2.5Gelet op de wetsgeschiedenis bij de Wvo moet naar het oordeel van de rechtbank ook de bestuursvorm van een stichting aangemerkt worden als een bestuursorgaan op grond van artikel 1:1 van de Awb. Verweerder, een stichting als bedoeld in artikel 42b van de Wvo en dus niet ingesteld krachtens publiekrecht, moet daarom aangemerkt worden als een bestuursorgaan zoals bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. In gelijke zin heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld in zijn uitspraak van
13 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2729). De CRvB heeft daarbij overwogen dat met het onderbrengen van het openbaar onderwijs in een privaatrechtelijke stichting niet beoogd is afbreuk te doen aan het karakter van het openbaar onderwijs als publiek taakgebied. De rechtbank concludeert daarom dat het bestreden besluit is genomen door een bestuursorgaan, waardoor zij bevoegd is om op het ingestelde beroep te beslissen. 3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding is om bij het vaststellen van het dagloon voor de bovenwettelijke uitkering, die met ingang van
1 juli 2015 is toegekend, af te wijken van het door het Uwv bij het besluit van
2 december 2015 bepaalde WW-dagloon van € 63,81.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de inhoud van het tweede primaire besluit, waarbij verweerder het dagloon voor de bovenwettelijke uitkering in € 63,81 heeft gewijzigd, al in de heroverweging van het eerste primaire besluit had betrokken. De rechtbank merkt het tweede primaire besluit, waarin het dagloon voor de bovenwettelijke uitkering wordt gewijzigd, daarom aan als een wijziging van het bestreden besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb.
5. Eiseres voert aan dat verweerder het door het Uwv vastgestelde dagloon niet onverkort kan overnemen en dat het dagloon voor de bovenwettelijke uitkering te laag is vastgesteld. Het Uwv heeft het dagloon vastgesteld met toepassing van het per 1 juli 2015 gewijzigde Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit), op grond waarvan het loon dat eiseres in de referteperiode van oktober 2014 tot en met mei 2015 heeft verdiend, wordt gedeeld door 261 dagen. Eiseres bestrijdt de hoogte van het WW-dagloon niet. Eiseres wijst erop dat het hierdoor nu veel lagere dagloon voor de bovenwettelijke uitkering ten opzichte van het eerder bepaalde dagloon in strijd is met de bedoeling van de Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs (Wovo). Doel van de Wovo is juist om een werknemer niet in een slechtere uitkeringspositie te brengen nadat hij zijn werk heeft hervat. Eiseres heeft daarbij gewezen op de garantieregeling voor de duur van een oude uitkering bij nieuwe werkloosheid, in artikel D3 van de Wovo.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit de Wovo, opgenomen in Bijlage 10 (Sociale zekerheid Wovo, bij de Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs 2014/2015) heeft toegepast.
7. Als gevolg van de wijziging van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015 (Besluit van
9 april 2015, Stb. 2015, 152) wordt het dagloon voor onder meer een WW-uitkering anders berekend dan voorheen. Kortgezegd wordt het dagloon berekend door het in de referteperiode genoten loon te delen door 261 dagen, ongeacht of op al deze dagen is gewerkt (artikel 5 Dagloonbesluit). Bij besluit van 24 oktober 2016 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met starters, stakingsdagen en 104 weken wachttijd Wet WIA, Stb. 2016, 390 is aan artikel 5 van het Dagloonbesluit op 1 december 2016 een zesde lid toegevoegd. Op grond van dit artikellid wordt, in geval de referteperiode een of meer kalendermaanden kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof of werkstaking, het in de referteperiode genoten loon gedeeld door het aantal dagloondagen van de kalendermaanden waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof of werkstaking.
8. Zoals hiervoor al opgemerkt, bestrijdt eiseres in deze procedure niet de vaststelling van het WW-dagloon per 1 juli 2015 door het Uwv en heeft zij tegen het daarop betrekking hebbende besluit op bezwaar van het Uwv eerder ook geen beroep ingesteld.
9. Op grond van hoofdstuk B, artikel 2, onder c, van de Wovo, wordt de WW-uitkering gedurende de eerste twaalf maanden per dag aangevuld tot 78% en vervolgens tot 70% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag. Op grond van artikel 1 onder m, van de Wovo wordt onder de ongemaximeerde berekeningsgrondslag verstaan het dagloon dat geldt voor de WW.
10. Niet is in geschil dat de systematiek van de Wovo, waarbij voor het dagloon van een (nieuwe) bovenwettelijke uitkering het WW-dagloon wordt gevolgd, na de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015, leidt tot een lager dagloon voor de bovenwettelijke uitkering van eiseres.
11. Eiseres heeft haar beroep op de garantieregeling in hoofdstuk D, artikel 3, van de Wovo tijdens de procedure laten vallen. De rechtbank bespreekt deze grond daarom niet.
12. Eiseres voert aan dat op grond van hoofdstuk E, artikel 1, van de Wovo, de neerwaartse wijziging van de bovenwettelijke uitkering na een wijziging van het niveau van de WW-uitkering, niet eerder dan zes maanden na de publicatiedatum in het Staatsblad doorgevoerd kan worden.
13. In hoofdstuk E, artikel 1, eerste lid, van de Wovo, is - samengevat - bepaald dat indien het niveau van de uitkering op grond van de WW een algemeen geldende neerwaartse wijziging ondergaat, deze neerwaartse wijziging op overeenkomstige wijze wordt doorgevoerd in het totaal aan wettelijke en bovenwettelijke aanspraken van de werknemer, vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van de maatregel, maar niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
14. De rechtbank overweegt hierover dat deze bepaling gaat over een algemeen geldende neerwaartse wijziging van het niveau van de WW-uitkering. De rechtbank is niet gebleken dat daarvan bij het per 1 juli 2015 vastgestelde Dagloonbesluit sprake is. De omstandigheid dat de wijziging van het Dagloonbesluit voor een aanzienlijke groep verzekerden nadelige financiële gevolgen heeft, maakt nog niet dat een algemeen geldende daling van het uitkeringspeil aan de orde is. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiseres heeft tijdens de zitting haar beroep op de hardheidsclausule in hoofdstuk E, artikel 3, van de Wovo en op de toelichting bij (het vervallen) artikel 23 van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs laten vallen. De rechtbank bespreekt deze gronden daarom niet.
16. Eiseres voert verder aan dat het toepassen van het Dagloonbesluit, zoals dat luidde van
1 juli 2015 tot 1 december 2016, in strijd is met het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW. Eiseres verwijst daarbij naar de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:1181). Volgens eiseres ligt ook aan de Wovo een dergelijk principe ten grondslag, namelijk dat het gehanteerde dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van het welvaartsniveau van betrokkene.