Overwegingen
De gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat alleen het beroep op naam van [eiser 1] ( [adres] ) en [eiser 2] ( [adres] ) wordt voortgezet. De beroepen op naam van de echtgenote van [eiser 1] , de echtgenote van [eiser 2] en de vennootschap onder firma [achternaam eiser 3] - [achternaam] heeft hij ter zitting ingetrokken. [eiser 3] woont aan de [adres] .
Voor de inrichting, een stortplaats, is op 2 april 2002 een oprichtingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Op 15 mei 2012 is een veranderingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. Op 20 mei 2015 heeft [derde-partij] een aanvraag ingediend voor het verplaatsen (milieuneutraal veranderen) van eerder vergunde baggerdepots en het bouwen van een gasfakkelinstallatie.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
De vergunning houdt in:
- een toestemming op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (activiteit bouwen) voor het bouwen van een fakkelinstallatie;
- een toestemming op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2ᵒ, van de Wabo (activiteit milieu, veranderen van een inrichting) voor het verplaatsen van de baggerdepots.
4. Op 30 december 2015 hebben verweerder en het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Zuiderzeeland een gecombineerde kennisgeving gedaan van de besluiten tot verlening van deze omgevingsvergunning en een watervergunning en het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Belanghebbende
5. [derde-partij] betoogt dat eisers geen belanghebbende zijn bij de omgevingsvergunning omdat zij geen hinder van enige betekenis ondervinden van de wijziging van de locatie van de baggerdepots. De afstand van de depots tot de woningen van eisers is in de nieuw vergunde situatie juist groter dan in de eerder vergunde situatie. [derde-partij] verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Noord Holland van 13 december 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:10613), waarin op een dergelijke wijze is getoetst. 6. Eisers betogen dat bij de beoordeling of zij hinder van enige betekenis ondervinden, gekeken moet worden naar de inrichting als geheel en niet enkel naar de wijziging waar de nu verleende veranderingsvergunning op ziet. Zij wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3848). 7. In de uitspraak van de ABRvS van 29 oktober 2014 is overwogen dat, wat betreft de toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wabo voor het veranderen van een inrichting, voor de beantwoording van de vraag of het belang van een omwonende rechtstreeks bij dat besluit is betrokken, kan worden aangesloten bij het antwoord op de vraag of ter plaatse van zijn woning milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Indien ter plaatse van zijn woning immers milieugevolgen van een inrichting kunnen worden ondervonden, wordt zijn belang mogelijk door het veranderen van die inrichting of van de werking daarvan geschaad. De rechtbank ziet in de uitspraak van de rechtbank Noord Holland geen aanleiding om deze rechtspraak van de ABRvS niet te volgen. Dat het criterium voor de mate van hinder die maakt dat een omwonende al dan niet belanghebbende is sinds de uitspraak van 29 oktober 2014 is gewijzigd in die zin dat bepalend is of hinder van enige betekenis wordt ondervonden (uitspraak van de ABRvS van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737)), betekent niet dat voor het bepalen van de milieugevolgen ter plaatse van de woning niet meer naar de inrichting als geheel moet worden gekeken. Er is geen reden te veronderstellen dat de rechtspraak van de ABRvS sinds de uitspraak van 29 oktober 2014 ook op dit punt is gewijzigd. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers ter plaatse van hun woningen bij tijden geuroverlast en daarmee hinder van enige betekenis van de inrichting ondervinden. Zij zijn dus belanghebbende bij het bestreden besluit. Het betoog van [derde-partij] slaagt niet.De vergunde verplaatsing van de baggerdepots 8. Met de verleende omgevingsvergunning is voorschrift 5.11.1.5 van de veranderingsvergunning van 15 mei 2012 gewijzigd. In dit voorschrift was bepaald dat een extern geologisch adviesbureau tevoren diende te controleren of de aan te leggen onderafdichting van het baggerspeciedepot voldeed aan de in de vergunning gestelde eisen. Eisers zijn bevreesd dat met het schrappen van de controle door een externe deskundige onvoldoende waarborgen zijn geboden, met mogelijke gevolgen voor het grondwater.
Zij verzoeken de rechtbank om die reden de Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor milieu en ruimtelijke ordening (StAB) als deskundige te benoemen.
9. Ingevolge voorschrift 5.11.1.3 van de verleende omgevingsvergunning moet een baggerdepot worden aangelegd op compartiment […] . Een baggerdepot dient te zijn voorzien van een waterdichte kunststof folie, of een voorziening met eenzelfde beschermingsniveau, die zodanig is aangelegd dat water vanuit het depot niet naar het onderliggende stortcompartiment lekt of wordt afgevoerd.
10. In het bestreden besluit, in het verweerschrift en ter zitting is toegelicht dat de nieuwe locatie van het baggerspeciedepot op compartiment […] , anders dan in de oude situatie op stortheuvel […] , al is voorzien van een onderafdichting conform de vergunning (en het Stortbesluit bodembescherming). In de vergunning is toegelicht dat doel van het voorschrift 5.11.1.3 is te voorkomen dat water vanuit het baggerdepot naar het onderliggende stortcompartiment lekt of wordt afgevoerd. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van het waterschap om geen grote hoeveelheden water met een lage verontreinigingsgraad op de waterzuiveringsinstallatie te ontvangen. Indien de onderafdichting niet voldoende waterdicht is, blijkt dit uit een, geregistreerde, toename van het debiet van percolaat uit het compartiment. [derde-partij] kan dan maatregelen nemen. [derde-partij] heeft toegelicht dat de onderafdichting met percolaatdrainage na de aanleg door een deskundige is goedgekeurd en voldoet aan de in de vergunning gestelde eisen. Ter zitting heeft [derde-partij] nog toegelicht dat het depot alleen wordt gebruikt voor herbruikbare bagger, die maximaal zeer licht verontreinigd is.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen aanleiding is om in de vergunning te bepalen dat de onderafdichting van het baggerspeciedepot voor ingebruikname moet worden gecontroleerd door een externe deskundige. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de bestaande onderafdichting niet voldoet aan de in de vergunning gestelde eisen. Er is dus ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het betoog slaagt niet.
De fakkelinstallatie valt niet onder de vergunning voor de activiteit milieu
12. [eiser 1] en [eiser 2] betogen dat de vergunning in strijd met artikel 2.7 van de Wabo is verleend omdat de verleende vergunning voor de activiteit milieu geen betrekking heeft op de gewijzigde locatie en hoogte van de fakkelinstallatie. Zij stellen dat zij hier nadeel van ondervinden omdat zij nu niet aan de orde kunnen stellen dat onvoldoende is onderzocht of de nieuwe locatie en de grotere toegestane hoogte van de fakkel niet leiden tot een toename van de geluid- en geurhinder bij hun woningen.
13. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat [derde-partij] in haar aanvraag van 20 mei 2015 voor de fakkelinstallatie alleen een vergunning voor de activiteit bouwen heeft gevraagd.
14. Verweerder heeft hierover gesteld dat hij in het kader van deze aanvraag wel heeft onderzocht of de gevraagde wijziging van de locatie van de fakkelinstallatie gevolgen heeft voor de in het bestreden besluit genoemde relevante milieucompartimenten. Aangezien dit niet het geval was, is de wijziging van de locatie van de fakkelinstallatie niet vergund voor wat betreft de activiteit milieu. Het milieugedeelte van de omgevingsvergunning betreft dus alleen het verplaatsen van het baggerdepot.
15. [derde-partij] heeft hierover gesteld dat het in werking hebben van een fakkelinstallatie al met de oprichtingsvergunning van 2 april 2002 is vergund. In deze vergunning is niet specifiek bepaald waar de fakkelinstallatie moet staan en het verplaatsen van de fakkelinstallatie is ook niet van invloed op de werking van de inrichting. Om die redenen valt niet in te zien dat voor het verplaatsen van de fakkelinstallatie een veranderingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist.
16. De rechtbank stelt vast dat de fakkelinstallatie in figuur 6 van het akoestisch onderzoek van [naam adviesbureau] van 6 juli 2010, dat deel uitmaakt van de op 15 mei 2012 verleende veranderingsvergunning voor de inrichting, is ingetekend als puntbron 42. De fakkelinstallatie is op deze figuur ingetekend tussen de wielwasinstallatie en de gastank.In het verweerschrift is toegelicht dat de hoogte van de geluidsbron van de fakkelinstallatie in dit onderzoek op vier meter is aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze gegevens volgt dat de fakkelinstallatie op 15 mei 2012 op deze locatie is vergund. Met de nu verleende vergunning wijzigt de locatie van de fakkelinstallatie, naar de grens van compartiment […] en […] . Daarnaast ziet de nu verleende vergunning op een fakkelinstallatie met een hoogte van 7,3 meter. De rechtbank is, gelet op deze wijzigingen, van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat voor de fakkelinstallatie naast de vergunning voor de activiteit bouwen ook een veranderingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist. Zij overweegt daartoe dat de aanvrager van een omgevingsvergunning er ingevolge artikel 2.7 van de Wabo voor zorg dient te dragen dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het project. Uit de rechtspraak van de ABRvS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:755), volgt dat voor de beantwoording van de vraag of de activiteiten onlosmakelijk met elkaar samenhangen bepalend is of de activiteiten fysiek van elkaar zijn te onderscheiden. Naar het oordeel van de rechtbank is de activiteit bouwen, in het kader waarvan vergunning wordt verleend voor het oprichten van de fakkel op de grens van compartiment […] en […] , fysiek niet te onderscheiden van de activiteit milieu, op basis waarvan de fakkelinstallatie in gebruik mag worden genomen. Verweerder heeft ook, overeenkomstig de aanvraag van [derde-partij] , bedoeld te vergunnen dat de fakkelinstallatie op basis van de nu verleende vergunning niet alleen op de nieuwe locatie mag worden gebouwd, maar daar ook in gebruik mag worden genomen.Dit betekent dat er in dit geval, voor wat betreft de fakkelinstallatie, onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de activiteiten bouwen en milieu. Gelet hierop had verweerder naar aanleiding van de aanvraag niet alleen onderzoek moeten doen naar de vraag of de fakkelinstallatie voor wat betreft de activiteit milieu op de nieuwe locatie kan worden toegestaan, hij had ook moeten beslissen of de fakkelinstallatie al dan niet in aanmerking komt voor een vergunning voor de activiteit milieu. Dat er, naar verweerder stelt, sprake is van een milieuneutrale wijziging maakt dit niet anders, ook voor een dergelijke wijziging is immers een omgevingsvergunning vereist. 17. Nu voor wat betreft de fakkelinstallatie geen besluit is genomen over het al dan niet verlenen van een vergunning voor de activiteit milieu, is het bestreden besluit in strijd met artikel 2.7 van de Wabo genomen.
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, en artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in een tussenuitspraak in de gelegenheid stellen een gebrek te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb deze gelegenheid te bieden. Zij overweegt daartoe dat de gebreken in het bestreden besluit door het nemen van een nieuw of een aanvullend besluit op de voet van artikel 6:19 van de Awb in beginsel herstelbaar zijn. Verweerder zal daarbij dus alsnog moeten beslissen over het al dan niet verlenen van een vergunning voor de activiteit milieu voor de fakkelinstallatie, op basis van de aanvraag van 20 mei 2015.
19. De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen bepaalt de rechtbank op zes weken na verzending van deze uitspraak. Indien verweerder binnen twee weken verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
20. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.