ECLI:NL:RBMNE:2017:1938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
C/16/434128 / JL RK 17-160, C/16/430680 / JL RK 17-17, C/16/433894 / JL RK 17-149
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige 1]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks twijfels over de zorgvuldigheid van het perspectiefonderzoek, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder van [voornaam minderjarige 1] heeft verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, maar dit verzoek is afgewezen omdat de voorgestelde regeling te belastend zou zijn voor de minderjarige. De kinderrechter heeft besloten dat de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] eenmaal per drie weken onder intensieve begeleiding zal plaatsvinden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 maart 2018, zodat de termijnen van de gedwongen maatregelen voor [voornaam minderjarige 1] en haar broer [voornaam minderjarige 2] gelijk lopen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Almere
zaakgegevens: C/16/434128 / JL RK 17-160 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
C/16/430680 / JL RK 17-17 (vaststellen omgang)
C/16/433894 / JL RK 17-149 (wijzigen omgang in het kader van de ondertoezichtstelling)
datum uitspraak: 30 maart 2017

beschikking verlenging ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en omgang

in de zaken van (C/16/434128 / JL RK 17-160 en C/16/433894 / JL RK 17-149)

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2016] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[A], hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ;

de familie [familienaam] , hierna te noemen pleegouders,

wonende te [woonplaats] .
en in de zaak van (C/16/430680 / JL RK 17-17)

[A] , hierna te noemen de moeder,

betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2016] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI)

de familie [familienaam] , hierna te noemen pleegouders,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 3 februari 2017, ingekomen bij de griffie op 7 februari 2017;
-het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 27 februari 2017, ingekomen bij de griffie op 28 februari 2017;
-het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 3 januari 2017, ingekomen bij de griffie op 6 januari 2017;
-de brief met bijlagen van de moeder van 7 maart 2017, binnengekomen ter griffie op 8 maart 2017
- de beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer 200.196.904/01 betrekking hebbend op het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing en zaaknummer200.205.266/01 tegen de eerdere verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] ), binnengekomen ter griffie op 16 maart 2017.
Op 16 maart 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Cortet,
- mevrouw [B] namens de GI, bijgestaan door mr. Visser.
De kinderrechter heeft na de sluiting van de behandeling ter zitting geconstateerd dat de pleegouders ten onrechte niet opgeroepen zijn. De kinderrechter is van oordeel dat hier geen consequenties aan verbonden dienen te worden, gelet op de hierna te nemen beslissingen.

De feiten

De verzoeken

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] te verlengen voor de duur van één jaar. De GI heeft tevens verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tot slot heeft de GI verzocht op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de uitoefening van het recht op omgang te wijzigen in die zin dat er eenmaal in de drie weken een begeleide omgang plaats vindt tussen moeder en [voornaam minderjarige 1] van 1 uur met (intensieve) begeleiding op een neutrale, kindvriendelijke plek. De GI heeft verzocht die beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De moeder heeft verzocht de beschikking van deze rechtbank van 21 juli 2016 te wijzigen en de navolgende omgangsregeling tussen moeder en [voornaam minderjarige 1] vast te stellen:
primair; een omgangsregeling waarbij moeder en [voornaam minderjarige 1] iedere week van vrijdagmiddag tot zondagavond omgang hebben;
subsidiair: een omgangsregeling vast te stellen waarbij moeder om de dag een hele dag omgang heeft, dan wel vier maal, dan wel drie maal, dan wel twee maal per week voor de duur van één dagdeel, waarvan maximaal één bezoekmoment onder begeleiding;
meer subsidiair; een omgangsregeling die door de kinderrechter in het belang van [voornaam minderjarige 1] wordt geacht en die in ieder geval uitgebreider is dan de huidige omgangsregeling.
De advocaat van moeder heeft ter zitting het verzoek aangepast in die zin dat moeder verzoekt de omgang met [voornaam minderjarige 1] eens per week te laten plaatsvinden.

Het standpunt van belanghebbenden

Moeder en haar advocaat hebben ter zitting naar voren gebracht dat moeder zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Moeder verzet zich echter wel tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Moeder is nog steeds van mening dat gewerkt moet worden naar een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] . Uit de overgelegde stukken en de beschikking van het Hof van 16 maart 2017 blijkt dat moeder geen eerlijke kans heeft gekregen om het perspectiefonderzoek tot een goed einde te brengen. Het perspectiefonderzoek heeft op onzorgvuldige wijze plaatsgevonden en is afgeraffeld. De perspectiefonderzoeker is nauwelijks bezig geweest om moeder te ondersteunen en de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] waren niet aanwezig tijdens de omgangen. Dit had wel gemoeten, gelet op de eenkennigheid van [voornaam minderjarige 1] .Ook heeft het Hof in zijn beschikking geoordeeld dat de GI onvoldoende voortvarend heeft onderzocht of terugplaatsing van [voornaam minderjarige 1] tot de mogelijkheden behoort. Moeder is van mening dat een nieuw onderzoek door een onafhankelijke deskundige, en niet door [naam instelling] dient plaats te vinden. [naam instelling] begeleidt immers ook de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] . De advocaat verzoekt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden. In deze periode kan nieuw, onafhankelijk, onderzoek worden ingezet en kan het perspectief van [voornaam minderjarige 1] alsnog worden bepaald. De advocaat verzoekt om een omgangsregeling vast te stellen tussen moeder en [voornaam minderjarige 1] , van eens per week, in het bijzijn van pleegouders maar zonder de aanwezigheid van [voornaam minderjarige 2] , teneinde moeder de kans te geven om te laten zien dat zij in staat is om [voornaam minderjarige 1] op te voeden.
De vertegenwoordiger en de advocaat van de GI hebben ter zitting naar voren gebracht dat pleegouders inderdaad niet betrokken zijn geweest bij het perspectiefonderzoek. Het perspectiefonderzoek is uitgevoerd door een ervaren onderzoekster. Het klopt dat [voornaam minderjarige 2] bij dit onderzoek is betrokken. Dat was ook een wens van moeder. Het laatste bezoek tussen moeder en [voornaam minderjarige 1] in het kader van het perspectiefonderzoek is slecht verlopen. [voornaam minderjarige 1] was volledig overstuur. De omgangsmomenten met moeder vragen veel van haar. Er zijn zorgen omtrent de pedagogische vaardigheden van moeder. Moeder heeft tijdens de omgang ook veel hulp, begeleiding en aansturing nodig om op een juiste wijze met [voornaam minderjarige 1] om te gaan. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat het perspectief van [voornaam minderjarige 1] bij moeder ligt. Het intensiveren van de omgang is niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en is voor haar veel te belastend. Dit blijkt ook uit het onderzoek van [naam instelling] . Een omgangsmoment van eens per drie weken, een uur onder intensieve begeleiding, is op dit moment het meest haalbaar voor moeder en [voornaam minderjarige 1] .

De beoordeling

Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt het volgende. De afgelopen periode heeft het gezinsonderzoek en perspectiefonderzoek naar de plaatsing van [voornaam minderjarige 1] plaatsgevonden. Dit onderzoek is zowel voor [voornaam minderjarige 1] als voor moeder erg belastend geweest. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat het perspectief van [voornaam minderjarige 1] in het pleeggezin ligt. De omgangsmomenten die in het kader van het perspectiefonderzoek tussen moeder en [voornaam minderjarige 1] hebben plaatsgevonden zijn niet altijd positief verlopen. Hierdoor is het perspectiefonderzoek vroegtijdig stopgezet. Wel is tijdens dit onderzoek gezien dat moeder moeite heeft om bij [voornaam minderjarige 1] aan te sluiten. De kinderrechter volgt hetgeen het hof in zijn beschikkingen van 16 maart 2017 heeft overwogen en zet tevens vraagtekens bij de zorgvuldigheid van het perspectiefonderzoek en de verslaglegging daarvan. De kinderrechter ziet echter geen aanleiding om de conclusie uit het perspectiefonderzoek geheel buiten beschouwing te laten. De kinderrechter begrijpt dat ook [voornaam minderjarige 2] bij het perspectief onderzoek betrokken is, omdat een van de zorgpunten nu juist is of moeder voldoende in staat is de verantwoordelijkheid te dragen voor de opvoeding en verzorging van beide kinderen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat er forse zorgen zijn omtrent de pedagogische opvoedvaardigheden van moeder. Moeder heeft 24-uurs begeleiding nodig om haar te ondersteunen in de opvoeding van [voornaam minderjarige 2] en in het regelen van praktische zaken. Moeder is ook tijdens het perspectiefonderzoek onvoldoende leerbaar gebleken. Een nieuw (onafhankelijk) onderzoek naar het perspectief van [voornaam minderjarige 1] , is gezien het verloop van de omgang tijdens het huidige onderzoek, te belastend voor [voornaam minderjarige 1] . Ook zal nieuw onderzoek te belastend zijn voor moeder en [voornaam minderjarige 2] . Ter zitting is gebleken dat de afgelopen periode een grote weerslag op moeder heeft gehad. Moeder heeft veel gewicht verloren en dient een diëtiste te bezoeken, omdat er zorgen over haar (onder) gewicht zijn. De kinderrechter maakt zich zorgen over de draagkracht van moeder en de druk die een eventueel nader onderzoek legt op de thuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] . Uit de stukken komt verder naar voren dat er twijfels zijn of moeder in staat is om voor de opvoeding van twee kinderen zorg te dragen. Om dit goed te kunnen beoordelen zal een gezinsopname noodzakelijk zijn. Een dergelijke opname zal veel vergen van [voornaam minderjarige 1] en daarnaast ook de plaatsing van [voornaam minderjarige 2] in gevaar brengen.
Verder constateert de kinderrechter dat [voornaam minderjarige 1] veilig is gehecht in het pleeggezin. Zij ontwikkelt zich daar positief. De aanvaardbare termijn waarbinnen moeder in staat moet zijn om de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] zelfstandig te dragen is naar het oordeel van de kinderrechter voorbij. Daarmee ligt het perspectief van [voornaam minderjarige 1] in het pleeggezin. De kinderrechter komt, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat een verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk is.
Uit het voorgaande volgt dat de ontwikkelingsbedreigingen van [voornaam minderjarige 1] nog onverminderd aanwezig zijn en dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] verlengen tot 23 maart 2018, zodat de termijnen van de gedwongen maatregelen van [voornaam minderjarige 1] en haar broer [voornaam minderjarige 2] gelijk lopen. Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
Ten aanzien van het vaststellen en/of wijzigen van de omgangsregeling
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat de omgangsmomenten tussen moeder en [voornaam minderjarige 1] erg belastend zijn. Moeder wenst omgang met [voornaam minderjarige 1] in het bijzijn van pleegouders, maar zonder [voornaam minderjarige 2] . Moeder zou graag zien dat de omgangsmomenten worden uitgebreid in duur en frequentie zodat zij een volledige dag (of meerdere dagen) met [voornaam minderjarige 1] kan doorbrengen.
Gezien wordt dat moeder tijdens de omgangsmomenten voortdurend begeleiding en sturing nodig heeft om op een passende wijze met [voornaam minderjarige 1] om te gaan. Moeder is hierin af en toe nog onvoorspelbaar, hetgeen voor meer onrust zorgt bij [voornaam minderjarige 1] . Ook lukt het moeder niet altijd om de aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen. [voornaam minderjarige 1] is veelal overstuur tijdens de omgangsmomenten met moeder. Een uitbreiding van de frequentie van de omgang is te belastend voor [voornaam minderjarige 1] . Gelet op hetgeen naar voren is gebracht acht de kinderrechter een uitbreiding van de omgang in de duur die moeder verzoekt niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] . De kinderrechter zal dat verzoek dan ook afwijzen.
Ingevolge artikel 1:265g, lid 1, Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de GI, voor de duur van de ondertoezichtstelling, een regeling inzake omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter acht een omgangsregeling zoals hierna vermeld, ook mede gelet op het advies zoals uitgebracht in de rapportage van [naam instelling] van 19 januari 2017 (de evaluatie van het perspectiefonderzoek) en het verloop van de omgangsmomenten, in het belang van [voornaam minderjarige 1] en zal de omgangsregeling dan ook als volgt vaststellen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] tot 23 maart 2018;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van de ondertoezichtstelling;
stelt, voor de duur van de ondertoezichtstelling, een omgangsregeling tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] , als volgt vast:
eens per drie weken, één uur met (intensieve) begeleiding op een neutrale, kindvriendelijke plek;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.P. de Haas, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
D. van Garderen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden