ECLI:NL:RBMNE:2017:3146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
UTR 16 / 5215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-aanvraag op basis van atmosferische belasting en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-aanvraag. De eiser, die als Senior keukenmonteur werkte, had zich ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten en was van mening dat zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ten onrechte was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was beperkt geacht op 'forse atmosferische belasting door stof, rook, gassen en/of dampen'. Eiser voerde aan dat niet was aangetoond in welke mate hij werd blootgesteld aan soldeerdampen in de geduide functies. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundig analist voldoende onderzoek had gedaan naar de atmosferische belasting en dat de beperking 'fors' niet vergelijkbaar was met de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over luchtvochtigheid. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelde de verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/5215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y. Reichardt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere informatie naar de rechtbank te sturen. Verweerder heeft dat gedaan bij brief van 6 april 2017 en daarbij een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 maart 2017, en een nader rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 5 april 2017 meegezonden. Eiser heeft daar bij brief van 24 april 2017 op gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens besloten dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 11 mei 2017 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als Senior keukenmonteur voor 16 uur per week bij [bedrijfsnaam] B.V. Op 17 juni 2013 heeft eiser zich voor dit werk ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten. Na 104 weken is aan de (ex)werkgever van eiser een loonsanctie opgelegd van 52 weken. Na afloop daarvan, per einde wachttijd van 13 juni 2016, heeft verweerder de onder “Procesverloop” opgenomen besluiten genomen.
2. Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verweerder eisers WIA-aanvraag per 13 juni 2016 terecht heeft afgewezen omdat eiser minder van 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
3.1
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.2
De beoordeling of iemand (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, wordt op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De strekking en vereisten daarvan zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen dient eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiser heeft, en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op zijn verdienvermogen.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit volgt uit artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van
9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290.
5. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser in beroep een brief van zijn longarts [A] van 2 januari 2017, en twee brieven van zijn orthopedisch chirurg [B] van 12 juni 2014 en 8 september 2014, heeft overgelegd. Daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] in een nader rapport van 3 februari 2017 gereageerd. Volgens [C] blijkt uit deze informatie dat bij eiser sprake is van een zeer ernstige vorm van obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) waar preventief rekening mee moet worden gehouden. [C] heeft dan ook aanvullende beperkingen aangenomen voor eiser in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 februari 2017 voor beroepsmatig autorijden en veiligheidsfuncties. Ook concludeert zij uit de informatie dat sprake is van luchtwegklachten als gevolg van aspecifieke bronchiale hyperreactiviteit. Hiervoor heeft [C] een aanvullende beperking aangenomen voor eiser ten aanzien van forse atmosferische belasting door stof, rook, gassen of dampen. De rechtbank stelt vast dat deze aanvullende beperkingen in de FML van 3 februari 2017 voor eiser zijn aangenomen na het bestreden besluit. Uit het eerdere rapport van [C] van 6 oktober 2016, blijkt dat eiser in bezwaar reeds melding had gemaakt van OSAS en luchtwegklachten. Eiser was al door de huisarts naar de KNO-arts verwezen voor nader onderzoek omdat hij vanwege een scheef tussenneusschot onder meer last had van snurken, een loopneus en hoesten, met slaapproblemen tot gevolg. Door de KNO-arts was een scan gemaakt van eisers neusbijholtes waarvan de uitslag een week later bekend zou worden. Hiernaar is in bezwaar echter geen nader onderzoek verricht en er zijn geen beperkingen voor aangenomen voor eiser. De rechtbank ziet hierin een zorgvuldigheidsgebrek zodat het beroep gegrond zal worden verklaard en de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.
6. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek – met inachtneming van de rapportages van [C] in beroep – onvoldoende, dan wel niet zorgvuldig is. Blijkens haar rapport van 6 oktober 2016 heeft [C] het rapport van de primaire verzekeringsarts [D] , die eiser heeft gezien en onderzocht, bestudeerd. Ook heeft [C] zelf dossierstudie verricht en eiser gezien en onderzocht. In het rapport van 6 oktober 2016 heeft zij overwogen dat zij op grond van het dossier en eigen onderzoek aanleiding ziet om af te wijken van het primaire oordeel. Voor eisers heupklachten heeft [C] aanvullende beperkingen aangenomen in een FML van 6 oktober 2016 ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. Zoals reeds onder 5. opgenomen en blijkens het nader rapport van 3 februari 2017, heeft [C] in de door eiser in beroep overgelegde informatie aanleiding gezien de FML nog verder aan te passen vanwege eisers OSAS en luchtwegklachten. Dit heeft zij dat gedaan in een FML van 3 februari 2017. In een nader rapport van 10 maart 2017 heeft [C] nog gereageerd op de beroepsgronden van eiser zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht, en daarbij overwogen dat die gronden geen aanleiding geven verder af te wijken van haar standpunt. [C] heeft daarbij eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onzorgvuldig onderzoek.
7.1
Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Met eisers heupklachten is onvoldoende rekening gehouden in de FML. Eiser kan niet lang zitten en moet regelmatig kunnen vertreden. Torderen en buigen is zwaar, en eiser kan niet traplopen. Staan en lopen kan eiser slechts een aantal minuten achtereen. Ook kan eiser niet autorijden omdat hij met zijn linkerbeen geen kracht kan zetten om de koppeling in te drukken. Met eisers OSAS en luchtwegklachten is onvoldoende rekening gehouden door hem slechts beperkt te achten voor beroepsmatig autorijden en veiligheidsfuncties, en
forseatmosferische belasting door stof, rook, gassen en/of dampen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op de informatie van eisers longarts, [A] van 2 januari 2017, waaruit volgt dat bij eiser sprake is van ‘aspecifieke bronchiale hyperreactiviteit + + +’, wat, gelet op de drie plusjes, betekent volgens eiser dat zijn longproblemen zeer ernstig zijn. Bovendien is uit testen gebleken dat de longblaasjes van eiser heel snel geïrriteerd raken. Verder is na recent apneu-onderzoek het vermoeden geuit dat er meer aan de hand is bij eiser dan OSAS, mogelijk COPD. Eiser is in verband hiermee inmiddels doorverwezen naar de longarts waar hij volgende week een afspraak heeft. Dit zou tot verdergaande beperkingen kunnen leiden waarmee ook vanuit preventief oogpunt rekening gehouden moet worden, aldus eiser.
7.2
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] . Ten aanzien van eisers heupklachten heeft [C] eiser in de FML van 3 februari 2017 onder meer beperkt geacht op grove trillingsbelasting ten aanzien van de linkerheup en het belopen van maximaal twee trappen op en af niet gedurende het merendeel van de werkdag. Eiser is verder beperkt geacht voor zitten vanaf ongeveer een uur achtereen, tot circa 6 uur, en voor lopen vanaf ongeveer een kwartier achtereen, tot circa 2 uur per dag op oneffen terrein. Ook is eiser beperkt geacht voor staan vanaf maximaal ongeveer een kwartier achtereen, tot circa 2 uur per dag. Tot slot kan eiser maximaal 5 minuten achtereen geknield, gehurkt, gebogen of getordeerd actief zijn, zo volgt uit de FML. Blijkens haar rapport van 3 februari 2017 wordt volgens [C] met de beperkingen zoals opgenomen in de FML in adequate mate rekening gehouden met de beperkte belastbaarheid van eisers linkerheup en knieën. Bij het onderzoek heeft eiser zich in staat getoond te kunnen traplopen tot bijna twee verdiepingen. Door eiser slechts in staat te achten gedurende een bepaalde tijd achtereen te zitten, staan en lopen is de mogelijkheid te moeten kunnen vertreden gegeven. De beperking op traplopen voorkomt volgens [C] overbelasting. [C] ziet daarbij geen medisch geobjectiveerde reden op grond waarvan eiser bij autorijden niet in staat zou zijn de koppeling in te kunnen drukken vanwege onvoldoende kracht; bij onderzoek werd geen atrofie in de bovenbeenspieren aangetroffen. Ook bestaat volgens [C] geen aanleiding eiser verdergaand beperkt te achten voor torderen en buigen, nu die bewegingen plaatsvinden vanuit de borstwervelkolom en niet vanuit de heup.
7.3
In het rapport van 3 februari 2017 heeft [C] overwogen dat met de ernstige vorm van OSAS van eiser preventief rekening moet worden gehouden. Als gevolg hiervan heeft eiser namelijk slaapproblemen, zodat hij niet in staat is beroepsmatig auto te rijden en veiligheidsfuncties te verrichten. Volgens [C] is voor eiser echter geen urenbeperking geïndiceerd als met de overige in de FML opgenomen beperkingen rekening gehouden wordt. Voor een urenbeperking vanuit preventieve oogpunt of op energetische gronden bestaat volgens [C] geen aanleiding, nu bij eiser geen sprake is van een aandoening waardoor een objectief medische - dagelijkse herstelperiode nodig is om gezondheidsschade te voorkomen. Ook is er geen sprake van een ernstige stoornis die gepaard gaat met een afgenomen energetisch vermogen, zoals een ernstige hart- of longaandoening of een ernstige depressieve stoornis. Eisers pijnklachten zijn ook niet dusdanig ernstig dat die aanleiding geven tot een structureel aanwezige duidelijk verhoogde rustbehoefte. Eiser slaapt overdag niet, en uit de informatie van de longarts volgt dat eiser op de ‘Epworth Sleepiness Scale’ drie scoort, waarbij een score van hoger dan tien pas wordt aangemerkt als ‘verhoogd’ zodat ook daaruit niet blijkt van ernstige vermoeidheid, aldus [C] . Tot slot wijst [C] erop dat gewichtsreductie de OSAS van eiser zou kunnen verminderen of zelfs doen verdwijnen, en dat behandeling middels CPAP zeer effectief zal zijn.
7.4
Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht over eisers aspecifieke hyperreactiviteit, heeft [C] een nadere reactie gegeven in het rapport van 10 maart 2017. Daarin heeft zij geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen aan te nemen voor eiser per datum in geding van 13 juni 2016. De aspecifieke hyperreactiviteit werd ruim na de datum in geding vastgesteld door de longarts, en betekent volgens [C] enkel dat eisers longreactie niet op een allergie berust maar op andere fysische (dan wel chemische) factoren zoals regen, kou, mist, uitlaatgassen, stofdeeltjes of chemische stoffen. Ten tijde van het onderzoek in bezwaar, oktober 2016, werkte eiser nog twee dagen per week als keukenmonteur bij de (ex)werkgever. Hierbij verrichte eiser onder meer zaagwerkzaamheden, waar hij geen longklachten bij had. Dat eisers luchtwegklachten ernstiger zijn en dat de beperking op forse atmosferische belasting onvoldoende zou zijn volgt dus ook hier niet uit, aldus [C] . Ook het feit dat de longarts na de vaststelling van eisers aspecifieke hyperreactiviteit kennelijk geen aanleiding heeft gezien eiser daarvoor meteen te behandelen, wijst erop dat de longklachten van eiser niet ernstig zijn. Bij ernstige klachten wordt normaliter meteen medicatie gegeven, zoals pufjes die de luchtwegen verwijden. Eiser gebruikte ten tijde van de datum in geding geen medicatie hiervoor. Mocht er in de toekomst COPD vastgesteld worden, dan verwacht [C] dat dit geen ernstige vorm van COPD zal zijn ten aanzien waarvan aanvullende beperkingen nodig zijn in de FML. Tot slot heeft [C] erop gewezen dat eiser, naast zijn beperking voor forse atmosferische belasting, ook beperkt is geacht in de FML voor zware fysieke arbeid.
7.5
De rechtbank kan voornoemde redeneringen en conclusies van [C] volgen en is van oordeel dat zij op inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet dat geen (medisch objectiveerbare) aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen voor eiser aan te nemen, dan zij reeds in de FML van 3 februari 2017 heeft gedaan. De rechtbank heeft in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, geen nieuwe, objectief medische aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat [C] de (duur)belastbaarheid van eiser op 13 juni 2016 heeft overschat. De informatie van eisers longarts, alsook van de orthopedisch chirurg, zijn door [C] betrokken bij haar beoordeling. [C] heeft alle door eiser aangevoerde klachten onderkend en vertaald naar beperkingen in de FML. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd doet geen twijfel rijzen aan de afweging die [C] ten aanzien van zijn (duur)belastbaarheid heeft gemaakt. Aan hoe eiser zelf zijn klachten ervaart kan geen doorslaggevende betekenis toekomen in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De beroepsgronden slagen niet.
8.1
Naar aanleiding van de gewijzigde FML van [C] van 3 februari 2016, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [E] , blijkens zijn rapport van 8 februari 2017, aan eiser de volgende functies voorgehouden als geschikt: Productiemedewerker industrie samenstellen van producten (SBC-111180), Wikkelaar samensteller van elektronische apparatuur (SBC-267050) en Samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-271130).
8.2
Eiser voert aan dat niet is gebleken in welke mate hij wordt blootgesteld aan (soldeer)dampen in de functies ‘Productiemedewerker industrie samenstellen van producten’ en de functie ‘Wikkelaar samensteller elektronische apparatuur’, terwijl dat vanwege de ernst van eisers longproblemen wel noodzakelijk is. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat uit het Handboek Basisinformatie-CBBS (Handboek) volgt dat de arbeidsdeskundig analist voor het beoordelen van de atmosferische belasting, afgaat op wat door zien, ruiken of proeven kan worden geconstateerd, aangevuld met informatie door het betreffende bedrijf (een risico-inventarisatie en -evaluatie). Als stof, rook, gassen en/of dampen voor komen in de functie, geeft de arbeidsdeskundig analist in een toelichting de aard, mate en duur van de blootstelling aan, alsook het deel van de dag/week/maand waarin de blootstelling zich voordoet. De arbeidskundig analist heeft dat in deze functies voor de signalering op deze beperking onvoldoende gedaan. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 17 juli 1998, USZ 1998/255, waarin de CRvB heeft geoordeeld dat de geschiktheid van een FIS-functie ten aanzien van luchtvochtigheid moet worden beoordeeld aan de hand van meetbare gegevens. Dit geldt volgens eiser ook voor atmosferische dampen, zodat dit ten onrechte niet is gebeurd. Ook de beschikbare (afzuig)voorzieningen van de twee functies zijn onvoldoende omschreven volgens eiser. Uit algemene informatie die eiser van internet heeft gehaald, blijkt dat de positie van de afzuiginstallatie van groot belang is en dat er ook allerlei andere aspecten meespelen bij de mate waarin stof voorkomt. De arbeidsdeskundig analist zou daarom zelfstandig onderzoek moeten doen naar de situatie op de werkvloer, en kan niet louter afgaan op wat het betreffende bedrijf daarover zegt. Tot slot is er ten onrechte geen overleg geweest tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de arbeidskundig analist.
8.3
Naar aanleiding van de arbeidskundige beroepsgronden van eiser, zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht, heeft [E] een nadere reactie gegeven in het rapport van 5 april 2017. Blijkens dit rapport heeft [E] telefonisch contact gehad met de arbeidskundig analisten [F] en [G] . [F] heeft daarbij toegelicht dat zij de werkplek van de functie ‘Productiemedewerker industrie samenstellen van producten’ heeft bezocht en daar haar bevindingen heeft gedaan op basis van eigen waarneming en reuk. In deze functie wordt gewerkt met een kleine soldeerpen waarbij een kleine hoeveelheid soldeerrook vrijkomt. De rook die vrijkomt wordt conform de Arbowetgeving uit de directe werkomgeving van de werknemer afgezogen middels een centrale afzuiging boven de werkplek. Volgens [F] is de afzuiging optimaal, waardoor de blootstelling aan dampen minimaal is. Het solderen gebeurt dagelijks en neemt 40% van de werktijd in beslag. Ten aanzien van de functie ‘Wikkelaar samensteller elektronische apparatuur’ heeft [G] toegelicht dat hij de werkplek heeft bezocht en daar zijn bevindingen heeft gedaan op basis van eigen waarneming en reuk. In deze functie worden pootjes van een spoel in een soldeerbadje gehouden. Het badje wordt middels een verwarmingsspoel op temperatuur gehouden, en bevindt zich op reikafstand. De pootjes worden gedurende de werkdag elke twee minuten in het badje gehouden. De damp die daarbij vrijkomt wordt via een mobiel afzuigapparaat weggezogen. De plaats van afzuiging is hierdoor zo specifiek in te stellen dat de damp nagenoeg geheel wordt afgezogen.
8.4
In zijn rapport van 10 april 2017 licht [E] toe dat er voor soldeerdampen geen wettelijke grenswaarden zijn vastgesteld. In hoeverre men mag worden blootgesteld aan de stoffen die vrijkomen bij het verhitten van het vloeimiddel tijdens het solderen, is bepaald in de Mac-lijst (Maximaal aanvaardbare concentraties). Soldeerdamp komt als zodanig niet in deze lijst voor omdat de schadelijkheid daarvan afhangt van de ontledingsproducten die worden gebruikt in het vloeimiddel. Daarbij merkt [E] op dat soldeerdampen in voornoemde functies in ieder geval nauwelijks lood of tin bevatten, stoffen die wel op de Mac-lijst voorkomen. Arbowetgeving schrijft voor dat er maatregelen dienen te worden genomen als er op de werkplek een gevaar voor de gezondheid bestaat, en volgens [E] is dat in deze functies afdoende gebeurd door afzuiging van de dampen.
Ook heeft [E] telefonisch contact gehad met de (ex-)werkgever van eiser ten aanzien van de atmosferische belasting op de werkvloer waar eiser gewerkt heeft als keukenmonteur. Volgens [E] werkte eiser daarin met lijm, pasta’s en kit en verrichte eiser zaagwerkzaamheden. Hierbij kwamen zaagsel en stof vrij waarvan eiser toentertijd (rond de datum in geding van 13 juni 2016) niet heeft aangegeven daar last van te hebben. [E] heeft ook telefonisch overlegd met [C] over eisers beperking ten aanzien van forse atmosferische belasting. [C] heeft daarbij toegelicht dat een geringe mate van soldeerdampen in de atmosfeer niet zal leiden tot een toename van eisers klachten nu hij alleen beperkt is voor
forseatmosferische belasting. [E] acht, gelet op al het voorgaande, de functies in overeenstemming met de belastbaarheid van eiser zoals opgenomen in de FML.
8.5
De rechtbank kan voornoemde redeneringen en conclusies van [E] , in combinatie met de toelichting van de arbeidskundig analisten en de toelichting van [C] , volgen. Eisers beroep op de uitspraak van de CRvB van 17 juli 1998, USZ 1998/255, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. In die zaak was de betrokkene immers beperkt geacht ten aanzien van werken in ruimtes waar het relatieve vochtigheidsgehalte minder dan 40% bedraagt. De CRvB heeft ten aanzien van die beperking geoordeeld dat verweerder met meetbare gegevens dient aan te tonen dat de luchtvochtigheidsgraad in de ruimte waar de functie wordt uitgevoerd inderdaad niet meer dan 40% bedraagt, en dat hierbij niet kan worden volstaan met de blote stelling ‘dat dit meestal in Nederlandse bedrijven zo is’. De rechtbank acht de beperking voor eiser ten aanzien van forse atmosferische belasting niet vergelijkbaar, nu daarin de omschrijving ‘fors’ is gehanteerd en niet is gekozen voor een specifiek percentage of ander meetbaar gegeven. Onderzoek op basis van waarneming en reuk door de arbeidskundig analisten en de verwijzing naar de Mac-lijst, acht de rechtbank in dat kader voldoende, zodat op goede gronden vast is komen te staan dat de atmosferische belasting binnen de genoemde functies niet ‘fors’ is. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Omdat het beroep gelet op het onder 5 overwogene gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit uiteindelijk voorzien van een zorgvuldig tot stand gekomen verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslag. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser met de geduide functies in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen nu eiser 32, 34% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat verweerder de WIA-aanvraag van eiser per 13 juni 2016 terecht heeft afgewezen. De rechtbank bepaalt dan ook dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 495,- onder een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.