Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
1. De procedure
- de dagvaarding (
- de akte houdende overlegging volledige productie 15
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in voorwaardelijke reconventie (
- de conclusie van repliek in conventie, tevens akte vermeerdering eis, tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv (
- de akte vermeerdering van eis en overlegging
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in voorwaardelijke reconventie houdende een wijziging van eis, tevens antwoord in het incident (
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie
- de akte overlegging
- de antwoordakte d.d. 21 september 2016 van [gedaagden c.s.] (
- de akte overlegging
- de akte overlegging
- de akte uitlating producties van Propertize c.s.
- de akte overlegging
- de akte houdende vermindering van eis in conventie (ter gelegenheid van het pleidooi)
- de akte houdende vermeerdering van eis in reconventie (ter gelegenheid van het pleidooi)
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan door partijen overgelegde pleitaantekeningen.
2.De feiten
- We streven er altijd naar de geleverde prestaties in balans te laten zijn met de prijs die hiervoor wordt betaald. Een vergoeding moet redelijk en rechtmatig zijn en in verhouding staan tot de geleverde kwaliteit van onze dienstverlening en verantwoordelijkheden die wij aanvaarden.
- …
- In het geval wij diensten van derden aanbevelen aan de opdrachtgever, zullen we hiervoor geen vergoeding aanvaarden.
- …”.
€ 300,-), welke in de aanvullende overeenkomst van 27 oktober 2011 werd verhoogd naar € 2.550,-, exclusief btw. [gedaagde sub 1] , althans [gedaagde sub 2] , ontving 65% van de vergoeding die door [bedrijf 13] bij Propertize werd gedeclareerd.
een zakelijke relatie mee onderhoudt
mr. Stam verband houdende met de beëindiging, welke kosten volgens de opgaaf van
mr. Stam per 28 november 2012 ongeveer € 6.000,-, exclusief btw, bedroegen. Voorts is vastgelegd dat Propertize aan [gedaagde sub 1] vergoedt de reeds gemaakte en tot en met
31 december 2012 te maken kosten van mr. J. Hoff, voor zover de kosten verband houden met juridisch verweer van [gedaagde sub 1] tegen de aantijgingen van [bedrijf 11] / [F] . Daarnaast zou Propertize aan [gedaagde sub 1] uiterlijk op 3 december 2012 een lumpsum van € 50.000,-, exclusief btw betalen, ten titel van eenmalige bijdrage voor de advocaatkosten (mr. J. Hoff) te rekenen vanaf 1 januari 2013, en alle overige kosten van [gedaagde sub 1] in verband met het voeren van verweer.
e-mailboxen) te analyseren en het onderzoek te ondersteunen.
3.Het geschil
in het incident
4.De beoordeling in conventie
“Naleving van deze gedragscode isin de eerste plaats de verantwoordelijkheid van onze professionals[onderstreping door de rechtbank],
maar wordt eveneens getoetst door de leiding van [bedrijf 13] .”De Gedragscode vermeldt expliciet dat [bedrijf 13] integriteit hoog in het vaandel heeft staan en diverse regels vinden hun oorsprong in genoemde integriteit. Als door [bedrijf 13] ingezette professional rustte op [gedaagde sub 2] (en daarmee dus ook op [gedaagde sub 1] , die de opdracht feitelijk uitvoerde) in de eerste plaats de verantwoordelijkheid om de in de Gedragscode opgenomen integriteitsregels strikt na te leven. Het verweer van [gedaagden c.s.] dat de Gedragscode niet van toepassing is op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kan niet gevolgd worden.
(HR 2 december 1994, NJ 1995, 288, [naam ] /ABP) dat alleen de vennootschap schadevergoeding kan vorderen van een derde die aan die vennootschap vermogensschade toebrengt. Alleen wanneer sprake is van een specifieke schending van een zorgvuldigheidsnorm jegens de aandeelhouder(s) leidt deze regel uitzondering. Een aandeelhouder heeft derhalve enkel recht op schadevergoeding indien rechtstreeks jegens hem een onrechtmatige daad of wanprestatie is gepleegd. Nog afgezien van het feit dat SRH sedert de nationalisatie (zie 2.1.) geen aandeelhouder van Propertize meer is, heeft zij onvoldoende gesteld, laat staan dat zij heeft onderbouwd, dat rechtstreeks jegens haar een specifieke zorgvuldigheidsnorm is geschonden. Voor zover de vorderingen zijn ingesteld door SRH, zullen deze worden afgewezen.
aan dat de tarieven die bij de inhuur van de door [gedaagde sub 1] geïntroduceerde externen zijn afgesproken, zijn vastgesteld binnen de daarvoor met de statutaire directie afgesproken vastgestelde kaders en dat die tarieven in lijn lagen met de op dat moment reeds door Propertize met andere interne en externe medewerkers afgesproken tarieven. Ten
aanzien van de tariefsverhoging met ingang van 1 september 2010, betwist [gedaagden c.s.] expliciet het door Propertize gestelde verband tussen die verhoging en de
kickbackbetalingen. [gedaagden c.s.] houdt vol dat die verhoging haar grondslag vond in de door KPMG en DNB geuite zorg over de continuïteit van Propertize en vastgesteld is op basis van een benchmark.
een gedeelte van de winst.
1 september 2010 is dit uurtarief verhoogd naar € 325,- exclusief btw. Eind 2010 zijn [gedaagde sub 1] en [A] op initiatief van [gedaagde sub 1] overeengekomen dat [A] per gewerkt uur € 50,- aan [gedaagde sub 1] zou afdragen om het tussen hen door de tariefsverhoging ontstane inkomensverschil te nivelleren. Per 1 september 2011 zijn Propertize en [A] overeengekomen dat bij overstijging van het maximum aantal te declareren uren van 200 uur per maand het meerdere aantal uren in rekening kan worden gebracht tegen 50% van het uurtarief. [gedaagde sub 1] en [A] hebben vervolgens afgesproken dat [A] met betrekking tot de uren die hij bij Propertize declareerde tegen het gereduceerde uurtarief een vergoeding van € 25,- aan [gedaagde sub 1] zou betalen. Met ingang van 1 januari 2013 is het uurtarief verlaagd naar € 273,- exclusief btw.
€ 204.050,- exclusief btw bij [A] in rekening gebracht, welk bedrag door [A] is betaald. Op de facturen staat vermeld dat deze betrekking hebben op “advisering”. [gedaagden c.s.] heeft erkend dat deze omschrijving niet juist is omdat de facturen zien op bovengenoemde nivelleringsfee. Vast staat dan ook dat tegenover de betaalde vergoedingen geen verleende diensten van [gedaagden c.s.] stonden, zodat sprake is van kickbackbetalingen. De daarvan genoten winst bedraagt
€ 204.050,-.
1 maart 2012 is [B] opnieuw door Propertize ingehuurd tegen een uurtarief van
€ 210- exclusief btw. Met ingang van 1 januari 2013 is dit uurtarief verlaagd naar € 190,- exclusief btw.
€ 9.125,- exclusief btw, via [gedaagde sub 2] € 23.250,- exclusief btw en via [gedaagde sub 4] € 16.687,50 exclusief btw bij [B] in rekening gebracht. Hiervan is de factuur van 31 december 2011 van [gedaagde sub 2] van € 3.750,- exclusief btw onbetaald gebleven. In totaal heeft [B] dus € 45.312,50 exclusief btw betaald. Op de facturen staat vermeld dat deze betrekking hebben op “advisering belegging- en private banking”, “adviseurschap”, “acquisitiestrategie” en “algemene advisering assetmanagement”. Volgens Propertize c.s. zijn deze beschrijvingen onjuist en betreffen de betaalde vergoedingen kickbackbetalingen.
€ 45.312,50.
is van kickbackbetalingen. De daarvan genoten winst bedraagt
€ 101.115,-.
€ 187,50 exclusief btw. Op initiatief van [gedaagde sub 1] zijn [gedaagde sub 1] en [E] overeengekomen dat [E] per gewerkt uur € 37,50 van het uurtarief van € 137,50 aan [gedaagde sub 1] zou afdragen en na de tariefsverhoging € 50,- per gewerkt uur. Per 1 september 2011 is het uurtarief van [E] verhoogd naar € 200,- exclusief btw. Dit heeft niet tot een wijziging van de afspraak met [gedaagde sub 1] geleid. Met ingang van 1 januari 2013 is het uurtarief verlaagd naar € 180,- exclusief btw.
13 februari 2013 en 26 september 2014 (producties 36 tot en met 38).
“kickback in combinatie met een stukje advisering”belichaamden (productie 31 van Propertize c.s.). Ook in het schikkingsvoorstel van 13 september 2013 (productie 33 van Propertize c.s.) en het opheffingskortgeding van 23 juni 2014 heeft [gedaagde sub 1] (c.s.) gesteld dat de van [E] ontvangen vergoedingen voor een deel aanbrengvergoedingen betroffen (producties 32 en 34 van Propertize c.s.). In het licht van deze verklaringen, die afwijken van de verklaringen van [E] , had het op de weg van [gedaagden c.s.] gelegen om de gestelde coachings- en advieswerkzaamheden nader te onderbouwen. [gedaagden c.s.] heeft echter geen enkel stuk in het geding gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] deze werkzaamheden daadwerkelijk voor [E] heeft verricht. Dat er helemaal niets schriftelijk is vastgelegd acht de rechtbank, mede gelet op de aard en duur van de gestelde werkzaamheden, niet aannemelijk. Daarnaast heeft [gedaagden c.s.] geen verklaring gegeven voor het feit dat de door [E] te betalen vergoedingen niet gekoppeld waren aan de duur van de gestelde werkzaamheden, maar volledig afhankelijk waren van de door [E] bij Propertize gedeclareerde uren en de hoogte van haar uurtarief. Tot slot heeft [gedaagden c.s.] onvoldoende onderbouwd dat de hoogte van de facturen in een redelijke verhouding staan tot de gestelde werkzaamheden. Uitgaande van de door [gedaagden c.s.] gestelde tijdsbesteding van 50 tot 60 uur per jaar, bedraagt het uurtarief van [gedaagde sub 1] minimaal € 447,06 exclusief btw. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [E] , die zelf een uurtarief van € 50,- declareerde voor de werkzaamheden die zij voor [gedaagden c.s.] verrichtte, bereid was een dergelijk hoog uurtarief voor coaching en advies van [gedaagde sub 1] te betalen. De rechtbank gaat er dan ook met Propertize c.s. van uit dat tegenover de door [E] betaalde vergoedingen geen verleende diensten stonden, zodat deze vergoedingen moeten worden aangemerkt als kickbackbetalingen. De daarvan genoten winst bedraagt
€ 134.118,75.
€ 195.500,- exclusief btw bij [D] in rekening gebracht. Op de facturen staat vermeld dat deze betrekking hebben op “corporate finance advisering”. [D] heeft de laatste
twee facturen van 31 juli 2012 en 31 december 2012 niet voldaan. De rest van de facturen, in totaal € 142.500,- exclusief btw heeft [D] wel betaald. Volgens Propertize c.s.
is de vermelding op de facturen onjuist en betreffen de betaalde vergoedingen
3 oktober 2014 (producties 41, 44 en 45).
De achtergrond van deze kickback is tweeledig. Enerzijds dat [D] dit bedrag mij gunde omdat hij zijn job via mij had gekregen, anderzijds omdat ik hem actief adviseerde over zijn ondernemingen [onderneming 2] en [onderneming 1] .”Ook in het opheffingskortgeding van 23 juni 2014 heeft [gedaagde sub 1] (c.s.) gesteld dat de van [D] ontvangen vergoedingen voor een deel aanbrengvergoedingen betroffen (productie 34 van Propertize c.s.). In de onderhavige procedure heeft [gedaagden c.s.] daarentegen het standpunt ingenomen dat de betalingen van [D] geheel zagen op de ereschuld die tussen hen bestond. Dit sluit aan bij de verklaringen die [D] heeft afgelegd. Over de hoogte van de ereschuld en het einde van de betalingen hebben [gedaagde sub 1] en [D] echter niet gelijkluidend verklaard. Volgens [D] bedroeg de ereschuld “
ergens tussen de € 200.000 en € 400.000”en is [gedaagde sub 1] op zijn initiatief met de facturen gestopt (productie 44 van [gedaagden c.s.] ). [gedaagde sub 1] heeft daarentegen verklaard dat hij niet weet hoe hoog de ereschuld precies is en dat het [D] is die is gestopt met betalen (producties 22 en 82 van Propertize c.s.). Gelet op deze wisselende en tegenstrijdige verklaringen is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden c.s.] onvoldoende heeft onderbouwd dat er een ereschuld ten grondslag ligt aan de betalingen van [D] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat enige objectieve ondersteuning van de gestelde ereschuld ontbreekt. De rechtbank gaat er dan ook met Propertize c.s. van uit dat de in 4.48. genoemde betalingen door [D] kickbackvergoedingen betreffen. De daarvan genoten winst bedraagt
€ 142.500,-.
1 augustus 2010 met zijn werkzaamheden gestart tegen een uurtarief van € 225,- exclusief btw, [I] en [J] op 20 september 2010 tegen een uurtarief van € 225,- exclusief btw, [K] en [L] op 1 oktober 2010 tegen een uurtarief van € 225,- exclusief btw, [M] op 13 december 2010 tegen een uurtarief van € 220,- exclusief btw en [N] op 1 mei 2011 tegen een uurtarief van € 220,- exclusief btw. Het uurtarief van [N] is per 1 september 2011 verhoogd naar € 225,- exclusief btw. De uurtarieven van de overige Groningers zijn met ingang van 1 januari 2013 verlaagd naar € 202,50, exclusief btw.
€ 374.577,-.
€ 3.137,- exclusief btw inzake de introductie van Van Lanschot, een factuur van 31 januari 2011 van € 6.637,- exclusief btw inzake de introductie van Van Lanschot en een creditfactuur van 31 januari 2011 van € 6.887,- inzake de introductie van Van Lanschot (producties 3 en 106 van [gedaagden c.s.] ). In totaal heeft [gedaagde sub 1] dus € 17.887,- exclusief btw aan [F] gefactureerd. [F] heeft dit bedrag aan [gedaagde sub 1] betaald. Volgens Propertize c.s. zijn dit kickbackbetalingen.
“Als voormalig aandeelhouder en zaakvoerder kan ik U bevestigen dat alle zakelijke overeenkomsten tussen Uw vennootschap/U persoonlijk en [bedrijf 11] , steeds correct en op zakelijke termen hebben plaatsgevonden. Het was meer dan gepast dat U voor een aantal inspanningen uw tijdsinvestering heeft mogen declareren. Over en weer zijn verplichtingen correct afgehandeld en ik wil uiten dat ik U nog steeds erkentelijk ben voor de vele waardevolle introducties. Deze introducties hebben destijds onze voormalige onderneming in belangrijke mate ondersteund in haar ontwikkeling.”[gedaagden c.s.] heeft verder gewezen op de verklaring van [F] van
29 januari 2014 tegenover de FIOD (productie 32), waarin zij onder meer verklaart:
“ [gedaagde sub 1] heeft mij ook nooit gezegd dat deze factuur betrekking had op de werkzaamheden die ik verrichte voor SNS. U noemt dit een kickback maar ik heb dit nooit zo gezien. Ik dacht dat de factuur daadwerkelijk betrekking had op het aanbrengen van de op de factuur genoemde klanten en was er kwaad om omdat [gedaagde sub 1] mij nooit had verteld dat hij dit in rekening zou brengen. (…) Er is met mij nooit gesproken over een betaling van een kick-back betaling die te relateren zou zijn aan mijn werkzaamheden voor de SNS.”Tot slot heeft [gedaagden c.s.] benadrukt dat de FIOD de betalingen van [F] aan [gedaagden c.s.] niet langer aanmerkt als kickbackbetalingen.
“De hoofdlijn van de waarnemingen van [bedrijf 11] is de volgende. (…) [gedaagde sub 1] ontvangt van deze en gene kickbacks. Ook van [F] werd dit verwacht. De werkwijze is dat [gedaagde sub 1] vanuit een privévennootschap zaken factureert waar in feite geen prestatie tegenover stond. (…) [F] heeft deze facturen wel betaald, maar geen extra uren gefactureerd bij SNSPF.”
€ 17.887,-.
(€ 87.071,48). Op 24 juni 2011 heeft Propertize een tweede overeenkomst met [G] gesloten waarbij de werkzaamheden van [G] zijn uitgebreid met de projecten Scala en Frederikssund. [G] ontving hiervoor een vaste vergoeding van € 3.750,- exclusief btw per maand per project.
€ 66.532,52 aan [G] heeft gefactureerd. Zij heeft daartoe verwezen naar de acht facturen die zijn overgelegd als productie 95. Deze facturen zijn gedateerd tussen 31 december 2010 en 30 november 2011 en vermelden “consultancy fee Berlin Hotelmarket” en “corporate finance services”. Op vier facturen van in totaal € 59.146,50 staat de bankrekening van [gedaagde sub 1] bij F. van Lanschot Bankiers N.V. vermeld en op de andere vier facturen van in totaal € 7.386,02 bij Orco Bank N.V. Volgens Propertize c.s. betreffen al deze facturen van in totaal € 84.432,52 kickbackvergoedingen.
“Furthermore, as mentioned during our meeting [G] participates in a Hotel investment in Berlin. The hotel was up for a total refinancing in 2012 of some EUR 20 mil. [G] has over a two year period received advise on this matter from BKJ [gedaagde sub 1] personally, for which invoices have been issued.”Gelet op deze verklaring kon Propertize c.s. niet volstaan met de herhaling van haar blote stelling dat aan de factuur van 31 januari 2012 geen verleende diensten ten grondslag liggen. Dat geldt temeer nu er geen aanwijzingen zijn dat het factuurbedrag verband houdt met het aantal door [G] bij Propertize gedeclareerde uren. Dat het bedrag van € 2.684,- een kickbackvergoeding betreft, heeft Propertize c.s. dan ook onvoldoende onderbouwd.
“Mr. [Aa] does not know anything about project Z or project Zegna. He never heard anyone talking about it. Zegna is a clothing brand with three lines; one of those lines is Z-Zegna (…).”Hieruit leidt de rechtbank af dat van een advies aan [Aa] met betrekking tot “fashionproject Z” geen sprake was. [gedaagden c.s.] heeft niet weersproken dat de door hem genoemde goede vriend van [G] [Aa] betrof. [gedaagden c.s.] is ook niet op de (van zijn stellingen afwijkende) verklaring van [Aa] ingegaan. Als onvoldoende weersproken moet daarom worden aangenomen dat de factuur van 10 mei 2012 niet ziet op verleende adviesdiensten, maar op een kickbackvergoeding. De daarvan genoten winst bedraagt
€ 15.216,-.
€ 1.487,50. Deze bedragen komen in de buurt van de bedragen op de facturen van 31 maart 2011 (€ 2.496,12) en 15 september 2011 (€ 1.500,-). Deze minimale verschillen kunnen worden verklaard door een koersverschil tussen de factuur- en betaaldatum of de kosten gemoeid met het doen van een internationale betaling, zo stelt Propertize c.s. Wat daarvan ook zij, zoals hiervoor onder 4.67. is overwogen heeft Propertize c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [gedaagde sub 1] [G] daadwerkelijk heeft geadviseerd met betrekking tot de herfinanciering van het hotel in Berlijn. Als de facturen die betrekking hebben op de rekening bij de Orco Bank, alle met de omschrijving “Berlin Hotelmarket”, toch zouden zijn verzonden en betaald, is dan ook geen sprake van een kickbackvergoeding. Het totaalbedrag van deze facturen van € 7.386,02 komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
€ 59.146,50 is daarom evenmin toewijsbaar.
€ 15.216,- toewijsbaar.
door [gedaagden c.s.]veroorzaakte schade en/of zijn aansprakelijkheid daarvoor.
- Propertize c.s. heeft in 2006 de financieringstak van Bouwfonds van ABN Amro (Property Finance) gekocht, waarbinnen een slechte bedrijfscultuur heerste doordat te gemakkelijk aan ontwikkelaars kredieten werden verstrekt;
- Eind 2007 is de grootschalige bouwfraude aan het licht gekomen binnen het ontwikkelingsbedrijf van Bouwfonds, dat door Rabobank was gekocht; die fraude had grote gevolgen voor de omvangrijke en internationale kredietportefeuille van Property Finance met betrekking tot de desbetreffende bouwprojecten, maar desondanks en ondanks de in 2008 losgebarsten economische crisis, is het beheer van die portefeuille tot in 2009 bij Property Finance slechts door drie personen uitgevoerd;
- Pas in de zomer van 2009 is de noodzaak bij Propertize c.s. doorgedrongen haar kredietportefeuille te saneren, waartoe [gedaagde sub 1] is aangetrokken, die incomplete en onduidelijke dossiers aantrof en niet competente bestuurders en die een gebrek aan financiële en juridische analyses constateerde;
- Het bestuur, de in 2011 aangetreden staatscommissarissen (in verband met de toen verleende staatssteun) en Group Audit hebben ook lange tijd na [gedaagde sub 1] aantreden niet de ernst van de door hem geconstateerde situatie onderkend (de noodzaak tot 750 miljoen euro verlies te nemen op de kredietportefeuille, vooral het VS-deel daarvan, welk bedrag nadien bleek te kunnen oplopen tot 1,2 miljard euro) en daartoe ook geen adequate maatregelen willen treffen;
- Dit alles heeft geleid tot de nationalisatie, begin 2013.
€ 1.034.776,25.In de vordering van Propertize c.s. ligt besloten dat [gedaagden c.s.] hoofdelijk wordt veroordeeld voormeld bedrag – als door elk van hen genoten – te vergoeden. Deze stelling, die op zichzelf niet is weersproken, is toewijsbaar in de navolgende zin:
- hetgeen door [gedaagde sub 4] is ontvangen (€ 34.574,50) wordt geacht de winst
- hetgeen door [gedaagde sub 2] is ontvangen (€ 19.500,-) wordt geacht de winst te vormen die door haar, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 1] is genoten, gelet op hun vennootschapsrechtelijke verwevenheid, zoals hiervoor vermeld;
- hetgeen door [gedaagde sub 3] is ontvangen (€ 980.701,75) wordt geacht de winst te vormen die door haar, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 1] is genoten, gelet op hun vennootschapsrechtelijke verwevenheid, zoals hiervoor vermeld.
31 oktober 2013 schriftelijk heeft gemeld dat naar haar oordeel sprake is of is geweest van een omstandigheid die noopt tot terugbetaling. Voorts is vereist dat zij binnen zes maanden na die schriftelijke mededeling een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt waarin terugbetaling wordt gevorderd.
28 mei 2014. Daarom stuit, aldus [gedaagde sub 2] c.s. de vordering tot terugbetaling af op het contractuele vervalbeding.
14 december 2015 aan het Openbaar Ministerie waarin deze bevestigt geen vordering benadeelde partij te zullen indienen. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 51g Sv blijkt dat voeging door een benadeelde partij voor de terechtzitting geschiedt door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Propertize c.s. heeft niet gesteld dat zij zich op deze wijze heeft gevoegd in de strafprocedure. Uit de overgelegde mail blijkt dat het Openbaar Ministerie bij Propertize heeft geïnformeerd of zij zich als benadeelde partij in het strafproces zou voegen. Daarop is de hiervoor aangehaalde reactie van 14 december 2015 gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat Propertize zich niet heeft gevoegd in het strafproces. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat Propertize tijdig een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt.
Ik verwacht uiterlijk medio september 2013 (…) een voorstel te kunnen presenteren dat hopelijk ook de instemming van uw cliënte zal hebben. Ik hoop dat uw cliënte dat geduld nog kan opbrengen, zodat het voeren van een civiele procedure bij de rechtbank kan worden vermeden.”. Vervolgens schrijft de raadsman van Propertize op 27 augustus 2013 onder meer: “
Ik hoop dat u thans druk doende bent een concreet voorstel voor te bereiden, dat u mij blijkens onderstaande mail uiterlijk medio september zult toesturen. Ik verwacht dat u erin zult slagen deze toezegging gestand te doen, omdat u zult begrijpen dat cliënte het zich niet veel langer zal kunnen veroorloven uw cliënt niet in rechte aan te spreken. In dat verband heb ik dan ook zekerheidshalve alvast de nodige voorbereidingen laten treffen.”.Op 13 september 2013 heeft [gedaagde sub 2] c.s. een voorstel gedaan. Dat voorstel is door Propertize zeven maanden later afgewezen. Op 23 juni 2014 heeft [gedaagde sub 2] c.s. een kortgedingdagvaarding uitgebracht. Daarin vorderde zij een gebod om verder te onderhandelen.
[A]: De kickbackvergoeding is [gedaagde sub 1] eind 2010 met hem overeengekomen. Per 1 september 2011, toen die kickbackafspraak nog gold, heeft [gedaagde sub 1] een nadere overeenkomst met hem gesloten in naam van Propertize. Ten tijde van het sluiten van die nadere overeenkomst had [gedaagde sub 1] en daarmee [gedaagde sub 2] bij de totstandkoming ervan een eigen belang, dat [gedaagde sub 2] aan Propertize had dienen te melden.
[B]: De kickbackvergoedingen die hij heeft voldaan zijn in de periode van 31 maart 2010 tot en met 31 maart 2012 op afspraak met [gedaagde sub 1] door hem betaald, terwijl [gedaagde sub 1] op 1 april 2010 en 1 september 2011 in naam van Propertize (telkens) een hogere vergoeding is overeengekomen dan voorheen gold. Ook in zoverre had [gedaagde sub 1] en daarmee [gedaagde sub 2] een eigen belang bij de totstandkoming van die overeenkomsten, dat zij had dienen te melden.
[C]: ten aanzien van hem gelden, voor zover hier van belang, dezelfde omstandigheden als hiervoor vermeld bij [A] , hetgeen tot dezelfde slotsom leidt als daar omschreven.
[E]: De afspraak rond de kickbackvergoeding gold reeds in de periode waarin de door Propertize aan [E] verschuldigde vergoeding € 137,50 exclusief btw per uur beliep en is doorgelopen toen [gedaagde sub 1] in naam van Propertize per 1 september 2010 een verhoging van die vergoeding met [E] overeenkwam. In elk geval ten aanzien van die laatstbedoelde (nadere) overeenkomst had [gedaagde sub 1] en daarmee [gedaagde sub 2] een eigen belang bij de totstandkoming daarvan, welk belang zij had dienen te melden.
[D]: De kickbackvergoedingen die hem in rekening zijn gebracht (en grotendeels zijn voldaan) dateren uit de periode van 28 februari 2011 tot en met
31 december 2012. De door [gedaagde sub 1] in naam van Propertize met hem gesloten overeenkomsten rond de aan [D] toekomende vergoeding dateren van voordien, te weten 15 maart 2010 en 1 september 2010. Ten aanzien van [D] is daarom niet gebleken van een eigen belang van [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] bij de totstandkoming van die overeenkomsten.
De Groningers:Zoals hiervoor onder 4.54. is vermeld, heeft [D] [gedaagde sub 1] in november 2010 op de hoogte gesteld van de betaling door de Groningers van bemiddelingsfees aan [D] en hebben [D] en [gedaagde sub 1] toen afgesproken dat [D] van de ontvangen bedragen een deel aan [gedaagde sub 1] zou doorbetalen. Ook uit hetgeen aldaar is vermeld volgt dat [gedaagde sub 1] op die voet in de periode van 30 november 2010 tot en met 30 april 2012 in totaal € 374.577,- exclusief btw van [D] heeft ontvangen. Nu hiervoor reeds is beslist dat het daarbij voor [gedaagde sub 1] om kickbackbetalingen ging, leidt een en ander tot de vaststelling dat [gedaagde sub 1] , voor zover hij daarbij wetenschap had van die doorbetalingsafspraak, bij het totstandbrengen van de overeenkomsten van opdracht tussen Propertize en de Groningers, een eigen belang had dat hij had dienen te melden. Daarvan is sprake ten aanzien van de overeenkomsten tussen Propertize en die Groningers die in of na november 2010 zijn gesloten. Dat betreft de overeenkomsten met [M] (op 13 december 2010) en met [N] (op 1 mei 2011 en
1 september 2011). In zoverre slaagt daarom het beroep van Propertize c.s. op de overeenkomstige toepassing van artikel 7:414 lid 2 BW, wat de Groningers betreft. Voor het overige faalt dat beroep, omdat de overige overeenkomsten die Propertize met de Groningers heeft gesloten, dateren van voor november 2010.
[F]: de overeenkomst tussen haar en Propertize dateert van 3 mei 2010. De eerste factuur die [gedaagde sub 1] ter zake van de door hem ontvangen kickbackvergoedingen aan [F] heeft verzonden, dateert van 31 juli 2010. Een eerdere datum waarop de afspraak rond de kickbackafspraken zijn gemaakt, is niet gebleken. Daarom is hier niet gebleken van het gestelde eigen belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij de totstandkoming van de eerstgenoemde overeenkomst.
[G]: de overeenkomsten tussen hem en Propertize dateren van 6 juli 2010 en 24 juni 2011. De eerste factuur die [gedaagde sub 1] ter zake van kickbackvergoedingen aan [G] heeft verzonden (zoals hiervoor door de rechtbank is vastgesteld), dateert van
10 mei 2012. Een eerdere datum waarop de afspraak rond de kickbackafspraken zijn gemaakt, is niet gebleken. Daarom is hier niet gebleken van het gestelde eigen belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij de totstandkoming van de eerstgenoemde overeenkomsten.
[R]: nu Propertize de vordering ten aanzien van [R] heeft laten vallen, behoeft ook het beroep op artikel 7:424 lid 1 jo. artikel 7:418 lid 2 BW ten aanzien van hem geen bespreking.
[S] , [T] , [U] , [V] , [O] , [W]: nu Propertize haar vorderingen, wat de rol van deze externen betreft, niet heeft gebaseerd op met hen gemaakte kickbackafspraken, behoeft het beroep op artikel 7:424 lid 1 jo. artikel 7:418 lid 2 BW ook ten aanzien van hen geen bespreking.
[onderzoeksbureau 1] en [onderzoeksbureau 2]: nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat ten aanzien van deze externen niet gebleken is van (afspraken rond) kickbackvergoedingen, behoeft het beroep op artikel 7:424 lid 1 jo. artikel 7:418 lid 2 BW ook ten aanzien van hen geen bespreking.
€ 30.000,-.
5.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie
6.De beoordeling in het incident
7.De beslissing
woensdag 24 mei 2017voor het nemen van een akte door Propertize c.s. over hetgeen is vermeld onder 4.80., waarna [gedaagden c.s.] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,