ECLI:NL:RBMNE:2017:2926

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
UTR 16/1122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep werknemer tegen bekorting loonsanctie door UWV wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een werknemer tegen een beslissing van het UWV. De werknemer, die als hovenier werkte, had zich op 23 oktober 2012 ziek gemeld en had een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het UWV had de werkgever van de werknemer een loonsanctie opgelegd omdat deze niet had voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. De werkgever had verzocht om bekorting van deze loonsanctie, maar het UWV had dit verzoek afgewezen. De werknemer stelde dat hij niet had tegengewerkt bij de re-integratie, maar de rechtbank oordeelde dat de werkgever voldoende inspanningen had verricht en dat de werknemer niet had meegewerkt aan het re-integratietraject. De rechtbank concludeerde dat het UWV in redelijkheid had kunnen besluiten de loonsanctie niet te bekorten. Het beroep van de werknemer werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1122

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. D.F. Tirkes),
en
[verweerder], verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats 2] , gemachtigde: mr. M.L.W.A. Gelens.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] , eisers werkgever (de werkgever), meegedeeld dat hij de tekortkoming in zijn re-integratieplichten voor [eiser] (eiser) nog niet heeft hersteld. De aan de werkgever tot 8 november 2015 opgelegde loonsanctie wordt daarom niet verkort.
Bij besluit van 14 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de loonsanctie eindigt op 11 augustus 2015.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft de rechtbank geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever.
Bij beslissing van 9 mei 2016 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaald dat de kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is en dat mr. Gelens daarvoor bijzondere toestemming krijgt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2016. Eiser is niet verschenen, zoals tevoren schriftelijk is bericht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Zoals hiervoor aangegeven, heeft eiser de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die medische gegevens langs deze weg alsnog bekend worden bij de werkgever.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
2.1
Eiser was bij de werkgever werkzaam als hovenier voor gemiddeld 30 uur per week. Op
23 oktober 2012 heeft hij zich ziek gemeld.
2.2
Op 20 augustus 2014 heeft eiser bij verweerder een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft verweerder de werkgever meegedeeld dat hij het loon van zijn werknemer
[eiser] (eiser) moet doorbetalen tot 8 november 2015 omdat hij niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen (een zogeheten ‘loonsanctie’). Bij besluit van
27 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van
9 juli 2015 ongegrond verklaard en de opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de werkgever het spoor 2-traject, naast een eventueel spoor 1-traject, te laat heeft ingezet. Voor de onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar een rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Stuy van 23 maart 2015. De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 21 juni 2016 het door de werkgever ingestelde beroep tegen het besluit van 27 maart 2015 ongegrond verklaard (zaaknr. UTR 15/2304). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 27 maart 2015 in rechte is komen vast te staan.
2.3
Op 13 januari 2015 heeft de werkgever verweerder verzocht om bekorting van de loonsanctie. Arbeidsdeskundige Bos heeft in zijn rapport van 9 februari 2015 geconcludeerd dat de inspanningen van de werkgever niet voldoende zijn geweest, omdat nog geen adequaat spoor 2-traject is afgerond. Verweerder heeft bij besluit van 10 februari 2015 het bekortingsverzoek afgewezen. Het door de werkgever tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 juni 2015 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Stuy van 16 juni 2015, waarin de conclusie van Bos wordt onderschreven.
2.4
De werkgever heeft verweerder op 9 juni 2015 opnieuw verzocht om bekorting van de loonsanctie. De werkgever heeft daarbij vermeld dat de werknemer zich onvoldoende inspant voor de re-integratie en dat het moeite kost om met de werknemer contact te krijgen, ondanks herhaalde pogingen hiertoe en opschorting van het loon. Vervolgens heeft verweerder de onder de rubriek ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
2.5
Naar aanleiding van de ontslagaanvraag van de werkgever van 30 juni 2015 heeft arbeidsdeskundige Van Efferen onderzocht of bij eiser sprake is van verwijtbaar gedrag door niet mee te werken aan re-integratie. Van Efferen concludeert in haar rapport van
6 november 2015 dat eiser zich niet houdt aan zijn re-integratie-verplichting om een lijstje met daadwerkelijk verrichte sollicitaties aan te leveren. Een medische verklaring hiervoor ontbreekt omdat eiser niet verschijnt op het spreekuur van de verzekeringsarts.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het re-integratietraject adequaat is geweest. Verweerder verwijst daarbij naar de rapporten van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Stuy van 8 december 2015 en van 11 januari 2016. Hierin concludeert Stuy dat de werkgever alle mogelijke inspanningen heeft verricht om de werknemer te re-integreren. Er is sprake van een adequaat re-integratietraject. De opgelegde loonsanctie wordt daarom beëindigd per 11 augustus 2015, rekening houdend met een uitlooptermijn na het bekortingsverzoek.
4. Eiser voert aan dat hij niet heeft tegengewerkt bij de re-integratie in de loonsanctieperiode. Het was juist de werkgever die heeft geprobeerd hem tegen te werken. De opstelling van de werkgever heeft er toe geleid dat eiser een terugval kreeg. Dit heeft eraan bijgedragen dat hij niet altijd kon voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen.
5.1
In artikel 25, twaalfde tot en met veertiende lid, van de Wet WIA heeft de wetgever voorzien in een regeling voor de bekorting van de loonsanctie.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA ligt het op de weg van de werkgever om aan te tonen dat hij de tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld.
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in sociale zekerheidszaken volgt dat voor een bekorting van een loonsanctie is vereist dat een adequaat traject is afgerond. Daarbij geldt dat niet vereist is dat een betrokken werknemer geheel of gedeeltelijk in werk moet hebben hervat; de inspanningen moeten voldoende zijn geweest en gericht zijn geweest op het bereiken van een bevredigend resultaat. Als de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht, maar er is geen bevredigend resultaat bereikt door factoren buiten zijn invloedssfeer, dan zal in het algemeen een eerder opgelegde loonsanctie worden verkort. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2274).
7. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat de aan de werkgever (oorspronkelijk) bij besluit van 23 oktober 2014 opgelegde loonsanctie in dit beroep niet ter discussie staat. In dit beroep gaat het om de beoordeling van de vraag of verweerder heeft kunnen concluderen dat de werkgever in de periode na het (loonsanctie)besluit van
23 oktober 2014 tot de datum van het bekortingsverzoek, 9 juni 2015, zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld.
8. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 22 oktober 2014 uiteengezet wat als bevredigend re-integratieresultaat wordt gezien. Er zijn (kortweg) drie mogelijkheden, namelijk: 1. eiser werkt in structurele arbeid die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden of; 2. eiser werkt in passend werk met een loonwaarde van tenminste 65% van het oorspronkelijke loon, mits dit werk structureel is, of; 3. er is een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever afgerond.
9.1
De werkgever heeft in het bekortingsverzoek van 9 juni 2015 gesteld dat de werknemer zich vanaf medio februari 2015 onvoldoende inspant voor de re-integratie en dat het moeilijk is om met hem in contact te komen. Daarbij heeft de werkgever correspondentie met eiser overgelegd, die is gevoerd in de periode vanaf 6 maart 2015. Uit deze stukken blijkt dat de werkgever eiser vanaf februari 2015 vraagt om een overzicht van zijn sollicitaties. Op
6 maart 2015 heeft de werkgever deze nog steeds niet ontvangen. Daarnaast verloopt het contact met de door de werkgever ingeschakelde arbeidsdeskundige buitengewoon moeizaam. Vervolgens heeft de werkgever bij brief van 11 maart 2015 aan eiser meegedeeld dat vanwege deze gebreken, de loonbetaling wordt opgeschort. Op 30 maart 2015 heeft de werkgever eiser opnieuw gesommeerd de gemaakte afspraken na te komen. Nadat eiser op 20 april 2015 had aangegeven dat hij weer kon hervatten, heeft de werkgever hierover met hem een afspraak gemaakt om zich op 29 april 2015 te melden bij het bedrijf. Eiser is op 29 april 2015 wel verschenen, maar hij heeft toen niet hervat en is weer weggegaan. Bij het consult met de bedrijfsarts op 4 mei 2015 heeft eiser toestemming geweigerd om zijn medische informatie op te vragen.
9.2
In de bezwaarprocedure heeft de werkgever aangegeven dat zijn mogelijkheden om de werknemer te laten re-integreren zijn uitgeput. Daarbij heeft de werkgever nog nadere stukken overgelegd, waaronder correspondentie met eiser vanaf 9 juni 2015 en het advies van de arbeidsdeskundige van 6 maart 2015 in het kader van de ontslagaanvraag. In dit advies concludeert de arbeidsdeskundige dat bij eiser sprake is van een weigering om mee te werken aan re-integratie.
10.1
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 december 2015 het verloop van het re-integratietraject vanaf 11 maart 2015 tot 9 juni 2015 uiteengezet en geconcludeerd dat dit adequaat is geweest. Eiser werkt weliswaar niet in structurele arbeid, maar de werkgever heeft alle mogelijke inspanningen verricht om de werknemer te re-integreren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij betrokken dat eiser geen gehoor geeft aan verzoeken van de bedrijfsarts of de werkgever, dat hij niet zorgt voor medische informatie van zijn behandelaars en dat hij niet meewerkt aan een geleidelijk opbouwschema. Ook reageert eiser niet op mogelijke vacatures die de werkgever hem aanreikt en kan hij geen bewijzen overleggen van zijn sollicitatie-activiteiten. Middels de loonstop en de ontslagaanvraag heeft de werkgever alles gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden.
10.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 januari 2016 geconcludeerd dat de zienswijze van eiser op het voornemen om de loonsanctie te bekorten, geen aanleiding geeft om af te zien van bekorting. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat blijkens de terugkoppeling van ArboVitale in april 2015 het spoor 2-traject is afgesloten en dat met de werkgever afspraken gemaakt kunnen worden in het kader van het verrichten van werkzaamheden. Uit de aangeleverde stukken blijkt vervolgens dat het hervatten niet van de grond komt doordat eiser niet meewerkt of niet reageert.
11. Eiser heeft de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat hij in de periode tot 9 juni 2015 niet aan de verzoeken van de werkgever en de bedrijfsarts heeft voldaan, niet bestreden. De stelling van eiser dat hij de re-integratie niet heeft tegengewerkt, volgt de rechtbank daarom niet. De rechtbank ziet voor eisers stelling dat de werkgever hem juist heeft tegengewerkt bij de re-integratie onvoldoende aanknopingspunten. De stelling van eiser dat hij een terugval heeft gekregen als gevolg van het handelen van de werkgever, wordt niet onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat de werkgever in de periode tot het bekortingsverzoek de re-integratie-inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Eiser voert verder aan dat verweerder bij zijn beoordeling van de re-integratie eraan voorbijgaat dat hij arbeidsongeschikt was waardoor hij zich nauwelijks staande kon houden.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroepsgrond niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat hij medisch niet in staat was om te solliciteren en mee te werken aan het re-integratietraject. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder, vanwege de re-integratie-inspanningen van de werkgever in de periode tot het bekortingsverzoek van 9 juni 2015, in redelijkheid de loonsanctie heeft kunnen bekorten.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, voorzitter, en mr. drs. R. in 't Veld en
mr. N.M. Spelt, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.