8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Naar aanleiding van irritaties in het verkeer is verdachte bij het parkeerterrein aan het Herculesplein te Utrecht uitgestapt en is de discussie aangegaan met [slachtoffer] , waarbij verdachte bedreigingen heeft geuit en [slachtoffer] meermalen heeft geslagen met de vuist. [slachtoffer] is hier enorm van geschrokken, heeft pijn ondervonden en heeft zich door een arts laten behandelen. Uit de door [slachtoffer] ingediende slachtofferverklaring komt verder naar voren dat het voor [slachtoffer] onbegrijpelijk is waarom iemand hem dit wilde aandoen en dat hij nog steeds erg op zijn hoede is.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde staf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten adviseren bij bedreiging door middel van het tonen van een steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp een taakstraf van 60 uur, waarbij als strafverzwarende omstandigheid wordt aangemerkt agressie in het verkeer. De oriëntatiepunten adviseren bij eenvoudige mishandeling, enig letsel ten gevolg hebbend een geldboete van € 750,00. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een blanco strafblad. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 23 maart 2017 volgt dat verdachte in de afgelopen 5 jaar niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank neemt bij het toepassen van de oriëntatiepunten op de onderhavige zaak in aanmerking dat verdachte zich agressief in het verkeer heeft gedragen, [slachtoffer] met een voorwerp heeft bedreigd en [slachtoffer] meermalen heeft gestompt in zijn gezicht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 18 augustus 2016, opgesteld door E.C. Aarnink, GZ-psycholoog. In dit rapport is te lezen dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid / benedengemiddeld intelligentieniveau en van narcistische persoonlijkheidstrekken. Het bieden van zorg is niet eenvoudig, omdat verdachte het juist als krenkend ervaart om actief steun te vragen op grond van zijn zwakbegaafdheid / benedengemiddelde intelligentieniveau en narcistische persoonlijkheidstrekken. Wel stelt de psycholoog in het rapport dat ambulante behandeling, gericht op agressieregulatie, van belang is om de kans op toekomstig gewelddadig gedrag te verkleinen. Deze behandeling zou bij De Waag in Utrecht kunnen worden ondergaan. Gezien de starheid van de problematiek van verdachte, de problemen die kunnen ontstaan op het gebied van zijn motivatie, het beperkte zelfinzicht en het beperkte probleembesef, zal een dergelijke behandeling dan ook een verplichtend karakter moeten hebben. Een verplicht reclasseringscontact werkt ondersteunend, structurerend en controlerend voor de duur van de psychologische behandeling.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 23 september 2016 waarin onder meer wordt vermeld dat de reclassering een verplicht reclasseringscontact en behandeling bij een ambulante forensische zorginstelling geïndiceerd acht, mede gelet op het Pro Justitia rapport van 18 juli 2016.
De rechtbank neemt deze adviezen over en zal de hierna te noemen voorwaarden bepalen bij de op te leggen straf. De rechtbank acht van belang dat verdachte onder ogen ziet welke gevoelens (in zijn ogen) asociaal rijgedrag bij hem oproepen en dat hij leert hoe daarmee om te gaan. Voorkomen dient te worden dat verdachte wederom in de verleiding komt om medeverkeersdeelnemers een lesje te leren. De rechtbank weegt mee dat de hulpverlening die hij dient te ontvangen de nodige tijd zal vergen en ook confronterend voor verdachte zal (kunnen) zijn. Dit op zichzelf zal verdachte – zo is de rechtbank ter zitting duidelijk geworden – als een straf ervaren. Om die reden acht de rechtbank een lagere werkstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van
100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis,met aftrek van het voorarrest, waarvan
60 uur subsidiair 30 dagen hechtenisvoorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaarpassend en geboden.
Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden:
Dat verdachte zich na zijn veroordeling binnen twee dagen meldt bij Reclassering Midden‑Nederland, op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht, gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Midden‑Nederland blijft en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt.
Dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen bij De Waag te Utrecht of een vergelijkbare instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dienen te houden aan de regels die door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven.