Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens incident strekkende tot onbevoegdheid
- het vonnis in incident van 6 april 2016
- de akte houdende wijziging van eis van [eiser]
- de akte van [gedaagde]
- de antwoordakte tevens houdende wijziging van eis van [eiser]
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juli 2016
- de akte na comparitie van [gedaagde]
- de antwoordakte van [eiser] .
2.De feiten
brochures en de website)
# tarief halve dagbooking Euro 390,00 (max 4 uur) Exclusief BTW
Plus de kosten voor bovengenoemde media-uiting (Euro 250,00) waar een éénmalige korting over verstrekt wordt van 20% = Euro 200,00
[…]
Het tarief van bovenstaande media-uiting is gebaseerd op maximaal 3-jarig gebruik binnen Nederland.
advertenties
Plus de kosten voor de media-uiting (Euro 500,00)
Het tarief van bovenstaande media-uiting is gebaseerd op maximaal 3-jarig gebruik binnen Nederland.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
– zoals [eiser] onweersproken heeft gesteld – de afspraken tussen [bedrijf 1] en [gedaagde] weergeeft, staat een (min of meer gelijkluidende) zin waarin de algemene voorwaarden van [bedrijf 1] van toepassing worden verklaard. [gedaagde] heeft erkend althans niet betwist dat deze opdrachtbevestigingen namens haar zijn ondertekend. Daarmee staat vast dat [bedrijf 1] en [gedaagde] de toepasselijkheid van de destijds door [bedrijf 1] gehanteerde algemene voorwaarden zijn overeengekomen. Vervolgens heeft [gedaagde] gesteld dat niet is vast te stellen welke versie van de algemene voorwaarden toepasselijk is en heeft zij de algemene voorwaarden op grond van artikel 6:233 onder b BW vernietigd omdat aan [gedaagde] niet een redelijke mogelijkheid is geboden om daarvan kennis te nemen. Nu [gedaagde] deze stellingen pas bij akte na comparitie voor het eerst heeft ingenomen en [eiser] dus pas bij antwoordakte voor het eerst daarop heeft kunnen reageren, kan de rechtbank hierin geen beslissing nemen (met weging van de door [eiser] ingebracht stellingen) zonder [gedaagde] in de gelegenheid te stellen te reageren op datgene wat [eiser] in dit kader aanvoert (alinea 1.5 tot en met 1.7 en 3.1, 3.4 tot en met 3.18 van de antwoordakte). [gedaagde] mag een akte nemen om daarop te reageren. Na de akte van [gedaagde] is [eiser] in de gelegenheid een antwoordakte te nemen. De rechtbank verzoekt partijen uitdrukkelijk om, indien zij (deels) wensen te herhalen wat zij in de akte na comparitie c.q. antwoordakte hebben aangevoerd, naar die akte te verwijzen. Iedere verdere beslissing op dit punt zal worden aangehouden.
- verval van al zijn rechtsvorderingen en verweren die zijn gegrond op het gebrek in de prestatie - en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad, bijvoorbeeld een benadeling in zijn bewijspositie of aantasting in zijn mogelijkheden de gevolgen van zijn tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend. Een vaste termijn waarbinnen moet worden geprotesteerd kan daarbij niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt.
concretebelangen zijn waarin zij is geschaad door het late tijdstip waarop [eiser] heeft geklaagd. Zij heeft gewezen op de benadeling in haar bewijspositie, maar [gedaagde] beschikte in 2013 al niet meer over de overeenkomsten, ook niet over die van 2010 en 2011, omdat zij niet heeft onderkend dat er nog doorlopende restricties voor haar uit die overeenkomsten voortvloeiden. Het late tijdstip van klagen is dan ook niet in overwegende mate als de oorzaak van de benadeling in de bewijspositie van [gedaagde] te beschouwen. Wel heeft [gedaagde] nadeel geleden door de melding in augustus 2013 doordat zij in de jaren van 2007 tot 2013 de gevolgen van de gestelde tekortkoming niet heeft kunnen beperken. Deze omstandigheid alleen is echter, mede in het licht van de belangen van [eiser] , van onvoldoende gewicht om te leiden tot verval van de rechtsvorderingen van [eiser] . Deze omstandigheid speelt nadrukkelijk wel een rol, indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat [gedaagde] een contractuele boete is verschuldigd, bij de vraag of de boete moet worden gematigd.
actievegebruik door [gedaagde] van de foto’s. De woorden “het tarief van bovenstaande media-uiting is gebaseerd op maximaal 3-jarig gebruik binnen Nederland” duiden niet op de interpretatie die [gedaagde] voorstaat. Die zienswijze zou er immers toe leiden dat [gedaagde] de foto’s eenmalig kan plaatsen op haar website en deze onbeperkt daar kan handhaven. In dat licht is het overeenkomen van een beperkte duur van het gebruik van de foto’s niet voorstelbaar. Temeer daar [eiser] onweersproken heeft gesteld dat de beperkingen in het gebruik van de foto’s (mede) worden afgesproken ter bescherming van het portretrecht en de ‘marktwaarde’ van het model. In het licht van die strekking is de voor [gedaagde] voorgestane uitleg van het ‘gebruik’ evenmin goed voorstelbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] dan ook onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de uitleg van deze bepaling inhoudt dat het moet gaan om een (binnen de periode van 3 jaar)
actiefgebruik van de foto’s in de zin van een actieve plaatsing door [gedaagde] in een catalogus of op een website.
“Wordt dit overtreden dan wordt de extra media uiting, regioeneventueel tijdsbestek alsnog in rekening gebracht”[onderstreping rb]. Over de verschuldigdheid van de boete bestaat die duidelijkheid niet, omdat alleen wordt gesproken van een boete
“per overtreding per model”.Uit de bewoordingen volgt dus niet of gedoeld wordt op overtreding per aspect (dus media-uiting, regio, tijdsbestek) per model of sec overtreding per model, dus ongeacht op hoeveel aspecten de overtreding ziet. [eiser] heeft niet toegelicht waaruit de door hem voorgestane uitleg van deze bepaling (boete per overtreding per aspect per model) blijkt. Deze onduidelijkheid van de algemene voorwaarden moet, naar het oordeel van de rechtbank, voor rekening van de gebruiker van de algemene voorwaarden en dus voor [bedrijf 1] blijven. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat [gedaagde] geen ‘dubbele’ boetes is verschuldigd. Dus als bijvoorbeeld [gedaagde] de voorwaarden van overeenkomst II heeft overtreden wat betreft zowel de regio als het tijdsbestek (door bijvoorbeeld gebruik van een foto op een website in het buitenland buiten het tijdsbestek), is zij per model voor die overtreding eenmaal de boete verschuldigd en niet tweemaal. Voor zover [eiser] dergelijke ‘dubbele boetes’ vordert, worden deze afgewezen.
(€ 390,-). Uit de opdrachtbevestigingen van overeenkomst II en III blijkt dat er in het modellentarief een kostencomponent zit voor het (per dagdeel) ter beschikking stellen van het model en een kostencomponent voor het overeengekomen gebruik van de foto voor de betreffende media-uitingen. Als basis voor de extra vergoedingen onder overeenkomst II en III maakt [eiser] gebruik van de kostencomponent voor het gebruik van de foto, verhoogd met 10% voor inflatie en prijsstijgingen, hetgeen de rechtbank redelijk acht. [eiser] heeft echter niet uitgelegd waarom onder overeenkomst I een extra vergoeding van meer dan het oorspronkelijke totale modellentarief in rekening kan worden gebracht. Een verwijzing naar de tarieven van andere modellenbureaus volstaat niet nu [eiser] zelf stelt zoveel mogelijk aan te sluiten bij de tussen partijen gesloten overeenkomsten en daarin gehanteerde tarieven. De rechtbank zal dus, ook wat betreft overeenkomst I, de extra vergoeding voor gebruik stellen op de kostencomponent die betrekking heeft op het gebruik van de foto. Nu die kostencomponent in overeenkomst I niet expliciet is gemaakt, zal de rechtbank aansluiten bij de kostencomponent voor gebruik van de foto van overeenkomst II (met inflatiecorrectie), te weten € 275,-.
€ 2.750,-.
€ 1.100,- (websites derden) en € 550 x 1 model x 2 perioden = € 1.100,- (Europa) en € 550 x 1 model x 1 periode = € 550,- (website [gedaagde] ), dus totaal € 2.750,-.
)voor matiging slechts plaats is, wanneer het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt:
uitsluitendover de door de rechtbank aangewezen punten mogen uitlaten. Hierna komt de zaak voor vonnis te staan.
5.De beslissing
22 februari 2017voor het nemen van een akte van [gedaagde]
uitsluitendover hetgeen is vermeld onder 4.8, 4.17 en 4.29, waarna [eiser] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,