ECLI:NL:RBMNE:2017:2192

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
5507366 UC EXPL 16-14714
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen docent en school over betaling van gewerkte meeruren en toekenning van professionaliseringsuren

In deze zaak vorderde een docent betaling voor 30 gewerkte uren die hij in het schooljaar 2014-2015 had gemaakt, bovenop zijn contractuele uren. De docent, in dienst van een stichting, baseerde zijn vordering op het taakbeleid en de cao voor het voortgezet onderwijs. De kantonrechter oordeelde dat de docent recht had op uitbetaling van deze uren, omdat het taakbeleid stelde dat te veel gewerkte uren uitbetaald konden worden. De stichting voerde aan dat het taakbeleid in 2015 was gewijzigd, waardoor het recht op compensatie voor extra gewerkte uren was komen te vervallen. De kantonrechter verwierp dit verweer, omdat de wijziging van het taakbeleid niet van toepassing was op het schooljaar 2014-2015. De rechter oordeelde dat de docent recht had op de betaling van € 1.015,80 voor de extra gewerkte uren, en wees de tweede vordering van de docent voor deskundigheidsbevordering af, omdat de cao dit niet ondersteunde. De kosten werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5507366 UC EXPL 16-16714 T/31668
Vonnis van 3 mei 2017
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: ‘ [eiser] ’,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf,
tegen:
de stichting
[gedaagde] ,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: ‘ [gedaagde] ’,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.Th. Mantel.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 het vonnis d.d. 18 januari 2017;
 de op 4 april 2017 ter griffie ontvangen brief van de gemachtigde van [eiser] .
1.2.
De bij vonnis van 18 januari 2017 gelaste comparitie van partijen heeft op 7 april 2017 plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] is verschenen haar bestuurder dhr. [A] , bijgestaan door mr. Raab en mr. Mantel. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Mr. Raab heeft dat gedaan aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Aan het slot van de comparitie van partijen is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] is sinds 1 augustus 2006 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van [gedaagde] in de functie van docent voor het [vak] . Vanaf 1 augustus 2014 is hij werkzaam als [docent] en wordt hij betaald overeenkomstig salarisschaal [docent] en salarisnummer 11. In het schooljaar 2014-2015 (lopend van 1 augustus 2014 tot en met 31 juli 2015) had [eiser] een aanstelling voor 0,6 fte. In het schooljaar 2015-2016 (lopend van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2016) had [eiser] een aanstelling voor 0,5 fte (en in verband met een lerarenbeurs voor netto 0,4270 fte).
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao voor het voortgezet onderwijs van toepassing (hierna cao vo). In het schooljaar 2014-2015 was dat de cao vo 2014-2015. Deze cao is van toepassing gebleven tot 1 juli 2016. Op die datum is de cao vo 2016-2017 in werking getreden.
2.3.
[eiser] was tot [2015] secretaris van het Personeelsdeel van de Medezeggenschapsraad (hierna: PMR) van [gedaagde] .
2.4.
Op grond van artikel 8 van de cao vo 2014-2015 wordt het taakbeleid door de werkgever vastgesteld in overleg met de PMR en is voor een wijziging van het geldende taakbeleid ook de goedkeuring van 2/3 deel van het personeel vereist.
2.5.
Het taakbeleid van [gedaagde] voor het schooljaar 2014/2015 is rechtsgeldig tot stand gekomen en was een voortzetting van het beleid dat al jarenlang gold. Dat taakbeleid houdt voor zover van belang het volgende in:
“(…)
5.Taakbelastingsbeleid: Uitgangspunten bij de toekenning van lessen en taken
Als vastgesteld is in een formatieplan hoeveel lessen en hoeveel taken er voor een schooljaar uitgegeven kunnen gaan worden, kan de toedeling van lessen en taken gaan plaatsvinden. (…). Ook hierbij hebben we een aantal uitgangspunten geformuleerd:
a.De primaire taak van een docent is lesgeven
(…)
b.Te veel of te weinig gewerkte uren
Ook bij een taaktoedelingsbeleid waarbij taken in mei voor een volgend schooljaar worden toegekend is het niet realiseerbaar iedereen precies het aantal uren van zijn normjaartaak toe te delen. Er zal altijd een (geringe) afwijking zijn; gering wordt gedefinieerd als een saldo van +/- 25 klokuren. Dit aantal uren wordt verrekend met de normjaartaak voor het daaropvolgende jaar. Indien onverhoopt het resultaat meer dan 25 uur afwijkt ten opzichte van het aantal te werken uren, kunnen de te veel gewerkte uren uitbetaald worden tegen het bij de salarisschaal behorende tarief.
(…)”
2.6.
De individuele normtaak van [eiser] bedroeg in het schooljaar 2014/2015 in totaal 1025 uren. Dat is 30 uren meer dan de normtaak die op grond van artikel 2 cao vo 2014-2015 (1 fte is 1659 klokuren) overeenkomt met 0,6 fte .
2.7.
[gedaagde] heeft het taakbeleid in 2015 gewijzigd met instemming van de PMR en met goedkeuring van 2/3 deel van het personeel. Het nieuwe taakbeleid is voor zover van belang als volgt geformuleerd:
“(…)
2. Taakbeleid
- De afspraken zijn geldig voor twee cursusjaren: 2015-2016 en 2016-2017;
- Bij iedere collega worden eerst lessen toebedeeld: lessen gaan voor taken;
- Er is geen afrekening achteraf,dan wel meenemen van “overuren” naar een cursusjaar;
nb:a. dit vraagt van medewerker en manager gezamenlijke, coöperatieve inspanning om goed uit te komen met de ureninzet en b. dit laat onverlet dat als in een uitzonderlijke, bijzondere situatie manager en medewerker daar tevoren gezamenlijk afspraken over maken, afwijking hiervan mogelijk blijft, en uiteraard alsdan uitbetaling conform cao mogelijk is.
- Bij alles geldt dat de individuele docent altijd persoonlijk met de leidinggevende in gesprek gaat. Maatwerk is hierbij belangrijk;
- (…)
3. Geschillen
- De gesprekspartners zijn van mening dat de afspraken voor de komende twee jaren waar het gaat om taakbeleid in relatie tot formatie heel goed zijn. Deze zullen ook werkdrukverlichting geven bij de docenten (m.n. de laatste afspraak onder 2). Daarmee zetten we een streep onder het geschil over taakbeleid 2014-2015 en kunnen we op een positieve manier kijken naar de toekomst;
(…)”
2.8.
[eiser] heeft in mei 2016 gevraagd de 30 normuren die hij in het schooljaar 2014-2015 meer had gekregen dan de met hem overeengekomen normtaakbelasting van 995 uren aan hem uit te betalen. [gedaagde] heeft dat geweigerd. [gedaagde] heeft de uren ook niet verrekend met de normjaartaak van het volgende jaar.
2.9.
[eiser] vordert thans bij dagvaarding [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan hem binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 1.020,96 bruto te betalen voor 30 gewerkte uren in het schooljaar 2014-2015 met een uurloon van € 34,03 bruto.
2.10.
[eiser] erkent dat de cao vo alleen geen grondslag biedt voor uitbetaling van de 30 normuren. Hij baseert zijn vordering op de aan hem opgedragen normtaak en het oude taakbelastingsbeleid voor teveel gewerkte uren. Volgens [eiser] heeft hij een individueel recht op betaling van loon voor teveel opgedragen en gewerkte normuren. [eiser] betwist dat de PMR heeft ingestemd met het vervallen van individuele rechten op grond van overschrijding van de normjaartaak in het schooljaar 2014/2015. Hij bestrijdt ook dat de PMR daartoe bevoegd zou zijn geweest en dat de PMR zou kunnen ingrijpen in individuele arbeidsvoorwaarden. [eiser] betwist ook dat de vakbonden hebben ingestemd met het verval van individuele rechten.
2.11.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt voorop dat de cao vo geen grondslag biedt voor de uitbetaling van meer normuren dan waarop de aanstelling recht geeft. Volgens [gedaagde] geeft ook het taakbeleid geen grondslag. Zij stelt dat het taakbeleid in 2015 rechtsgeldig is gewijzigd en dat die wijziging inhoudt dat het recht van een individuele docent op compensatie in tijd of geld voor in opdracht van de school meer gewerkte normuren tijdelijk is opgeschort in verband met de slechte financiële situatie van de school. Volgens [gedaagde] hebben de vakbonden tegelijk met de wijziging van het taakbeleid ingestemd met het doorhalen van het recht op compensatie voor meeruren en is [eiser] hieraan gebonden (omdat hij lid is van een betrokken vakbond).
2.12.
Subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij met toepassing van de Stoof-Mammoetcriteria de arbeidsvoorwaarden eenzijdig heeft kunnen wijzigen vanwege de zeer slechte financiële situatie waarin de school zich bevond.
2.13.
[eiser] heeft een tweede vordering ingesteld. Hij vordert ook aan hem 30 uren toe te kennen ten behoeve van deskundigheidsbevordering, te besteden in het schooljaar 2016-2017. Hij grondt die vordering op artikel 17.4 van de cao vo. Volgens [eiser] moet dit artikel worden uitgelegd zoals de Bezwarencommissie CAO VO in haar uitspraak van 10 februari 2016 heeft gedaan. De commissie heeft geoordeeld dat artikel 6.1. lid 2 cao vo in samenhang met artikel 17.4. lid 1 cao vo het aantal uren deskundigheidsbevordering van docenten bepaalt op ten minste 83 en dat dit aantal niet gerelateerd is aan de omvang van het verlof van docenten. De commissie heeft overwogen dat de bewoordingen “ten minste” in artikel 17.4. lid 1 cao vo naar objectieve maatstaven niet anders gelezen kunnen worden dan dat dit recht altijd geldt en niet afhankelijk is gesteld van de omvang van de betrekking of de jaartaak van de docent. [eiser] heeft voor het schooljaar 2015-2016 naar rato van zijn netto aanstelling 53 uren voor deskundigheidbevordering gekregen. Dat is volgens hem dus 30 uren te weinig.
2.14.
[gedaagde] heeft ook deze tweede vordering betwist. Zij stelt dat letterlijk in de cao vo 2014-2015 was geregeld dat de uren voor deskundigheidsbevordering pro rato aan het parttime percentage worden vastgesteld. In de cao vo 2016-2017 is dit verduidelijkt vanwege de uitspraak van de Bezwarencommissie CAO VO van 10 februari 2016.
2.15.
Voor zover van belang voor het geschil over de deskundigheidsbevordering is in de cao vo 2014-2015 het volgende bepaald:
“(…)
1. ALGEMENE BEPALINGEN
(…)
1.3.
Afwijkingsmogelijkheden
(…)
2. De artikelen in deel 2 hebben een minimumkarakter tenzij nadrukkelijk anders bepaald
(…)
2. ALGEMENE ARBEIDSDUUR
1. Bij een normbetrekking hoort een algemene arbeidsduur van 1659 klokuren op jaarbasis.
2. Met betrekking tot de toepassing van wet- en regelgeving in het kader van de sociale zekerheid wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 36,86 uur.
(…)
6. ARBEIDSDUUR
6.1.
Betrekkingsomvang
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een normbetrekking of een deel daarvan.
2. De rechten en plichten die de werkgever en de werknemer op grond van deze cao ten opzichte van elkaar hebben, gelden naar rato van de betrekkingsomvang, tenzij elders in deze cao anders is bepaald.
(…)
17. PROFESSIONALISERING
(…)
17.4.
Persoonlijk basisrecht in uren
1. Een leraar heeft per schooljaar binnen de voor hem geldende jaartaak recht op ten minste 83 klokuren ten behoeve van deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten.
2. Een leraar beslist zelf hoe hij het in lid 1 bedoelde basisrecht inzet. Het basisrecht kan uitsluitend worden ingezet voor opgedragen professionaliseringsactiviteiten als de werknemer daarmee instemt.
3. Een werknemer in de functiecategorie OOP heeft binnen de voor hem geldende jaartaak ten minste recht op 40 klokuren. Lid 2 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
4. De werknemer verantwoordt zich achteraf in de reguliere gesprekkencyclus over de wijze waarop hij het basisrecht heeft aangewend voor deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten.
(…)”

3.De beoordeling

30 uren overschrijding
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] voor het schooljaar 2014-2015 aan [eiser] taken heeft toebedeeld waarvoor 1025 normuren staan. Dat is 30 normuren meer dan het aantal normuren dat correspondeerde met zijn aanstelling. De kantonrechter verwerpt het verweer van [gedaagde] dat zij geen opdracht heeft gegeven aan [eiser] om meer uren te werken dan het aantal uren waarvoor hij was aangesteld. Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat [eiser] zijn taken had kunnen verrichten in minder uren dan het aantal normuren wordt die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen.
3.2.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat de cao-vo 2014-2015 alleen geen grondslag biedt voor de gevorderde uitbetaling van de 30 uren extra normbelasting. Die grondslag biedt het taakbeleid 2014-2015 wel. Dit taakbeleid is via artikel 8 van de cao vo 2014-2015 onderdeel geworden van de individuele arbeidsovereenkomst. [eiser] kan op grond van de arbeidsovereenkomst nakoming van het taakbeleid voor het schooljaar 2014-2015 en daarmee compensatie in tijd en/of geld voor de extra normuren vorderen. In het beleid staat letterlijk dat teveel gewerkte uren uitbetaald kunnen worden in geval van een overschrijding met meer dan 25 uren. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] dat dit beleid jarenlang zo is uitgevoerd niet betwist. Op grond van het taakbeleid 2014-2015 kan de vordering dus in beginsel worden toegewezen.
3.3.
Centraal staat de vraag of [gedaagde] het taakbeleid voor het schooljaar
2014-2015 met instemming van de PMR en een 2/3 meerderheid van het personeel in
februari/maart 2015 heeft gewijzigd. Volgens [gedaagde] is dat het geval en
blijkt dat uit de vastlegging van de wijziging. [gedaagde] doet vooral een beroep
op de woorden: “
Er is geen afrekening achteraf, dan wel meenemen van “overuren” naar
een nieuw cursusjaar”.Volgens [eiser] is alleen het taakbeleid voor de komende
schooljaren 2015-2016 en 2016-2017 gewijzigd. Partijen verschillen dus van mening over de
inhoud van de afspraken die op 4 februari 2015 zijn gemaakt.
3.4.
De bewoordingen waarin het nieuwe taakbeleid is vastgelegd moeten worden uitgelegd volgens de cao-norm. [eiser] was immers niet formeel partij bij de totstandkoming van het gewijzigd taakbeleid, terwijl het taakbeleid wel zijn rechtspositie beïnvloedt. De cao-norm houdt in dat een bepaling aan de hand van objectieve maatstaven moet worden uitgelegd, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO, van doorslaggevende betekenis zijn. Daardoor komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die de overeenkomst tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de overeenkomst is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de overeenkomst gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889 en 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687).
3.5.
De kantonrechter oordeelt de uitleg die [eiser] aan het gewijzigde beleid geeft juist. Onder het kopje “Taakbeleid” staat immers na het eerste gedachtestreepje met zoveel woorden: “
De afspraken zijn geldig voor twee cursusjaren: 2015-2016 en 2016-2017”.Pas na het derde gedachtestreepje staan de woorden waarop [gedaagde] zich beroept. Het cursusjaar 2014-2015 staat daar niet genoemd. Ook onder het kopje Geschillen staat niet dat partijen het taakbeleid voor het schooljaar 2014-2015 hebben willen wijzigen. Daar staat: “
de gesprekspartners zijn van mening dat de afspraken voor de komende twee jaren waar het gaat om taakbeleid in relatie tot formatie heel goed zijn” en
“Daarmee zetten we een streep onder het geschil over taakbeleid 2014-2015 en kunnen we op een positieve manier kijken naar de toekomst”.Het is tegen deze achtergrond dat de kantonrechter op grond van de tekst waarmee de afspraken zijn vastgelegd oordeelt dat in februari/maart 2015 een nieuw taakbeleid is vastgesteld voor de komende twee schooljaren.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de PMR niet heeft ingestemd met een wijziging van het taakbeleid voor het schooljaar 2014-2015. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat de vakbonden die partij zijn bij de cao-vo hebben ingestemd met de wijziging van het taakbeleid voor het schooljaar 2014-2015 en dat de vakbonden die een bevoegdheid bij cao hebben gedelegeerd die bevoegdheid ook weer terug kunnen nemen. Die stelling is onvoldoende onderbouwd. Uit productie 2 van [gedaagde] blijkt alleen dat vertegenwoordigers van twee vakbonden op 4 februari 2015 bij het overleg tussen het bevoegde gezag en de PMR over het taakbeleid aanwezig zijn geweest. Uit die productie blijkt niet dat zij namens hun vakbond het taakbeleid hebben willen vaststellen. Voor dat oordeel is ook van belang dat het maken van afspraken over het taakbeleid met artikel 8 van de cao vo 2014-2015 door de vakbonden is gedelegeerd aan de PMR en dat uit niets is gebleken dat de vakbonden die bepaling in de cao vo hebben willen herroepen.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter niet hoeft te beoordelen of het taakbeleid dat via de cao onderdeel is van de individuele arbeidsovereenkomst tijdens een lopend schooljaar gewijzigd kan worden.
3.8.
Tijdens de comparitie van partijen is namens [gedaagde] in aanvulling op het vorenstaande nog verklaard dat in februari/maart 2015 de afspraak is gemaakt dat “overuren” niet konden worden meegenomen of uitbetaald, maar dat desondanks voor iedere individuele medewerker de mogelijkheid bleef bestaan, waaronder dus ook voor [eiser] , om voor deze uren voor het daarop volgende jaar aanvullende afspraken te maken met zijn of haar leidinggevende. Maatwerk was in individuele gevallen dus nog steeds mogelijk volgens [gedaagde] . [eiser] heeft de mogelijkheid van maatwerk gemotiveerd betwist. Hij heeft al in de brief van zijn gemachtigde van 3 april 2016 gesteld dat hij in 2015 heeft aangedrongen bij zijn leidinggevenden op mindering van taken of andere maatwerkafspraken, dat ook zijn collega’s dat hebben gedaan, maar dat zij geen van allen de mogelijkheid hebben gekregen om normtaken te minderen of af te stoten of andere afspraken te maken. Tegenover die betwisting heeft [gedaagde] haar stelling niet nader onderbouwd. Deze stelling wordt daarom verworpen.
3.9.
[gedaagde] heeft zich subsidiair beroepen op een eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden. Vooropgesteld wordt dat een eenzijdige wijziging van arbeidsvoor-waarden in de zin van artikel 7:613 BW aan de orde kan zijn als [gedaagde] bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat de belangen van de werknemers, waaronder [eiser] , die daardoor worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
3.10.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij een zwaarwegend belang had om niet over te gaan tot het compenseren dan wel afrekenen van de meeruren uit het schooljaar 2014-2015. [gedaagde] heeft slechts in algemene termen gesteld dat zij een zwaarwichtig belang had vanwege de destijds bestaande slechte financiële situatie. Dit wordt echter gemotiveerd betwist door [eiser] . [gedaagde] heeft niet becijferd welk bedrag er met uitbetaling van de meeruren gemoeid is. Zij heeft ook nagelaten haar (slechte) financiële situatie cijfermatig te onderbouwen. Dit had wel voor de hand gelegen. [gedaagde] heeft volstaan met het overleggen van het formatieplan voor het schooljaar 2014-2015. Dat formatieplan biedt echter onvoldoende aanknopingspunten voor de belangenafweging. Nu onvoldoende is onderbouwd dat [gedaagde] een zodanig zwaarwichtig belang had, dat de belangen van [eiser] daarvoor zouden moeten wijken, is een eenzijdig wijziging van de arbeidsvoorwaarden niet aan de orde.
3.11.
De slotsom is dat op grond van de meerurenregeling, zoals vastgelegd in het voor het schooljaar 2014-2015 vastgestelde taakbeleid, [eiser] recht heeft op uitbetaling van de volledige 30 uren. Compensatie of verrekening van (een deel van) deze uren in het daarop volgende schooljaar 2015-2016 is immers niet meer mogelijk.
3.12.
Ten aanzien van de hoogte van het uurloon stelt [gedaagde] dat uitgegaan dient te worden van € 33,86 bruto en niet van het door [eiser] gestelde bedrag van € 34,03. Nu [eiser] aangeeft zich te refereren aan de berekening van [gedaagde] , gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het door [gedaagde] berekende uurloon. Toegewezen wordt € 1.015,80.
Vergoeding deskundigheidsbevordering
3.13.
Partijen twisten over de uitleg van artikel 17.4.1. van de cao vo 2014/2015. Zoals hiervoor overwogen dienen bepalingen uit een cao uitgelegd te worden aan de hand van de zogenaamde cao-norm. Aan de hand van die norm wordt het artikel als volgt uitgelegd. In artikel 6.1. lid 2 van de cao 2014/2015 is bepaald dat rechten en plichten van de werknemer gelden naar rato van de betrekkingsomvang, tenzij elders in de cao anders is bepaald. Op een aantal plaatsen in de cao is anders bepaald. Een voorbeeld is artikel 16.1.3. over kort durend verlof. In dat artikellid is uitdrukkelijk afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1.2. Een dergelijke afwijking is niet gemaakt ten aanzien van artikel 17.4.1. waarop [eiser] zich beroept. De woorden “ten minste” zijn te onbepaald om als een afwijking van artikel 6.1.2. te kunnen worden opgevat. Met die woorden is een bodem gelegd in het aantal uren voor een fulltimer. De woorden zeggen op zichzelf niets over de rechten van parttimers. De tweede vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.
3.14.
Partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding ieder der partijen haar eigen kosten te laten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen vijf dagen na
betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 1.015,80 bruto ter zake van 30
gewerkte uren,
4.2.
bepaalt dat ieder der partijen haar eigen kosten draagt,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders
gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.