ECLI:NL:RBMNE:2017:1873

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
5406089
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over diefstal van een Audi en de verplichtingen van de verzekeraar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, die een Audi A4 heeft gekocht en deze kort daarna als gestolen heeft opgegeven, en de verzekeraar, [gedaagde] B.V. De eiser heeft de auto op 3 december 2015 gekocht voor € 16.000,- en heeft een verzekering afgesloten bij [gedaagde] B.V. die dekking biedt tegen diefstal. Op 19 december 2015 deed de eiser aangifte van diefstal bij de politie. De verzekeraar heeft echter geweigerd om uit te keren, omdat zij twijfels had over de toedracht van de diefstal en de geldigheid van de ingeleverde sleutel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de diefstal heeft plaatsgevonden en dat de verzekeraar niet gerechtigd was om de uitkering te weigeren. De rechter oordeelde dat de eiser recht heeft op de schadevergoeding van € 16.000,-, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de verzekeraar de registraties van de eiser in het incidentenregister moet ongedaan maken. De vorderingen van de verzekeraar in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5406089 AC EXPL 16-3968 MEH/1029
Vonnis van 19 april 2017
in de zaak tussen
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder te noemen: [eiser] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Kruiswijk, advocaat in Amersfoort,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.L. Mijnssen, advocaat in Amersfoort.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 november 2016;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de comparitie van partijen van 9 maart 2017, waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Op 3 december 2015 heeft [eiser] voor € 16.000,- een tweedehands Audi A4 3.0 TDI Quattro uit 2009 gekocht bij [bedrijfsnaam 1] in [vestigingsplaats] . Een zoon van [eiser] is eigenaar van dit bedrijf.
2.2.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is een dag later een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Op grond van deze overeenkomst is [eiser] onder meer verzekerd tegen het risico van diefstal van de auto. In artikel 14.1 van de Algemene Voorwaarden (versie september 2012) is bepaald:
“U krijgt geen vergoeding als u zich niet aan de regels hierboven houdt. En als dat nadelig is voor ons. U krijgt ook geen vergoeding als u niet eerlijk tegens ons bent geweest. Of als u ons niet de juiste informatie heeft gegeven.”
Artikel 10.3 van de Voorwaarden bij autoverzekering van [gedaagde] (versie mei 2016) bepaalt, voor zover relevant:
“Is uw auto total loss? (…) U krijgt pas geld van ons terug als u alle delen van het kentekenbewijs en alle originele sleutels (tenminste 2) bij ons heeft ingeleverd.
Is uw auto gestolen of heeft iemand uw auto geleend en niet teruggegeven?
Dan betalen we alleen als u voldoet aan deze voorwaarden:
  • U heeft aangifte gedaan bij de politie.
  • (…)”
2.3.
Op 19 december 2015 deed [eiser] aangifte van diefstal van zijn Audi bij de politie Amersfoort. In zijn aangifte is vermeld dat hij de auto op 19 december 2015 omstreeks 00.30 uur heeft geparkeerd op [straatnaam] , een straat die grenst aan de straat waarin [eiser] woont. De volgende dag om omstreeks 14.15 uur ontdekte [eiser] dat zijn auto er niet meer stond.
2.4.
[gedaagde] heeft [A] (van [naam onderzoeksbureau] ) onderzoek laten doen naar de toedracht. In zijn rapport van 1 april 2016 schrijft hij:
“Op 3 februari 2016 bezocht ik [bedrijfsnaam 2] te [vestigingsplaats] , waar ik de voertuigsleutel van verzekerde heb laten uitlezen.
Hierbij bleek dat de sleutel niet kon worden uitgelezen. Het softwaresysteem van Audi gaf de melding dat er een niet herkende sleutel was aangetroffen.
Blijkens informatie van de woordvoerder van [bedrijfsnaam 2] betekent dit dat de sleutel niet is voorzien van de originele Audi-elektronica.
(…)
Op 8 februari 2016 heb ik de voertuigsleutel en de onderzoeksopdracht per aangetekende post aan de heer [B] (van [naam vennootschap onder firma] vof; toevoeging kantonrechter) verstuurd.
Op 9 maart 2016 ontving ik van de heer [B] een in de Duitse taal opgestelde rapportage van het sleutelonderzoek, dat is uitgevoerd door de heer [C] (bijlage 8).
Uit deze rapportage blijkt onder meer het volgende:
  • Het betreft geen originele Audi-sleutel
  • Het betreft een in het buitenland gemaakte kopie-sleutel
  • De transpondercode van de sleutel behoort niet bij een Audi
  • De mechanische insnijdingen komen overeen met het chassisnummer van het voertuig
  • De insnijdingen van de baansleutel zijn echter te breed uitgefreesd
  • Op 6 november 2015 is voor het voertuig een nieuw portierslot besteld
  • Op dit moment zijn er voor het voertuig twee originele voertuigsleutels ingeleerd
Gelet op het bovenstaande staat vast dat de verklaring van verzekerde over het gebruik van de voertuigsleutel en het voertuig onwaar zijn. Het voertuig kan met deze sleutel niet zijn gestart.”
2.5.
[gedaagde] weigert tot uitkering over te gaan. Ook heeft zij [eiser] laten opnemen in het Centraal Informatiesysteem (CIS).

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te veroordelen tot:
  • primair het betalen van een bedrag van € 16.000,-, te vermeerderen de wettelijke rente tot de dag van algehele voldoening;
  • subsidiair het in behandeling nemen van de schadevordering en het verlenen van dekking;
  • het ongedaan maken van de registraties van [eiser] in het incidentenregister, de Stichting CIS en het Verbond van Verzekeraars, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
  • het betalen van de buitengerechtelijke kosten van € 935,- en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat bij toewijzing van (een deel van) de vorderingen aan die toewijzing geen uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegekend.
In reconventie
3.3.
In reconventie vordert [gedaagde] [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te veroordelen tot het betalen van in totaal € 4.302,57 (inclusief btw) en de proceskosten. Het bedrag van € 4.302,57 is als volgt opgebouwd:
  • € 1.218,47 voor het onderzoek door [naam onderzoeksbureau] ;
  • € 393,25 voor het onderzoek door [naam vennootschap onder firma] ;
  • € 1.573,85 voor het aan [eiser] geboden vervangend vervoer; en
  • € 1.117,- ter zake van interne kosten van haar medewerkers.
[gedaagde] baseert haar vorderingen op de stelling dat [eiser] geprobeerd heeft haar opzettelijk te misleiden.
3.4.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [gedaagde] in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Uit de processtukken en de tijdens de zitting gegeven toelichting blijkt dat de stellingen van partijen, kort samengevat, op het volgende neerkomen. Volgens [eiser] heeft hij de Audi gekocht bij de garage van zijn zoon. Hij heeft toen één sleutel meegekregen. Ter onderbouwing hiervan wijst hij op de ongedateerde schriftelijke verklaring van [D] :
“Hierbij verklaar ik (…) dat de verkoper van de Audi (…) de reserve sleutel zou nasturen. Deze is tot op heden nog niet toegestuurd. De auto is ingekocht met 1 sleutel.”
Dit is de enige sleutel die hij na de koop van de auto heeft hij gebruikt. Deze sleutel blijkt naderhand een kopie te zijn, maar is niet of nauwelijks van een originele sleutel te onderscheiden. Nadat hij de Audi zo’n drie weken heeft gebruikt, is deze gestolen. Ter onderbouwing van het feit dat hij de auto daadwerkelijk gebruikt heeft, beroept [eiser] zich op verschillende schriftelijke verklaringen, onder andere van [E] , zijn buren [F] en [G] en zijn zoon [H] . Laatstgenoemde verklaart ook zelf met de auto te hebben gereden.
De stelling van [gedaagde] dat de sleutel niet kan zijn gebruikt voor het starten van de auto en dat hij dus onjuist over deze sleutel moet hebben verklaard, betwist [eiser] . In dit verband wijst hij er ook op dat [bedrijfsnaam 3] in [vestigingsplaats] (een officiële […] ), een dag voordat de koop gesloten werd, op verzoek van [bedrijfsnaam 1] nog werkzaamheden aan de auto heeft verricht. Op de factuur van [bedrijfsnaam 3] van 2 december 2015 is vermeld
“auto uitlezen ivm storing differtieel (bedoeld zal zijn: differentieel; toevoeging kantonrechter)”. Als de auto niet met de sleutel waarover [eiser] beschikt kon worden gestart, dan had [bedrijfsnaam 3] daar volgens hem zeker melding van gemaakt.
Voor zover de Audi is verkocht met het doel deze “terug te stelen”, dan staat hij daar volledig buiten, aldus [eiser] .
4.2.
[gedaagde] betwijfelt of de auto gestolen is. Zij voert daartoe aan dat onderzoek heeft uitgewezen dat de Audi niet gestart kon worden met de sleutel die [eiser] bij haar heeft ingeleverd (zie onder 2.4.). [gedaagde] heeft toegelicht dat de sleutel noch beschikt over Audi-software, noch over de bij de auto behorende transpondercode. Dat betekent volgens haar dat de sleutel niet “elektronisch” gebruikt kon worden. Daar komt bij dat de inkepingen in de sleutel zodanig onzorgvuldig zijn ingefreesd, dat hij ook niet “mechanisch” te gebruiken was.
[gedaagde] vindt het opvallend dat [eiser] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij geen braaksporen heeft gevonden en het autoalarm niet heeft gehoord. Ook vindt [gedaagde] het merkwaardig dat de auto nog nadat hij verkocht was, door [bedrijfsnaam 1] op Marktplaats aangeboden werd.
Verder stelt [gedaagde] dat [eiser] onwaar heeft verklaard over de sleutel en wel door te zeggen dat dit de enige sleutel is waarover hij beschikt en nooit een sleutel heeft bij laten maken of sleutels is kwijtgeraakt of heeft vervangen. [gedaagde] doet een beroep op het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 BW. Daarmee bedoelt zij te zeggen dat [eiser] onwaar heeft verklaard met als bedoeling haar te misleiden. Daardoor vervalt het recht op uitkering.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat [eiser] gehouden was alle beschikbare sleutels (ten minste twee) aan haar af te geven. Omdat hij maar één sleutel heeft afgegeven, heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 10.3 van de Voorwaarden bij autoverzekering van [gedaagde] (zie 2.2. hierboven) geen recht op uitkering.
4.3.
In reactie op dit laatste stelt [eiser] dat hij maar één sleutel had, zodat hij niet in staat was er meer in te leveren. Daar komt bij dat [gedaagde] zich beroept op voorwaarden van mei 2016. Deze voorwaarden zijn van na de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst. De voorwaarden die van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst, zijn van een eerdere datum en bevatten een dergelijke clausule niet, aldus [eiser] .
4.4.
Het ligt op de weg van [eiser] als verzekerde te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat zich een feit (een verzekerd voorval) heeft voorgedaan ter zake waarvan [gedaagde] als verzekeraar tot schadevergoeding is gehouden. In het geval van diefstal mogen aan deze bewijslast geen al te hoge eisen worden gesteld. Een verzekerde kan volstaan met het aanvoeren van feiten die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden (zie onder meer HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:PHR:2003:AF7070 en de conclusie van A-G Wesseling-Van Gent voor dat arrest).
De reden waarom geen al te hoge eisen mogen worden gesteld, is dat heimelijk door derden gepleegde feiten, zoals diefstal, bijna altijd omgeven zijn door onduidelijkheden over de precieze toedracht. Daarom kan in beginsel een aangifte van diefstal als een omstandigheid worden beschouwd die de diefstal aannemelijk maakt. Of een aangifte in een concreet geval voldoende is om die gestelde diefstal aannemelijk te maken, is afhankelijk van het verweer dat een verzekeraar voert. Als een verzekeraar omstandigheden aanvoert die gerede twijfel over de toedracht oproepen, dan ligt het op de weg van een verzekerde daarop met voldoende samenhangende en eenduidige stellingen te reageren (zie hof Arnhem 8 november 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BU4513).
4.5.
In dit geval beroept [gedaagde] zich op diverse omstandigheden die volgens haar vragen oproepen over de toedracht: de korte tijd die verstreken is tussen het in verzekering nemen van de auto en de diefstal, het feit dat de auto gekocht is bij de garage van [eisers] zoon, het ontbreken van braakschade (kennelijk heeft [gedaagde] het oog op gevolgen van braakschade, zoals glasscherven op straat), de omstandigheid dat [eiser] het autoalarm niet heeft gehoord, het na de koop aanbieden van de auto op Marktplaats en het feit dat de Audi niet met de door [eiser] afgegeven sleutel gestart kan zijn. De conclusie die [gedaagde] hieraan verbindt, is dat het verhaal van [eiser] niet klopt. Hij kan de Audi met de door hem ingeleverde sleutel nooit hebben gestart en dus ook niet met de auto hebben gereden. Het kan dan ook niet waar zijn dat de auto is gestolen.
4.6.
De kantonrechter kan zich voorstellen dat er bij een verzekeraar vragen rijzen als een auto kort nadat een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen, als gestolen wordt opgegeven en dat een verzekeraar dan onderzoek gaat doen. Het enkele feit dat een auto zo snel als gestolen wordt opgegeven, brengt echter niet mee dat aan de gestelde diefstal moet worden getwijfeld. Dieven houden in het algemeen geen rekening met verzekeringsovereenkomsten en hun ingangsdata.
Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiser] de auto van het bedrijf van zijn zoon heeft gekocht. Dat is misschien een reden voor onderzoek, maar onvoldoende om te twijfelen aan het verhaal van [eiser] . Het zou eerder vreemd zijn als [eiser] geen auto bij zijn zoon kocht.
Verder komt het, zoals [eiser] ook heeft gesteld en niet door [gedaagde] is weersproken, met enige regelmaat voor dat auto’s worden gestolen zonder gevolgen van braakschade op straat.
Dat [eiser] het autoalarm niet heeft gehoord, zegt op zichzelf ook niet veel. Aannemend dat het alarm heeft gewerkt, is het horen ervan onder andere afhankelijk van de afstand tussen de woning van [eiser] en de plaats waar hij de auto geparkeerd zegt te hebben, de mate van isolatie van [eisers] woning en de aanwezigheid van omgevingsgeluid. Daarover is geen duidelijkheid gekomen.
Uit dat wat partijen tijdens de zitting hebben verteld, lijkt te volgen dat [bedrijfsnaam 1] de advertentie voor de auto niet van Marktplaats heeft gehaald, nadat deze aan [eiser] was verkocht. Niet is in te zien hoe dat aan [eiser] kan worden tegengeworpen.
4.7.
[gedaagde] voert verder aan dat de auto niet gestart kan zijn met de sleutel die [eiser] aan haar ter beschikking heeft gesteld. Dat blijkt volgens haar uit het onderzoek door [A] en het sleutelonderzoek door [C] (ingeschakeld door [naam vennootschap onder firma] dat op haar beurt door [A] is ingeschakeld). In haar conclusie van antwoord legt [gedaagde] niet uit waarom het feit dat uit het onderzoek is gebleken dat – althans theoretisch – niet met de auto kan zijn gereden, volgt dat deze dus niet is gestolen. Tijdens de zitting is namens [gedaagde] toegelicht dat de auto misschien wel “total loss of zo” is, maar hiervoor is in het procesdossier werkelijk geen enkel aanknopingspunt te vinden. Een ander plausibel scenario heeft [gedaagde] niet aangevoerd.
Mede omdat [gedaagde] niet betwist dat de auto met maar één sleutel aan [eiser] is geleverd, noch dat hij na die levering feitelijk met de auto is weggereden, is de kantonrechter van oordeel dat zij de stelling van [eiser] dat de Audi gestolen is onvoldoende heeft betwist. [eiser] heeft dus voldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde diefstal van zijn Audi heeft plaatsgevonden.
4.8.
Dit oordeel brengt ook met zich dat [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat [eiser] onwaar heeft verklaard met als bedoeling haar te misleiden. Op deze gronden kan [gedaagde] dus niet weigeren tot uitkering over te gaan.
4.9.
Resteert de vraag of [gedaagde] met een beroep op artikel 10.3 van de Voorwaarden bij autoverzekering dekking kan weigeren. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Als deze bepaling van toepassing is op de verzekeringsovereenkomst, dan geldt de verplichting ten minste twee sleutels in te leveren alleen als de auto total loss is. Deze verplichting geldt niet bij diefstal van een auto (zie hierboven onder 2.2.). Het feit dat [eiser] maar één sleutel bij [gedaagde] heeft ingeleverd, kan dus geen reden zijn niet tot uitkering over te gaan.
Als het waar is dat de toepasselijke polisvoorwaarden, zoals [eiser] aanvoert, geen gelijkende bepaling kennen, spreekt het voor zich dat het inleveren van één sleutel geen aanleiding kan zijn dekking te weigeren.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] gehouden is dekking te verlenen. [eiser] vordert betaling van € 16.000,- (de koopprijs). Kennelijk beroept hij zich hiermee op het bepaalde in artikel 10.2 van de Voorwaarden bij autoverzekering. Dit artikel bepaalt (kort gezegd) dat [gedaagde] bij een beperkt casco (extra) verzekering de aanschafwaarde tot een jaar na aankoop vergoedt, mits de auto bij aankoop jonger is dan 10 jaar en gekocht is bij een BOVAG-erkend autobedrijf.
Partijen hebben geen duidelijkheid gegeven of hier een beperkt casco (extra) verzekering is gesloten. Omdat [gedaagde] het bedrag van € 16.000,- niet betwist heeft, gaat de kantonrechter ervan uit dat een dergelijke verzekering tot stand is gekomen. Vaststaat dat de Audi ten tijde van de koop nog geen 10 jaar oud was. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijfsnaam 1] geen BOVAG-erkend bedrijf is, zodat tot uitgangspunt wordt genomen dat aan de eisen van artikel 10.2 is voldaan. De primaire vordering zal in zoverre worden toegewezen.
4.11.
[eiser] vordert ook wettelijke rente over het bedrag van € 16.000,-. [gedaagde] heeft daar op zichzelf geen verweer tegen gevoerd. Omdat [eiser] niet heeft toegelicht wanneer die rente volgens hem is gaan lopen, zal deze worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (23 september 2016).
4.12.
Tegen de vordering tot het ongedaan maken van de registraties van [eiser] in het incidentenregister, de Stichting CIS en het Verbond van Verzekeraars heeft [gedaagde] evenmin verweer gevoerd. Daarom zal de vordering – en mede omdat deze de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig overkomt – eveneens worden toegewezen.
4.13.
[eiser] wenst de vordering tot ongedaanmaking verstrekt te zien door een dwangsom. Hiertegen heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Zij stelt zich wel op het standpunt dat aan een eventuele toewijzing van (een deel van de) vorderingen geen uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegekend, omdat er alle reden tot vrees is dat [eiser] geen verhaal zal bieden als het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd.
De kantonrechter begrijpt deze stelling aldus dat [gedaagde] zich hiermee ook op het standpunt stelt dat de gevorderde dwangsom moet worden afgewezen. Uit niets is evenwel gebleken dat [eiser] geen verhaal zou kunnen bieden, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet de gevorderde dwangsom af te wijzen; deze zal wel worden beperkt op de hierna te vermelden wijze. De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad zal ook worden toegewezen.
4.14.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 935,-. Vaststaat dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht € 471,00
- salaris gemachtigde €
600,00(2 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 1.165,08
In reconventie
4.16.
Volgens [gedaagde] heeft zij als gevolg van het handelen van [eiser] kosten moeten maken, die bestaan uit onderzoekskosten, interne kosten van haar medewerkers en kosten voor vervangend vervoer. Deze kosten vordert zij op grond van de polisvoorwaarden en wanprestatie.
4.17.
In artikel 3.2 van de Voorwaarden bij autoverzekering heeft een verzekerde bij diefstal van zijn auto recht op vervangend vervoer. Op welke grondslag [gedaagde] deze kosten van [eiser] vordert, is niet toegelicht. Mogelijk bedoelt [gedaagde] te zeggen dat zij de kosten voor vervangend vervoer onverplicht heeft gemaakt, omdat er geen sprake was van diefstal. Het kan ook zijn dat [gedaagde] stelt dat deze kosten als schadevergoeding wegens wanprestatie betaald moeten worden. De wanprestatie is er dan in gelegen dat [eiser] haar heeft proberen te misleiden. De vordering tot betaling van de interne en de onderzoekskosten zijn in elk geval gebaseerd op wanprestatie.
4.18.
Het oordeel in conventie dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Audi gestolen is en dat [gedaagde] gehouden is uit te keren, brengt mee dat er geen grondslag bestaat voor de reconventionele vorderingen van [gedaagde] . Deze zullen worden afgewezen.
4.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 300,- aan salaris gemachtigde (2 punten x correctiefactor 0,5 x tarief € 300,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 16.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2016 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot het ongedaan maken van de [eiser] betreffende registraties in het incidentenregister, de Stichting CIS en het Verbond van Verzekeraars,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis niet aan het bepaalde in 5.2. voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 935,-,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.165,08, waarin begrepen € 600,- aan salaris gemachtigde,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,- aan salaris gemachtigde,
5.10.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.