ECLI:NL:RBMNE:2017:2644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
16/659764-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging en mishandeling met oplegging van taakstraf en bijzondere voorwaarden

Op 4 mei 2017 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juni 2016 in Utrecht betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door met een schroevendraaier stekende bewegingen in de richting van diens hals te maken. Daarnaast heeft hij [slachtoffer] meermalen in het gezicht geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van bedreiging en mishandeling, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte gewogen en kwam tot de conclusie dat het subsidiair ten laste gelegde feit van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht bewezen kon worden, evenals de mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Tevens is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade heeft vastgesteld op € 200,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659764-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 4 mei 2017.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
primair
op 11 juni 2016 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een schroevendraaier een stekende beweging in de richting van de hals van [slachtoffer] te maken.
subsidiair
op 11 juni 2016 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht althans met zware mishandeling door opzettelijk dreigend een schroevendraaier te tonen en daarmee (een) stekende bewegingen tegen/in de richting van het hoofd/de hals van [slachtoffer] te maken.
meer subsidiair
op 11 juni 2016 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) met een schroevendraaier heeft gestoken waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen/pijn heeft ondervonden.
Feit 2
op 11 juni 2016 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht althans op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, waardoor [slachtoffer] letsel/pijn heeft bekomen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen en heeft daartoe aangevoerd dat uit de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] volgt dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de hals van aangever. Hoewel verdachte het primair tenlastegelegde uitdrukkelijk betwist, kan uit zijn verklaringen – waaronder de verklaring afgelegd ter zitting – worden opgemaakt dat hij aangever een lesje wilde leren. De officier van justitie acht subsidiair het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen op grond van de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] .
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de verklaring van aangever, de verklaring van getuige [getuige] , de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte dat hij heeft geslagen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte heeft ontkend dat hij met de schroevendraaier stekende bewegingen richting de hals van aangever heeft gemaakt. Volgens de verdediging zijn de verklaringen van aangever en getuige [getuige] niet zonder meer betrouwbaar, omdat zij door hun gedrag in het verkeer zelf ook een aandeel hebben gehad in het ontstaan van het handgemeen. Dat in de auto van verdachte een schroevendraaier is aangetroffen is niet vreemd omdat hij van beroep monteur is. De raadsvrouw heeft er in dat kader verder op gewezen dat de schroevendraaier niet op de camerabeelden is te zien, noch dat verdachte (daarmee) stekende bewegingen heeft gemaakt. Een schroevendraaier is een voorwerp dat op de beelden te zien zou moeten zijn, zeker gelet op de lengte van de aangetroffen schroevendraaier (15 centimeter lang). Verder heeft de raadsvrouw in dit verband gewezen op de oppervlakkige schram bij aangever.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadvrouw heeft daarbij onder meer verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Feit 1
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 11 juni 2016 te Utrecht in zijn personenauto van het merk Peugeot reed. Naast hem zat een vriend van hem, genaamd [getuige] . [2] [slachtoffer] moest naar het parkeerterrein bij het Herculesplein toe. Aldaar aangekomen kwam [slachtoffer] achter een auto te staan die voor de slagboom stond. [slachtoffer] zag dat de kale man die hem kort daarvoor in het verkeer was opgevallen – verdachte - zijn Seat links schuin achter zijn auto tot stilstand bracht. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte het portier van zijn auto opendeed. [slachtoffer] zag dat verdachte net iets naar achteren in de portieropening stond, waardoor hij in de auto zijn nek naar linksachter moest draaien om hem te kunnen zien. [3] [slachtoffer] zag dat verdachte naar zijn rechterbroekzak greep en daaruit een kruiskopschroevendraaier haalde. Vervolgens zag [slachtoffer] dat verdachte met zijn rechterhand in de richting van de linkerzijde van zijn nek probeerde te steken, tot twee keer toe. [slachtoffer] heeft het steken afgeweerd door zijn nek te verbergen achter zijn linkerschouder en zijn linkerhand voor zijn gezicht te houden. [slachtoffer] heeft verklaard geschrokken en bang te zijn geworden door het voorval. [4]
Getuige [getuige] verklaarde dat hij op 11 juni 2016 te Utrecht bij [slachtoffer] op de bijrijdersstoel van zijn auto zat. [5] [getuige] zag dat verdachte op [slachtoffer] af kwam lopen. Hij zag dat het portier van de bestuurder werd geopend en zag dat de man zijn rechterarm achter zijn lichaam deed. Hij zag ook dat de man zijn rechterarm weer voor zich hield met in zijn hand een schroevendraaier en dat verdachte twee stekende bewegingen maakte in de richting van de hals van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] dit kon afweren of afbreken door met zijn linkerarm te bewegen en hiermee zijn hals te beschermen. [6]
Ter zitting zijn de camerabeelden uit het dossier bekeken. Daarop is te zien dat verdachte – anders dan hij heeft verklaard en conform hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard – het portier opent van de auto van [slachtoffer] en op enig moment in de auto duikt en daar handelingen verricht.
[slachtoffer] heeft op 11 juni 2016 contact opgenomen met de huisartsenpost in Leidsche Rijn. Daarbij is onder meer vastgesteld dat op de linkerschouder van [slachtoffer] sprake was van een rode oppervlakkige schram/kras van 2 centimeter. [7]
Feit 2
Aangezien de verdachte het tenlastegelegde onder feit 2 heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van dit feit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen onder feit 2.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de verklaring van [slachtoffer] van 11 juni 2016; [8]
- de verklaring van [getuige] van 11 juni 2016; [9]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2017 dat hij [slachtoffer] met de vuist in het gezicht heeft geslagen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot het feit 1 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat het geconstateerde letsel, te weten een enkele schram op de linkerschouder, niet past bij de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] dat de stekende bewegingen die verdachte maakte met kracht werden uitgevoerd, noch met enig (voorwaardelijk) opzet van verdachte om [slachtoffer] te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht op grond van die verklaringen bewezen dat verdachte met een schroevendraaier stekende bewegingen richting de hals van [slachtoffer] heeft gemaakt, hetgeen door [slachtoffer] als dreigend is ervaren, en komt daarmee tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1, subsidiair
op 11 juni 2016 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een schroevendraaier getoond en daarmee stekende bewegingen in de richting van de hals van [slachtoffer] gemaakt.
feit 2
op 11 juni 2016 te Utrecht opzettelijk heeft mishandelend [slachtoffer] door meermalen met kracht in het gezicht te stompen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1, subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2
mishandeling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden worden opgelegd: reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij De Waag.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte geen behandeling nodig heeft om te voorkomen dat hij opnieuw betrokken raakt bij soortgelijke strafbare feiten. Mocht de rechtbank een agressie regulatietraining echter wel noodzakelijk achten, dan is verdachte bereid die training te volgen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Naar aanleiding van irritaties in het verkeer is verdachte bij het parkeerterrein aan het Herculesplein te Utrecht uitgestapt en is de discussie aangegaan met [slachtoffer] , waarbij verdachte bedreigingen heeft geuit en [slachtoffer] meermalen heeft geslagen met de vuist. [slachtoffer] is hier enorm van geschrokken, heeft pijn ondervonden en heeft zich door een arts laten behandelen. Uit de door [slachtoffer] ingediende slachtofferverklaring komt verder naar voren dat het voor [slachtoffer] onbegrijpelijk is waarom iemand hem dit wilde aandoen en dat hij nog steeds erg op zijn hoede is.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde staf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten adviseren bij bedreiging door middel van het tonen van een steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp een taakstraf van 60 uur, waarbij als strafverzwarende omstandigheid wordt aangemerkt agressie in het verkeer. De oriëntatiepunten adviseren bij eenvoudige mishandeling, enig letsel ten gevolg hebbend een geldboete van € 750,00. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een blanco strafblad. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 23 maart 2017 volgt dat verdachte in de afgelopen 5 jaar niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank neemt bij het toepassen van de oriëntatiepunten op de onderhavige zaak in aanmerking dat verdachte zich agressief in het verkeer heeft gedragen, [slachtoffer] met een voorwerp heeft bedreigd en [slachtoffer] meermalen heeft gestompt in zijn gezicht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 18 augustus 2016, opgesteld door E.C. Aarnink, GZ-psycholoog. In dit rapport is te lezen dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid / benedengemiddeld intelligentieniveau en van narcistische persoonlijkheidstrekken. Het bieden van zorg is niet eenvoudig, omdat verdachte het juist als krenkend ervaart om actief steun te vragen op grond van zijn zwakbegaafdheid / benedengemiddelde intelligentieniveau en narcistische persoonlijkheidstrekken. Wel stelt de psycholoog in het rapport dat ambulante behandeling, gericht op agressieregulatie, van belang is om de kans op toekomstig gewelddadig gedrag te verkleinen. Deze behandeling zou bij De Waag in Utrecht kunnen worden ondergaan. Gezien de starheid van de problematiek van verdachte, de problemen die kunnen ontstaan op het gebied van zijn motivatie, het beperkte zelfinzicht en het beperkte probleembesef, zal een dergelijke behandeling dan ook een verplichtend karakter moeten hebben. Een verplicht reclasseringscontact werkt ondersteunend, structurerend en controlerend voor de duur van de psychologische behandeling.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 23 september 2016 waarin onder meer wordt vermeld dat de reclassering een verplicht reclasseringscontact en behandeling bij een ambulante forensische zorginstelling geïndiceerd acht, mede gelet op het Pro Justitia rapport van 18 juli 2016.
De rechtbank neemt deze adviezen over en zal de hierna te noemen voorwaarden bepalen bij de op te leggen straf. De rechtbank acht van belang dat verdachte onder ogen ziet welke gevoelens (in zijn ogen) asociaal rijgedrag bij hem oproepen en dat hij leert hoe daarmee om te gaan. Voorkomen dient te worden dat verdachte wederom in de verleiding komt om medeverkeersdeelnemers een lesje te leren. De rechtbank weegt mee dat de hulpverlening die hij dient te ontvangen de nodige tijd zal vergen en ook confronterend voor verdachte zal (kunnen) zijn. Dit op zichzelf zal verdachte – zo is de rechtbank ter zitting duidelijk geworden – als een straf ervaren. Om die reden acht de rechtbank een lagere werkstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van
100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis,met aftrek van het voorarrest, waarvan
60 uur subsidiair 30 dagen hechtenisvoorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaarpassend en geboden.
Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden:
Dat verdachte zich na zijn veroordeling binnen twee dagen meldt bij Reclassering Midden‑Nederland, op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht, gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Midden‑Nederland blijft en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt.
Dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen bij De Waag te Utrecht of een vergelijkbare instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dienen te houden aan de regels die door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend ter hoogte van € 600,00 immateriële schadevergoeding.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij dient te worden gematigd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [slachtoffer] , levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voor het overige deel zal de vordering worden afgewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het als feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2
mishandeling.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende algemene en bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich na zijn veroordeling binnen twee dagen meldt bij Reclassering Midden‑Nederland, op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht, gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Midden‑Nederland blijft en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt.
zich ambulant moet laten behandelen bij De Waag te Utrecht of een vergelijkbare instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dienen te houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Midden-Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot het bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2016 tot de dag van volledige betaling.
Legt verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 200,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 4 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Stigter, voorzitter,
mr. D.C.P.M. Straver en mr. J.W.B. Snijders Blok, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2017.
Mr. D.C.P.M. Straver is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schroevendraaier,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, twee maal, althans eenmaal, (met
kracht) een stekende beweging heeft gemaakt naar, althans in de richting van,
de hals en/of nek van die [slachtoffer] (terwijl hij, verdachte, zich op -zeer-
korte afstand van die [slachtoffer] bevond), zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk dreigend een schroevendraaier getoond en daarmee (een) stekende
bewegingen tegen/in de richting van het hoofd en/of de hals, althans het
lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) met een
schroevendraaier heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft
geslagen / gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of
pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (PL0900-2016179090) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 11 juni 2016, pagina 7.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , d.d. 11 juni 2016, pagina 8.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , d.d. 11 juni 2016, pagina 9.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , d.d. 11 juni 2016, pagina 15.
6.Proces-verbaal getuige [getuige] , d.d. 11 juni, pagina 17.
7.Een geschrift inhoudende een geneeskundige verklaring, opgesteld door A. Luijten, d.d. 11 juni 2016, pagina 47., pagina 47.
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , d.d. 11 juni 2016, pagina 8 en 9.
9.Proces-verbaal getuige [getuige] , d.d. 11 juni 2016, pg 17