ECLI:NL:RBMNE:2017:2152

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
16/705858-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit IJsselstein voor deelname aan een criminele organisatie en witwassen

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 49-jarige man uit IJsselstein veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf. De man was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met ondergronds bankieren, waarbij in totaal 8 tot 9 miljoen euro was betrokken. De hoofdverdachte heeft grote geldbedragen overgedragen aan onbekende personen, en zijn zwager en vrouw hebben hem daarbij geholpen. De rechtbank veroordeelt de zwager tot 3 maanden gevangenisstraf en de vrouw tot een taakstraf van 180 uur, maar spreekt hen vrij van deelname aan de criminele organisatie.

In het politieonderzoek is geen direct bewijs gevonden voor de criminele herkomst van de geldbedragen. De rechtbank oordeelt dat geld uit ondergronds bankieren niet per definitie van een misdrijf afkomstig hoeft te zijn. Daarom spreekt de rechtbank alle verdachten vrij van witwassen, omdat niet kan worden vastgesteld dat het geld uit een misdrijf afkomstig is. Een 27-jarige man is ook vrijgesproken van betrokkenheid bij ondergronds bankieren wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de zittingen van 14 september 2016, 9 november 2016, 5 april 2017 en 12 april 2017. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor het ondergronds bankieren, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor zowel het witwassen als het ondergronds bankieren. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor beide tenlasteleggingen en heeft de verdachte vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705858-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 september 2016, 9 november 2016, 5 april 2017 en 12 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen en van hetgeen mrs. T.J. Roest Crollius en J. van Elk, advocaten te Woerden, namens verdachte, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 11 april tot en met 12 april 2016 in Rotterdam, Oude Tonge of elders in Nederland (feit 1) in vereniging een geldbedrag heeft witgewassen en (feit 2) in vereniging heeft gebankierd zonder vergunning.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde ondergronds bankieren niet wettig en overtuigend te bewijzen en heeft ten aanzien van dit feit geconcludeerd tot vrijspraak.
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde witwassen van geld wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte wist niet van de precieze omvang van het geldbedrag dat hij ophaalde, maar was bereid om voor een – in zijn ogen riante – vergoeding pakketjes/geld naar Marokko te vervoeren. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij €595.430,- in dertien pakketjes verborgen had in zijn vrachtwagen. Verdachte wist dat het verboden was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder 1 en 2.
Voor beide feiten kan geen bewezenverklaring volgen voor het tenlastegelegde medeplegen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte slechts met één persoon, “ [A] ”, contact heeft gehad. Dit contact is niet aan te merken als een bewuste en nauwe samenwerking.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde witwassen merkt de raadsvrouw op dat het onderzoek geheel geen bewijs heeft opgeleverd dat het geldbedrag dat verdachte in zijn vrachtwagen had van een voorafgaand misdrijf afkomstig was. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist of moest vermoeden dat het geld van enig misdrijf afkomstig was. Verdachte kon gelet op de verpakking ook niet zien om hoeveel geld het ging of om welke valuta. Er zijn ook alternatieve scenario’s mogelijk waarbij sprake is van een legale herkomst van het geld. Tegen hem was gezegd dat het geld omgewisseld moest worden in dirhams, hetgeen niet onaannemelijk is omdat op deze wijze geregeld geldbedragen vanuit Nederland naar familie in Marokko wordt overgebracht.
Voornoemde omstandigheden bevatten onvoldoende concrete aanwijzingen om opzet- of schuldwitwassen bewezen te verklaren.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ondergronds bankieren dient verdachte vrijgesproken te worden omdat verdachte slechts eenmaal pakketjes met geld heeft aangenomen om te vervoeren naar Marokko. Verdachte komt in het dossier (in tapgesprekken of observaties) buiten deze ene keer niet voor. Het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was dan ook niet gericht op het ondergronds bankieren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 – ondergronds bankieren:
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) ondergronds bankieren.
Uit het dossier volgt dat verdachte in opdracht van ene ‘ [A] ’ eenmalig een geldbedrag heeft aangenomen om in zijn vrachtwagen naar Marokko te vervoeren. Daarmee kan niet worden gezegd dat hij opzettelijk zich heeft ingelaten, in de vorm van medeplegen, met bankieren door een in Nederland gevestigde persoon, zoals verboden door artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, terwijl hijzelf evenmin zijn zetel in Nederland had of heeft.
Vrijspraak feit 1 – witwassen:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geld en overweegt hiertoe het volgende.
Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat het geld, dat in de vrachtwagen van verdachte is aangetroffen, uit enig misdrijf afkomstig is. Vermogensbestanddelen kunnen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig uit enig misdrijf’ in de zin van artikelen 420bis, 420ter en/of 420quater van het Wetboek van Strafrecht indien zij afkomstig zijn van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan het verwerven en/of voorhanden hebben en/of het overdragen daarvan (HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:
2014:3044).
In het politieonderzoek WICKER is geen direct bewijs voor een criminele herkomst van het geldbedrag gevonden. Uit het onderzoek komt naar voren dat het geld dat bij verdachte is aangetroffen via ondergronds bankieren in omloop was. Het geld dat via het ondergronds bankieren is overgedragen aan verdachte zou weliswaar gezien kunnen worden als voorwerp van een strafbaar feit, namelijk overtreding van de wetgeving die ondergronds bankieren strafbaar stelt, maar deze omstandigheid brengt op zichzelf noodzakelijkerwijs niet mee dat het geld ook uit een voorafgaand misdrijf afkomstig is (zie HR 25 november 2014:ECLI:NL:HR:2014:3380). Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft geld dat afkomstig is vanuit de ondergrondse bankierwereld niet per definitie van misdrijf afkomstig te zijn; het geld kan immers ook een legale herkomst hebben.
In de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is bewezen verklaard dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan ondergronds bankieren, maar is geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde witwassen omdat niet kon worden bewezen dat het geld een criminele herkomst had. Uit het dossier volgt dat het door verdachte ontvangen bedrag via dit ondergronds bankieren in omloop was, zodat ook voor dit bedrag geldt dat niet kan worden vastgesteld dat dit uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het witwassen van geld.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en J.W. Frieling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-Baaziz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2017.
mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en J.W. Frieling zijn buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2016 tot en met 12 april 2016, te
Rotterdam en/of Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee) en/of (elders) in
Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft/hebben
hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en daar (telkens):
-(door) op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 april
2016 tot en met 12 april 2016 (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 595.430
van [B] en/of [medeverdachte 1] en/of tot op heden onbekend gebleven
perso(o)n(en) te ontvangen en/of beschikbaar te houden voor tot op heden
onbekend gebleven perso(o)n(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was/waren van
die/dat geldbedrag(en), of wie bovenomschreven geldbedrag(en), voorhanden
had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
die/dat geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet, althans van een of meer voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode 11 april 2016 tot en met 12 april 2016 te
Rotterdam en/of Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee) en/of (elders) in
Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandse Bank het bedrijf
van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in 2:3a lid 1 van de
Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- ten behoeve van en/of op verzoek van ((een) tot op heden grotendeels
onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of ((een) tot op heden grotendeels
onbekend gebleven) betaler(s) één of meer (contante) geldtransacties
uitgevoerd en/of
- voor rekening van één of meer van de begunstigde(n) en/of betaler(s)
ontvangen en/of
- aan één of meer van de begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld
en/of
- voor één of meer van de begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden,
te weten (in ieder geval):
- in of omstreeks de periode van 11 tot en met 12 april 2016 een bedrag van
(ongeveer) EUR 595.430,-,
(ontvangen van [B] en/of [medeverdachte 1] en/of gehouden voor een tot op
heden onbekend gebleven persoon)