4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 2 en feit 3
Uit het proces-verbaal van bevindingen geldoverdrachten onderzoek WICKERblijkt het volgende over de wijze waarop geldoverdrachten plaatsvonden:
(…) “Dit overzicht is opgesteld aan de hand van de opgenomen telefoongesprekken, in beslag genomen geldbedragen (deelonderzoek Olive, aanhouding vrachtwagenchauffeur [B] ) observaties en de geldbedragen die in het zwarte schrift waren genoteerd. Dit schrift (…) werd bij de doorzoeking in de woning [adres] te [woonplaats] in beslag genomen.
Werkwijze geldoverdracht
In het algemeen was er telefonisch contact tussen verdachte [verdachte ] en de verschillende bankiers in het buitenland of direct met de persoon die een geldbedrag zou afgeven of ontvangen. Vervolgens werd een locatie middels een sms bericht verstuurd. Dit adres betrof een adres in de naaste omgeving van het woonadres van verdachte [verdachte ] . Hij gebruikte hiervoor de straten Weegbree, Guldenroede en Jacob Marislaan in IJsselstein. Als de verdachte [verdachte ] buiten IJsselstein een afspraak had dan werd er meestal afgesproken op een parkeerplaats nabij een supermarkt of openbaar gebouw (Lidl, school, etc).
Bij de afspraak werd regelmatig een code of het geldbedrag genoemd. De geldoverdrachten die voor de bankier [C] werden uitgevoerd, werden door verdachte [verdachte ] aan hem teruggekoppeld. Diverse geldoverdrachten die via opgenomen telefoongesprekken werden besproken zijn ook aangetroffen in de aantekeningen in het schrift. Ook bakengegevens van het voertuig van de verdachte [verdachte ] bevestigde dat hij op de afgesproken plaats aanwezig was.
(…) In totaal is er in onderzoek WICKER vastgesteld dat er gedurende de periode 4 maart tot en met 4 juni 2016 door de verdachte [verdachte ] en overige verdachten een bedrag van
€ 8.411.235,00 is ontvangen en een bedrag van € 9.614.030,00 is afgegeven. (…)
In de bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen is een overzicht opgenomen waarin de geldoverdrachten van verdachte [verdachte ] zijn opgenomen in de periode van 4 maart 2016 tot en met 4 juni 2016.Verdachte heeft ten aanzien van ten minste een deel van deze geldoverdrachten bekend dat hij deze heeft uitgevoerd. Hij verklaart immers:
“Ik breng elke dag geld (…) Een keer in 2 dagen een keer in de 3 dagen. Het was elke keer anders maar het was wel vaak. (…)
V: Dit is dus het schriftje waar de administratie in staat over de geldtransacties wat u moest doen?
A: Ja (…)
A: IN is het bedrag wat is binnengekomen en UIT geeft aan wat ik aan andere mensen heb
gegeven.
V: Wat is de herkomst van de bedragen waar IN voor staat?
A: elke keer een andere staat, Rotterdam, Amsterdam, Rozendaal, Bergen op Zoom. Dat zijn de 4 steden waar ik het meestal moest halen. En dan meestal gewoon bij mensen op straat. (…)
V: Waar moesten de bedragen naar toe waar UIT voor staat?
A: Ik geef het aan de klanten waar ik opdracht van kreeg van de Baas. Ik kreeg vaak van
Marokkanen maar ik gaf het aan Nederlanders, Indiërs, Pakistanen, zwarte mensen. Dat waren veel verschillende mensen. (…)
V: En als er 250 staat?
A: Dan is dat 250 duizend. Soms euro’s soms kronen. (…)
V: De derde kolom is opgeteld wat je op dat moment thuis hebt?
A: Ja klopt. (…)
We laten je nu pagina 3 van het schrift zien (…)
O: Op de regel: 20-5 staat ‘UIT 200 Dronten’.
V: Wat betekent dit?
A: Dat is een bedrijf in Dronten. Daar heb ik 200 gegeven. Dat is een uien en aardappels bedrijf.”
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard:
“Het geld dat ik in ontvangst had genomen telde ik thuis met een geldtelmachine. Ik kreeg voorafgaand aan een geldoverdracht van een van de bazen een serienummer van een €5-biljet gesmst. De persoon die ik ontmoette gaf mij een briefje van €5 en ik controleerde dan of het serienummer overeenkwam met wat ik per sms had doorgekregen. Ik nam de €5-biljetten in en verzamelde ze om ze uiteindelijk aan de grote baas in Marokko te geven. Soms gebruikten we geen €5-biljet maar codes. De code was iedere keer anders. (…)
Het klopt dat ik voor drie opdrachtgevers werkte. Het klopt dat al het geld dat in mijn woning in beslag is genomen aan anderen toebehoort.”
Geconfronteerd met het overzicht op pagina’s 431-446 verklaart verdachte ter terechtzitting:
“De eerste pagina’s van het schriftje, tot aan het roze tabblad ziet op administratie die ik voor mezelf heb bijgehouden. (…)
De pagina in het schriftje achter het blauwe tabblad met daarop de letters “ZK” bevat administratie voor een vriend van de baas; iemand met een wisselkantoor. Ik moest voor hem ook een paar klusjes doen. Ik heb daarbij ook geld van A naar B gebracht. Hij heeft mij daarvoor betaald. Ik kreeg daarvoor ook €250,- per €100.000,-. Ik moest dat delen met de man uit Schiedam. (…)”
Verder heeft verdachte bij de politie verklaard:
“De Mauritaniër zei tegen mij “(…) Ik kom hier mensen betalen. Als je wil en als je tijd hebt, wil jij dan die mensen voor mij betalen. Je krijgt gewoon een factuur van me en je krijgt daar dan € 150,- voor, Ik vond dat wel goed. (…)
V: Hij vraagt uiteindelijk aan jou of jij wat betalingen bij bedrijven voor hem wilt doen?
A: Ja, klopt en ik zou daar € 150,- voor krijgen per betaling. Ik moest gewoon naar een paar
bedrijven gaan.
V: Die betalingen, hoe hoog waren die?
A: dat was verschillend, tussen de dertig- en honderdduizend euro.
V: Hoe kreeg u dat geld?
A: Hij gaf mij telefonisch opdracht om dat geld ergens op te halen en dat dan te brengen naar een aantal bedrijven. (…)
V: We hebben nu gewoon banken waarbij zakenmensen grote bedragen van de ene rekening naar de andere rekening kunnen overmaken. Dan is dit toch vreemd?
A: Ik dacht dat het gewoon normaal was. Ik vond het wel grote bedragen, maar ik kon die
€ 150,- wel krijgen, Ik heb er niet over nagedacht. Ik was gewoon blij met die € 150,-. (…)
V: Als het gehaald zou worden, was u daar alleen bij betrokken of soms ook andere?
A: Soms kreeg ik een telefoontje wanneer ik aan het werk was, en dan kon ik niet zelf het geld
brengen. Maar het moest dan van de baas toch worden afgeleverd. Dan belde ik soms [medeverdachte 1] en vroeg dan of zij voor mij documenten wilde afleveren. (…) Als het [medeverdachte 2] het deed voor mij dan wist hij wel wat ik deed. (…)
A: Ik ben 30 maart 2016 daar naar toe gegaan en ik denk dat ik negen a tien dagen in Marokko ben geweest. Dus ik ben 9 of 10 april weer terug gekomen.
V: Wie hebben er gedurende jouw afwezigheid, voor jou de geldtransacties gedaan?
A: [medeverdachte 2] . (…)
[medeverdachte 2] zou op de kinderen letten en hij zou mijn werkzaamheden voor de transacties overnemen. (…) ik heb wel een telefoon thuis gelaten bij [medeverdachte 2] (…) Het werk wat ik doe doet hij ook gewoon snel en netjes. Hij is net als ik goed te vertrouwen. (…) hij neemt mijn werk over en daar krijgt hij ook gewoon geld voor.
V: Kreeg hij van jou het geld of direct van de baas?
A: Wat ik aan de eind van de maand kreeg, gaf ik zijn gedeelte daarvan over. (…)
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde bij de politie:
“op 25 mei 2016 (…)
V: Wat heeft uw man u gegeven als bewaargoed?
A: (…) Het bewaargoed, hij heeft mij 5 euro gegeven, daarmee ben ik naar de Weegbree gegaan, ik moest dat geven aan de man die daar naar toe kwam. Het bewaargoed was dus 5 euro. (…) [verdachte ] heeft wel een bewaargoed bij mij achter gelaten in plastic (…)
V: Waarom moest u, als u iemand in een auto zou zien, met uw hand een vijf (5) maken? (…)
A: Ik moet laten toen wie ik ben, het is als teken bedoelt dat de persoon bij mij moest zijn denk ik. (…) Ik moest 5 euro aan mijn man gegeven. [verdachte ] is niet naar huis gekomen, hij was onderweg en zei dat ik hem 5 euro moest brengen.
(…) die plastic tas was voor die grijze polo, die heb ik eerder aan de man van de grijze polo afgegeven. En later heb ik de 5 euro aan [verdachte ] gegeven die voor een andere man was.” (…)
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart bij de politie over de periode dat [verdachte ] in Marokko verbleef:
(…) “V: Ik stel u een concrete vraag, welke werkzaamheden heeft u voor [verdachte ] overgenomen tijdens zijn afwezigheid?
A: Mensen moesten contact met mij opnemen, hij had geld in huis en dat geld moest naar de
mensen worden gebracht.
V: Moest u ook geld in ontvangst nemen?
A: Ja, hij zei, als er iemand naar jou komt, dan moet je dat geld in ontvangst nemen.
V: Kunt u wat preciezer uitleggen hoe dat dan in zijn werk ging?
A: Er werd contact opgenomen, er werd gevraagd geef mij dat en dat. Het was een korte periode.
V: Maar hoe ging dat dan precies in zijn werk?
A: Als iemand dan vroeg om 50, dan bracht ik gewoon 50.
V: Wat bedoeld u met 50?
A:Vijftig duizend.
V: Vijftigduizend aan wat?
A: € 50.000 euro.
V: Waar haalde u dat dan vandaan?
A: Uit zijn eigen huis.
V: Maar waar lag dat dan?
A: Hij had het geld onder een bed liggen in huis. Dat heeft hij mij laten zien (…)
V: Hoeveel geld heeft u dan in ontvangst genomen?
A: Tussen de 35 en 40 duizend euro.
V: Belde de mensen van wie u geld in ontvangst moest nemen of aan af moest geven dan op de
Nokia telefoon die [verdachte ] bij u had achtergelaten?
A: Ja.” (…)
In het overzicht geldoverdrachten [verdachte ] staat op pagina 431 over geldoverdracht 28 op 25 maart 2016:
“TA06 nr./sessie 5 (…) NN4987 heeft 28 en vraagt of [verdachte ] het komt ophalen
TA06 nr./sessie 6 (…) [verdachte ] stuurt [D] aan om morgen 28 op te halen in Amsterdam
TA06 nr./sessie 9 (…) NN4987 heeft opdracht om het nu meteen naar [verdachte ] te brengen
TA06 nr./sessie 10 (…) [verdachte ] stuurt sms bericht met adres: [adres] [woonplaats] (…)
TA06 nr./sessie 16 (…) [verdachte ] vraagt NN4987 iets achteruit te rijden. Ontmoeting
TA06 nr./sessie 17 (…) [verdachte ] belt naar NN4987 dat er 27.200 is gegeven.
TA06 nr./sessie 18 (…) [verdachte ] belt naar [D] en zegt dat het net is gebracht
Schrift 25-mrt IN 27,200 (tabblad BT)”
In het overzicht geldoverdrachten [verdachte ] staat op pagina 432 over geldoverdracht 30 op 26 maart 2016:
“TA06 nr./sessie 20 (…) NN2535 vraag of [verdachte ] kan komen voor 300. Code Messi. [verdachte ] stuurt de jongen van de vorige keer.
TA06 nr./sessie 21 (…) [verdachte ] stuurt [D] aan naar Uithoorn om 300 op te halen
Schrift 26-mrt IN 300 (tabblad BT)”
Voornoemd tapgesprek TA06 sessienr. 21 waarnaar wordt verwezen in het overzicht bevat onder meer de volgende inhoud:
“ [verdachte ] belt uit en NNman2792 neemt op. (…)
[verdachte ] : die ene uit Uithoorn heeft gebeld. (…) Je moet nu naar hem toe. (…) Heb jij zijn nummer of moet ik die geven?
NNman: Volgens mij heb ik die.
[verdachte ] : Ik ben onderweg naar de jongens en daarom vraag ik of jij wil gaan.
(…) NNman: Stuur mij die gegevens.
[verdachte ] : Ik stuur je het nummer en de code tussen jullie is Messi.
NNman: Messi.
[verdachte ] : Ja, hij gaat je 300 geven, daar moet je 750 euro vanaf halen en kijk of je mij 150 wil geven of kijk maar.
NNman: Oke dat is goed.
[verdachte ] : Oke broeder ik stuur je nu zijn nummer en dan moet je hem maar bellen.”
In het overzicht geldoverdrachten [verdachte ] staat op pagina 432 over geldoverdracht 34 die plaatsgevonden heeft op 28 maart:
“TA06 nr./sessie 37 (…) [verdachte ] belt NN2904 voor code 40. NN2904 komt naar IJsselstein.
TA06 nr./sessie 39 (…) [verdachte ] stuurt sms met adres [adres] [woonplaats]
TA06 nr./sessie 41 (…) [verdachte ] stuurt sms: Kom naar MacDonalds, Lorentzlaan 1 IJsselstein
Schrift 28-mrt UIT 40 (tabblad BT)”
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Ondergronds bankieren
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ondergronds bankieren, waarmee de rechtbank bedoelt: het zonder vergunning verrichten van betaaldiensten in de zin van artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht. De door verdachte verrichte handelingen zijn te kwalificeren als betaaldiensten in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Dit artikel definieert betaaldienst als bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten (richtlijn 2007/64/EG). Die bijlage noemt “geldtransfer” als betalingsdienst, en de richtlijn zelf merkt als geldtransfer onder meer aan een betalingsdienst waarbij geldmiddelen voor rekening van een begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld.
Doordat verdachte met een hoge frequentie contant geld van A naar B bracht, voor rekening en risico van derden, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een bedrijfsmatige uitvoering van betaaldiensten. Uit artikel 10 lid 1 (slot) van de richtlijn betaaldiensten volgt dat enkel aan rechtspersonen een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener wordt afgegeven. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een rechtspersoon vertegenwoordigde; verdachte heeft daar ook niet over verklaard. Aldus was er voor de door verdachte verrichte handelingen geen vergunning.
Paars tabblad ‘BT’
Ten aanzien van de geldoverdrachten, opgenomen op de pagina’s achter tabblad ‘BT’ overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij deze overdrachten, behalve dat hij verklaart dat hij in opdracht van één van zijn bazen de administratie voor een ander moest bijhouden. Echter, uit diverse transacties blijkt dat verdachte een grotere rol heeft vervuld dan slechts het bijhouden van de administratie. Op grond van voornoemde tapgesprekken die zien op de geldoverdrachten op 25 en 28 maart stelt de rechtbank vast dat verdachte deze zelf heeft uitgevoerd. Immers, verdachte heeft zelf contact met de onbekende persoon over de geldoverdrachten, spreekt daarbij een ontmoetingsplek af en spreekt respectievelijk over ‘28’ waarna uit de door verdachte bijgehouden administratie blijkt dat er 27.200 aan verdachte is overgedragen en spreekt over ‘40’ terwijl uit de door verdachte bijgehouden administratie blijkt dat er 40 is uitgegaan. Op 26 maart vraagt verdachte aan NNman2792 om in zijn plaats een geldoverdracht te doen, omdat hij onderweg is naar de jongens. Kennelijk heeft verdachte zelf de opdracht gekregen voor deze overdracht, maar hij besluit om deze uit te besteden aan NNman2792. Verdachte zorgt er daarbij voor dat NNman2792 over het juiste telefoonnummer en de juiste code beschikt om de geldoverdracht te kunnen laten plaatsvinden. NNman2792 moet vervolgens maar kijken of hij verdachte 150 wil geven of niet, hetgeen erop lijkt te duiden dat verdachte om een soort verrekening vraagt.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte bij alle transacties genoemd achter tabblad ‘BT’ niet slechts als administrateur betrokken was, maar ook een rol heeft gespeeld bij de daadwerkelijke geldoverdrachten.
Pagina ‘ [D] ’ – roze tabblad
Ten aanzien van de geldoverdrachten op 12 en 13 april, vermeld op de pagina waar ‘ [D] ’ boven staat, overweegt de rechtbank dat zowel de data als de bedragen terugkomen op de laatste pagina achter het paarse tabblad ‘BT’. De rechtbank stelt op grond van de pagina’s in het schriftje en hetgeen hiervoor onder ‘paars tabblad ‘BT’ is overwogen over de betrokkenheid van verdachte, vast dat de overdrachten die onder ‘ [D] ’ genoemd zijn geen zelfstandige transacties zijn geweest. Uit het schematische overzicht van de geldoverdrachten blijkt overigens ook niet dat de transacties op de pagina ‘ [D] ’ zijn meegenomen, met uitzondering van de transactie op 13 april ‘uit 18’. Dit bedrag is ten onrechte tweemaal meegeteld in het schematische overzicht, waardoor naar het oordeel van de rechtbank het
totaalbedrag moet worden teruggebracht naar (€9.614.030,00 - €18.000,00 = ) €9.596.030,-.
Medeplegen
Verdachte heeft daarbij in elk geval samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] en zijn echtgenote [medeverdachte 1] , en de drie “bazen” van wie verdachte zijn opdrachten kreeg, onder wie “ [C] ”. De samenwerking met [medeverdachte 2] heeft erin bestaan dat verdachte hem in de tijd dat hij naar Marokko was gevraagd heeft om zijn werk als geldkoerier over te nemen. Verdachte heeft [medeverdachte 2] daarbij instructies gegeven onder welke voorwaarden de transacties mochten/moesten plaatsvinden en stelde zijn telefoon beschikbaar aan [medeverdachte 2] , waarmee laatstgenoemde ook direct contact had met de bazen. Van de bazen kreeg verdachte (en [medeverdachte 2] in de periode dat hij voor verdachte waarnam) opdrachten en codes, hij hield een administratie voor hen bij, koppelde terug hoeveel geld er daadwerkelijk was overgedragen en verzamelde de €5-biljetten voor zijn baas. De samenwerking met [medeverdachte 1] heeft erin bestaan dat verdachte haar in ieder geval een keer heeft gevraagd om een transactie te verrichten als hij zelf verhinderd was, wat zij heeft gedaan.
De rechtbank stelt op grond van deze omstandigheden vast dat sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en in elk geval de drie (voor justitie onbekend gebleven) bazen, zodat sprake is van medeplegen.
Gewoonte
Gelet op de hoge frequentie (om de twee à drie dagen) waarmee verdachte binnen de tenlastegelegde periode contante geldbedragen betaalbaar heeft gesteld en heeft ontvangen, dan wel overgedragen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Vrijspraak feit 1 – (gewoonte)witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de voorwerpen, in dit geval grote contante geldbedragen die verdachte – kort gezegd – heeft ontvangen en overgedragen voor zijn opdrachtgevers, en de in zijn woning aanwezige grote contante geldbedragen, van misdrijf afkomstig waren.
Vermogensbestanddelen kunnen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig uit enig misdrijf’ in de zin van artikelen 420bis, 420ter en/of 420quater van het Wetboek van Strafrecht indien zij afkomstig zijn van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan het verwerven en/of voorhanden hebben en/of het overdragen daarvan (HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3044). Het geld dat via het ondergronds bankieren door verdachte is overgedragen (etc.) zou weliswaar gezien kunnen worden als voorwerp van een strafbaar feit, namelijk overtreding van de wetgeving die ondergronds bankieren strafbaar stelt, maar deze omstandigheid brengt op zichzelf noodzakelijkerwijs niet mee dat het geld ook uit misdrijf afkomstig is (zie HR 25 november 2014:ECLI:NL:HR:2014:3380). In politieonderzoek 09WICKER is geen direct bewijs voor een criminele herkomst van de tenlastegelegde geldbedragen gevonden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om geldbedragen die verdachte voor anderen heeft ontvangen en overgedragen in het kader van het ondergronds bankieren.
Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat geld dat afkomstig is vanuit de ondergrondse bankierwereld niet per definitie van misdrijf afkomstig is, het geld kan immers ook een legale herkomst hebben. Hoewel verdachte, door zich bezig te houden met ondergronds bankieren, de wet heeft overtreden (namelijk voornoemde Wet op het financieel toezicht), zegt dit nog niets over de herkomst van het geld. Daarmee is dus (nog) niet voldaan aan het criterium dat sprake moet zijn van een ‘voorafgaand misdrijf’ zoals de jurisprudentie voorschrijft.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld ontbreekt, ligt de vraag voor of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij concreet en min of meer verifieerbaar verklaart over een legale herkomst van het geld, welke verklaring niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk moet zijn aan te merken.
De rechtbank overweegt dat bepaalde kenmerken van het ondergronds bankieren, zoals die ook in dit dossier naar voren zijn gekomen, ook kenmerken zijn die passen bij witwassen, namelijk grote (contante) geldbedragen voorhanden hebben, het gebruik van tokens ter verificatie van de koerier(s) en versluierd taalgebruik. Dit zijn dus geen kenmerken die exclusief bij witwassen horen: ze passen ook bij ondergronds bankieren zonder dat noodzakelijk tevens sprake is van witwassen. De bedreiging met geweld waarover verdachte heeft verklaard wijst naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf evenmin op illegale herkomst van de door verdachte getransporteerde gelden. Ondergronds bankieren, ook van legale gelden, is in Nederland immers op zichzelf een criminele activiteit, en in dit geval een waarmee zeer grote financiële belangen zijn gemoeid.
Verdachte heeft over de herkomst van het geld verklaard dat hij onder meer naar bedrijven moest om contante geldbedragen over te dragen. Een deel van het geld bracht verdachte in opdracht van de baas uit Mauritanië naar groenten- en fruitexportbedrijven. Deze bedrijven zijn in het onderzoek ook geïdentificeerd. Deze betalingen zijn naar het oordeel van de rechtbank, zonder nader onderzoek naar deze bedrijven en de verwerking van de betalingen, te verklaren als betalingen in het kader van het ondergronds of Hawala bankieren, als bijvoorbeeld contante betalingen voor op zichzelf legale handelstransacties in groente en fruit. Verdachte verklaart dat hij soms ook naar coffeeshops moest om geld op te halen of weg te brengen. Onduidelijk is gebleven of dit in de ten laste gelegde periode is gebeurd, daargelaten nog of geld ophalen bij of brengen naar een coffeeshop, waarvan de activiteiten doorgaans worden gedoogd en de omzet en winst ook worden belast, noodzakelijk witwassen zou opleveren.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het dossier geen aanleiding geeft tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom kan dat ook niet worden bewezen, ondanks het ontbreken van een in alle opzichten verifieerbare verklaring van verdachte over de herkomst van de gelden. Vrijspraak voor witwassen dient derhalve te volgen.
Gelet op de conclusie dat vrijspraak dient te volgen voor dit feit, wordt de voorwaarde voor het verzoek van de verdediging een drietal getuigen te horen niet vervuld.
Bewijsoverweging feit 2 – criminele organisatie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, door in de periode van 4 maart 2016 tot en met 4 juni 2016 ondergronds te bankieren, heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had, namelijk bankieren zonder vergunning, en overweegt hiertoe het volgende.
Van deelname aan een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in (dan wel ondersteunt) gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Voor deelneming in de zin van voormeld artikel is voldoende dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en hij dit oogmerk op enigerlei wijze ondersteunt.
Verdachte heeft een essentiële rol gespeeld in het ondergronds bankieren doordat hij in de tenlastegelegde periode frequent geld heeft ontvangen, beschikbaar heeft gesteld en gehouden in opdracht van de bankier(s)/bazen. Uit de taps en de verklaringen van verdachte
valt af te leiden dat verdachte veelvuldige telefonische contacten had met deze personen over het overdragen van geld en dat hij in hun opdracht handelde. Ook hield verdachte de administratie van alle geldoverdrachten bij in een schrift. Voorafgaand aan de geldoverdrachten en nadien had verdachte contact met de bankier(s). De rol van verdachte binnen de organisatie is daarmee aangetoond.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een organisatie die ook het plegen van witwassen tot oogmerk had, nu verdachte voor het witwassen van geld is vrijgesproken omdat niet kon worden bewezen dat het geld dat door verdachte is overgedragen een criminele herkomst had.