ECLI:NL:RBMNE:2017:3194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
UTR 16 / 2192
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadeverzoek uitbreiding bungalowpark ’t Eekhoornnest te Soest

In deze zaak gaat het om een planschadeverzoek van eisers, die eigenaar zijn van een woning nabij het bungalowpark ’t Eekhoornnest te Soest. De rechtbank heeft op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in het geschil over de afwijzing van hun verzoek om een tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. De eisers stelden dat de wijziging van het bestemmingsplan, dat op 8 maart 2012 in werking trad, leidde tot een toename van verkeershinder en waardevermindering van hun woning. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van Adviesbureau Haver Droeze en Econsultancy de conclusie van verweerder konden dragen dat er geen waarneembare toename van geluidsbelasting was. De rechtbank benadrukte dat de planregels bepalend zijn voor wat het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt en dat de leden van artikel 4.2.2 van de planregels in onderlinge samenhang moeten worden gelezen. De rechtbank concludeerde dat het nieuwe planologische regime maximaal 71 voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen toestaat, die niet verder kunnen worden opgesplitst in woonunits. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16 / 2192

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. van Domselaar)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.E.M. van Poldervaart)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
De Jong Onroerend Goed B.V., te Soest.
(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester)

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in planschade voor het perceel aan [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, maar de afwijzing van het planschadeverzoek in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2017. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.P. Supusepa en mr. T. ten Have. Derde‑partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eisers zijn sinds 10 juli 1998 eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Naast de woning van eisers ligt een weg die toegang geeft tot het nabijgelegen bungalowpark [bungalowpark] .
1.2
Op 8 maart 2012 is het bestemmingsplan “Recreatiebedrijven 2011” (het nieuwe bestemmingsplan) in werking getreden. Eisers hebben naar aanleiding hiervan op 14 juli 2016 een planschadeverzoek ingediend. In de aanvraag hebben eisers toegelicht dat de verkeershinder toe zal nemen, met waardevermindering van hun woning tot gevolg. Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) heeft in juni 2015 een conceptadvies aan verweerder uitgebracht en daarin is uiteengezet dat geen sprake is van planschade waarvoor een tegemoetkoming dient te worden toegekend. Eisers hebben op 30 juni 2015 daarop hun zienswijze ingediend. Bij brief van 13 juli 2015 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld, en verzocht om binnen twee weken een besluit te nemen op hun planschadeverzoek. Zonder het definitieve advies van SAOZ af te wachten heeft verweerder vervolgens het onder “Procesverloop” vermelde primaire besluit genomen.
1.3
In september 2015 heeft SAOZ een definitief advies uitgebracht en daarin geconcludeerd dat eisers wel in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in planschade, nu het nieuwe bestemmingsplan de realisatie van maximaal 426 woonunits mogelijk maakt op het bungalowpark [bungalowpark] , waar het voorheen geldende bestemmingsplan een maximum aantal van 42 woonunits toestond. Omdat verweerder van mening is dat SAOZ heeft miskend dat de planwetgever geen opsplitsing van recreatiewoningen heeft beoogd, heeft verweerder [adviesbureau 1] gevraagd om een second opinion. In het advies van 5 januari 2016 heeft [adviesbureau 1] geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan de realisatie van 42 naar maximaal 71 recreatiewoningen mogelijk maakt die niet kunnen worden opgesplitst in woonunits. Op 12 februari 2016 heeft de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Soest verweerder geadviseerd om op grond van het advies van [adviesbureau 1] af te wijken van het definitieve advies van SAOZ. Hierna heeft verweerder het onder “Procesverloop” genoemde bestreden besluit genomen.
2. De wetsartikelen die relevant zijn in deze zaak, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek gehandhaafd en zich daarbij gebaseerd op het advies van de bezwaarschriftencommissie en het advies van [adviesbureau 1] .
4. De beroepsgrond van eisers dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om op het advies van [adviesbureau 1] te reageren, zodat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, is ter zitting door de gemachtigde van eisers ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet verder bespreken.
5.1
Eisers voeren aan dat de planvergelijking onjuist is, zodat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Onder het nieuwe planologische regime maakt artikel 4.2.2, onder a, van de planregels volgens eisers de realisatie van 71 gebouwen mogelijk die maximaal kunnen worden opgesplitst in totaal 426 woonunits. In dit artikel wordt immers het begrip ‘gebouw’ gehanteerd en het gebruik daarvan wordt gelet op de definitiebepaling van artikel 1.15 van de planregels niet beperkt tot slechts één huishouden. Ook uit de door eisers overgelegde brochure van Eden Shire Estate volgt dat het de bedoeling van de planwetgever is om deze 71 gebouwen op te kunnen splitsen in maximaal zes woonunits per gebouw. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat het in ieder geval mogelijk is om meer units te realiseren dan de 71 waarvan verweerder in zijn bestreden besluit is uitgegaan. Deze toename zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen op de enige ontsluitingsweg van het bungalowpark, de weg waar eisers aan wonen, met verkeershinder en waardevermindering van hun woning tot gevolg. Ter onderbouwing van de waardevermindering hebben eisers verwezen naar het taxatierapport van [adviesbureau 2] ., dat zij bij het planschadeverzoek hebben ingediend.
5.2
Verweerder baseert zich voor wat betreft de maximale planologische invulling onder het nieuwe planologische regime op het advies van [adviesbureau 1] , waarin staat dat er voor de uitleg van artikel 4.2.2, onder a, van de planregels moet worden aangesloten bij de definitie van de begrippen ‘recreatiewoning’ en ‘recreatiebungalow’ zoals die staat vermeld in artikel 1.22 van de planregels. Nu uit de definitie volgt dat de recreatiewoning en de recreatiebungalow bedoeld zijn om door slechts één huishouden te worden gebruikt, is het niet toegestaan de recreatiewoningen op te splitsen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder is uitgegaan van een juiste maximale invulling van de mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast, dat onder het oude planologische regime de realisatie van maximaal 42 recreatiewoningen mogelijk was op het bungalowpark, die niet konden worden opgesplitst in woonunits. De rechtbank volgt eisers wat de maximale mogelijkheden onder het nieuwe planologische regime betreft, niet in hun interpretatie van artikel 4.2.2 van de planregels. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de leden van artikel 4.2.2 van de planregels in onderlinge samenhang worden gelezen. De leden a tot en met g gaan over voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen, de leden h en i gaan over bedrijfswoningen en de leden j en k gaan over overige gebouwen. Artikel 4.2.2, onder a, van de planregels ziet dus, anders dan eisers lijken te betogen, niet op gebouwen in algemene zin, maar op voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen. Op grond van artikel 4.2.2, onder a, van de planregels mag de gezamenlijke hoeveelheid voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen niet meer dan 71 bedragen. Onder voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen vallen gelet op de daarop volgende leden, de recreatiebungalow (onder b tot en met f) en de stacaravan (onder g). Gelet op de definities van een recreatiebungalow en een stacaravan in artikel 1.22 respectievelijk artikel 1.24, van de planregels, zijn dit anders dan eisers ter zitting hebben betoogd, ook gebouwen als bedoeld in artikel 1.15 van de planregels. Recreatiebungalows zijn volgens de in artikel 1.22 van de planregels neergelegde definitie bedoeld om te worden gebruikt door uitsluitend één huishouden of daarmee gelijk te stellen groep personen. Een stacaravan is, gelet op de definitie daarvan in artikel 1.24 van de planregels en gelet op de afmeting, ook slechts bedoeld voor gebruik door uitsluitend één huishouden of daarmee gelijk te stellen groep personen. Het op grond van artikel 4.2.2, onder a, van de planregels maximaal te bouwen aantal voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen van 71, kan daarom niet worden gebruikt als groepsaccomodatie en/of worden opgesplitst in woonunits. Voorgaande brengt met zich dat op grond van het nieuwe planologische regime, in navolging van het advies van [adviesbureau 1] , maximaal 71 voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen, bestaande uit recreatiebungalows dan wel stacaravans, zijn toegestaan die niet verder kunnen worden opgesplitst. De door eisers overgelegde brochure van Eden Shire Estate leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Bepalend voor wat het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt zijn de planregels en niet een brochure. Overigens hebben derde-partij en verweerder ter zitting erkend dat de mogelijkheden die in de brochure worden beschreven, niet passen in het nieuwe bestemmingsplan.
5.4
De rechtbank komt tot de slotsom dat in het kader van de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime het nieuwe planologische regime een toename van maximaal 29 voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen mogelijk maakt. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd door te verwijzen naar het advies van [adviesbureau 1] .
5.5
Pas ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij zich voor wat betreft de gevolgen van deze planologische wijziging (de door eisers gestelde schade door verkeershinder en waardevermindering van hun woning) baseert op het conceptadvies van SAOZ. Daarin staat vermeld dat een toename van het aantal recreatiewoningen met 29 en de toevoeging van een horecafunctie niet van dien aard is dat sprake zal zijn van een toename van de geluidsbelasting van het object met 5 dB(A) of meer, ook bezien tegen de achtergrond van de hinder van het verkeer op de [straat] . Nu dit standpunt niet blijkt uit het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op dat punt onvoldoende is gemotiveerd. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eisers.
5.6
Dit betekent dat het beroep gegrond is, en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt vernietigd. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
6. Naar de gevolgen van de planologische wijziging voor de verkeersdrukte heeft derde-partij in beroep onderzoek laten verrichten door Adviesbureau [adviesbureau 3] ( [adviesbureau 3] ). [adviesbureau 3] is daarin uitgegaan van de mogelijkheid tot opsplitsing in twee woonunits onder zowel het oude planologische regime als het nieuwe planologische regime, zodat de berekening is gebaseerd op een toename van 84 (42 x 2) naar 142 (71 x 2) woonunits. Ter zitting heeft de gemachtigde van derde-partij hierover toegelicht dat specifiek is gekozen voor de opsplitsing in twee woonunits vanwege de in artikel 4.2.2. van de planregels gegeven maximale inhoud en oppervlakte van de voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen. De opsplitsing in meer woonunits dan twee maakt de woningen niet meer verhuurbaar. [adviesbureau 3] is verder, zo blijkt uit de notitie van 26 januari 2017, uitgegaan van de kencijfers zoals opgenomen in de CROW publicatie Kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317 uit 2012) en Verkeersgeneratie voorzieningen (publicatie 272 uit 2008). Verder is een vergelijking gemaakt met actuele cijfers van het CBS. Uit het rapport volgt dat (uitgaande van voornoemde wooneenheden en de meest ongunstige cijfers) het maximale aantal verkeersbewegingen per dag onder het oude planologische regime 235 bedraagt en onder het nieuwe planologische regime 398, zodat er sprake is van een toename van maximaal 163 verkeersbewegingen. Hierbij zijn minimaal 10 verkeersbewegingen per dag ten behoeve van het personeel en de af- en aanvoer van goederen inbegrepen. Wat de gevolgen zijn van een toename met 163 verkeersbewegingen per dag voor de geluidsbelasting op de woning van eisers, heeft derde-partij vervolgens laten onderzoeken door Econsultancy die daarover op 5 april 2017 een rapport heeft uitgebracht. Hieruit blijkt dat de indirecte geluidshinder onder het oude planologische regime maximaal 49,4 dB(A) bedraagt en onder het nieuwe planologische regime maximaal 51,8 dB(A). De extra verkeersbewegingen zorgen dus voor een toename in de indirecte geluidshinder van maximaal 2,4 dB(A). Volgens Econsultancy is bij deze toename geen sprake van een duidelijk waarneembaar verschil.
7.1
Eisers hebben ter zitting desgevraagd aangevoerd dat de onderzoeken van derde-partij onvolledig zijn. Daarin zijn de remmende en optrekkende auto’s die elkaar moeten laten passeren vanwege de versmalling van de ontsluitingsweg ter hoogte van de woning van eisers, niet meegenomen. Verder hebben zij ter zitting gesteld dat dat de toename van 2,4 dB(A) wel waarneembaar is.
7.2
De rechtbank kan de redeneringen, berekeningen en conclusies zoals opgenomen in de rapporten van [adviesbureau 3] en Econsultancy volgen. De stellingen van eisers dat daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met remmende en optrekkende auto’s en dat een toename van 2,4 dB(A) wel waarneembaar is, zijn niet onderbouwd en worden evenmin ondersteund door een tegenadvies van een ander op dit terrein deskundig te achten persoon of instantie.
7.3
Gelet op het voorgaande kunnen de door derde-partij overgelegde rapporten de conclusie van verweerder dat geen sprake is van een waarneembare toename van de geluidsbelasting dragen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door [adviesbureau 3] is uitgegaan van een intensiever gebruik van de ontsluitingsweg dan het nieuwe planologische regime toestaat, nu de mogelijkheid van opsplitsing in twee woonunits in de berekening is verdisconteerd. De toename van 2,4 dB(A) is daarom gebaseerd op een toename van meer woonunits op het bungalowpark dan, zoals vastgesteld onder 5.3, maximaal planologisch is toegestaan. Omdat geen sprake is van een waarneembare toename van de geluidsbelasting heeft verweerder dus terecht het planschadeverzoek van eisers afgewezen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
8. Omdat de rechtbank, gelet op rechtsoverweging 5.6, het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,-- met een wegingsfactor 1).
9.2
Met betrekking tot het taxatierapport van [adviesbureau 2] . dat door eisers bij de aanvraag om vergoeding van planschade is overgelegd overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4690) dat de kosten van een taxatierapport, dat onderdeel is van de aanvraag om vergoeding van planschade, in de regel niet voor vergoeding in aanmerking komen. De aanvrager kan immers weten dat het college gehouden is advies te vragen aan een onafhankelijke deskundige. Volgens de ABRvS is het daarom niet redelijk, zonder dat advies af te wachten, een eigen adviseur in te schakelen. In dit geval heeft verweerder het advies van [adviesbureau 1] aan de besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Weliswaar is dat advies zoals hiervoor is overwogen onvoldoende om het bestreden besluit te kunnen dragen, maar de rechtbank is van oordeel dat het taxatierapport van [adviesbureau 2] . in het verdere verloop van de procedure geen relevante bijdrage heeft geleverd. Om die reden komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, voorzitter, en mr. drs. S. Wijna en mr. N.M.H. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Artikel 6.1, eerste lid, van de Wro
Het bestuursorgaan kent degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar dat wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd ongeacht of verwezenlijking daarvan feitelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zoals de uitspraak van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254.
Artikel 4.2.1 van
het bestemmingsplan Recreatiebedrijven 2011
Op en in gronden als bedoeld in lid 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen, waaronder begrepen bedrijfswoningen, receptiegebouw en boomhutten;
b. bij een en ander behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals een zwembad,
reclametekens, licht-, vlaggen- en andere masten, en beeldende kunstwerken.
Artikel 4.2.2 van
het bestemmingsplan Recreatiebedrijven 2011Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 4.2.1, gelden de volgende eisen:
a. de gezamenlijke hoeveelheid voor verblijfsrecreatie bestemde gebouwen mag niet meer dan 71 bedragen;
b. de inhoud van een recreatiebungalow mag niet meer dan 320 m³ bedragen;
c. de maximaal toegestane bouwhoogte van een recreatiebungalow is 8 m;
d. tenzij geschakeld, dient de afstand tussen recreatiebungalows onderling ten minste 5 m te bedragen;
e. de voorgevel van een geschakelde recreatiebungalow dient minstens 1,5 m naar voren of naar achteren te liggen ten opzichte van de voorgevel van de recreatiebungalow waarmede deze geschakeld is;
f. per recreatiebungalow mag ten hoogste 1 berging worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 7 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m;
g. per stacaravan mag ten hoogste 1 vrijstaande berging worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 7 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m;
h. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 2 bedragen;
i. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
j. de oppervlakte van overige gebouwen zoals sanitaire voorzieningen en een receptiegebouw mag niet meer dan 5% van het totale oppervlak van het perceel bedragen;
k. de goothoogte en bouwhoogte van overige gebouwen zoals sanitaire voorzieningen en een receptiegebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;
(…)
Artikel 1.15 van
het bestemmingsplan Recreatiebedrijven 2011gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Artikel 1.22 van
het bestemmingsplan Recreatiebedrijven 2011recreatiebungalow: een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor recreatieve doeleinden;
Artikel 1.24 van
het bestemmingsplan Recreatiebedrijven 2011stacaravan: een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.