijke werkstraf zonder voorwaardelijk strafdeel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grove afpersing. Hij heeft met twee andere personen het slachtoffer midden in de nacht tegengehouden. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer getaserd, waarna het slachtoffer ook nog eens in het gezicht is geschopt. Het slachtoffer heeft als gevolg van dit geweld enkele van zijn eigendommen afgegeven. Dit is een zeer traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring. Het slachtoffer bevindt zich momenteel in het buitenland en daar gaat het naar omstandigheden goed met hem, maar hij maakt zich zorgen over het moment dat hij weer naar Nederland terugkeert. Het heeft nog altijd invloed op hem, maar ook op zijn ouders, zoals uit de slachtofferverklaring is gebleken. De gedragingen van verdachte dragen daarnaast bij aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Dat verdachte is blijven ontkennen, geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en geen berouw heeft getoond, neemt de rechtbank hem ernstig kwalijk.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS voor jeugdigen gaan voor een afpersing uit van een taakstraf voor de duur van 60 uur, dan wel een (dienovereenkomstige) jeugddetentie, waarbij voor iedere strafverzwarende omstandigheid in beginsel een taakstraf van 60 uur wordt opgeteld. Als strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank het volgende aangenomen:
  • het gebruiken van fysiek geweld;
  • het gebruiken van een wapen;
  • het ontstaan van letsel;
  • de plaats van het delict, te weten op straat midden in de nacht;
  • door meerdere personen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 februari 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een rapportage van [naam instelling 1] van 28 april 2017, uitgebracht door [A] , medewerker [naam instelling 1] ;
- een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 april 2017, uitgebracht door [B] , raadsonderzoeker;
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 12 april 2017, uitgebracht door drs. T. Smits, GZ-psycholoog.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) heeft gerapporteerd dat bij een bewezenverklaring het instrumenteel inzetten van agressie door verdachte zeer verontrustend is. Ook is het zorgelijk dat hij stellig blijft ontkennen en daarmee geen verantwoordelijkheid toont en een irreële voorstelling van de werkelijkheid heeft. Dat staat verandering in de weg. Op verschillende domeinen zijn zorgen over verdachte. Hij functioneert op zwakbegaafd niveau en heeft een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De RvdK heeft geadviseerd om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarden dat hij medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van [naam instelling 1] te [vestigingsplaats] , medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en dat hij meewerkt aan behandeling vanuit een forensische polikliniek zoals [naam instelling 2] .
[naam instelling 1] (hierna [naam instelling 1] ) heeft gerapporteerd dat verdachte zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden houdt. De onderzoekster van het NIFP heeft gedragsproblemen vastgesteld met kenmerken van ADHD en ODD. Verdachte en zijn moeder erkennen dit echter niet als probleem. Volgens school raakt verdachte snel in conflict en kan hij conflictsituaties moeilijk oplossen. Hij heeft weinig probleeminzicht en kan moeilijk omgaan met kritiek. Verdachte heeft lange tijd school gemist en heeft daardoor een achterstand in zijn ontwikkeling. [naam instelling 1] heeft geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden een maatregel Toezicht en Begeleiding en meewerken aan behandeling bij [naam instelling 2] .
Volgens de psycholoog is de kans op recidive niet goed te onderbouwen, maar kan in algemene zin wel worden gezegd dat de gedragsproblemen van verdachte kunnen bijdragen in de kans op antisociaal gedrag. De psycholoog heeft geadviseerd een werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden dat verdachte contact houdt met de jeugdreclassering en dat hij wordt aangemeld bij een forensische polikliniek zoals [naam instelling 2] .
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 150 uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Aan verdachte wordt de maatregel Toezicht en Begeleiding opgelegd, huisbezoeken daaronder begrepen, en het meewerken aan behandeling bij [naam instelling 2] of soortgelijke instelling.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een strafbaar feit zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Ten slotte zal de rechtbank het verzoek van de officier van justitie, om het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van het tijdstip dat het vonnis onherroepelijk wordt, toewijzen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en heeft een bedrag van € 1.038,14 gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 38,14 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, hoofdelijk met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering omdat zij vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de materiële schade ten aanzien van herstelkosten van de spalk af te wijzen, omdat niet duidelijk is of de kosten zijn gemaakt als rechtstreeks gevolg van het feit. Ten aanzien van de overige materiële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze ongegrond te verklaren dan wel fors te matigen omdat de aangehaalde jurisprudentie qua ernst en feitelijkheden onvoldoende overeenstemt met de onderhavige zaak.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de rechtbank staat voldoende vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. De door de benadeelde partij gevorderde materiele schade is (o.a.) onderbouwd met stukken van de tandarts en huisarts. Daaruit is op te maken dat (ook) de herstelkosten van de spalk het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit. Ook de gevorderde immateriële schade is door de benadeelde partij voldoende gemotiveerd onderbouwd.
De rechtbank waardeert de schade op € 38,14 aan materiële kosten en € 1.000,- aan immateriële kosten en zal de vordering tot het totale bedrag van € 1.038,14 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.038,14, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 10 dagen jeugddetentie, waarbij toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 27, 24c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 3 maanden;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, zal melden bij [naam instelling 1] , [adres] te [vestigingsplaats] , en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht, huisbezoeken daarbij inbegrepen;
* zich onder behandeling zal stellen van [naam instelling 2] of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij [naam instelling 1] opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk is geworden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.038,14, bestaande uit € 38,14 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.038,14 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en G. van de Beek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2017.
Mr. van de Beek en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, op de openbare weg het [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (met inhoud) en/of een horloge (merk Casio) en/of een mobiele
telefoon (iPhone 5SE), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- voor die [slachtoffer] (die op de fiets was) op het fietspad is/zijn gaan staan en/of (vervolgens) de fiets van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) op/tegen de hals, althans op/tegen het lichaam heeft/hebben getaserd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben geschopt/getrapt in/op/tegen het gezicht en/of
- (dreigend) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd "geef mij je pokkie" en/of "wat heb je nog meer bij je" en/of dat hij, die [slachtoffer] , zijn spullen moest afgeven en dat hij, als hij dat niet zou doen, geslagen of geschopt zou worden en/of
- tegen zijn/hun mededader(s) heeft/hebben gezegd dat hij, die [slachtoffer] een een horloge een Casio had en/of (vervolgens) "pak het maar".

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2017022559, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1056. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 1001.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 1002.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 1008 en 1009.
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , pagina’s 319 tot en met 321.
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , pagina 120.
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , pagina 126.
8.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris op 24 januari 2017, pagina’s 129 en 130.