4.3.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 23 oktober 2014 omstreeks 02:06 uur kreeg verbalisant [verbalisant 1] de melding om te gaan naar de A12 richting Den Haag ter hoogte van hectometerpaal 42,6. Omstreeks 02:12 uur kwam de verbalisant ter plaatse ter hoogte van hectometerpaal 42,7. Op rijstrook 4 zag hij een vrachtwagen staan met kenteken [kenteken] en aangekoppelde trailer met kenteken [kenteken] . Deze trekker-oplegger combinatie was ingereden op een pijlwagen. Voor deze pijlwagen lag een man op de grond, die later bleek te zijn [slachtoffer 2] . Ongeveer 25 meter verderop zag de verbalisant op rijstrook 2 een andere vrachtwagen staan, welke was voorzien van het kenteken [kenteken] . Ook deze vrachtwagen was ingereden op een pijlwagen met een daarvoor staand voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] . Op de dissel van deze pijlwagen lag ook een man. Deze man bleek naderhand genaamd [slachtoffer 1] . De bestuurder van de vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken] bleek te zijn genaamd [verdachte] .
Uit de verkeersongevallenanalyse, op grond van het onderzoek dat is verricht op 23 oktober 2014, volgt dat verdachte met zijn vrachtauto met oplegger reed op de A12, links ter hoogte van hectometerpaal 42,7 (Woerden), komende uit de richting van Utrecht en gaande in de richting van Den Haag. Op de rijbaan werden op dat moment wegwerkzaamheden uitgevoerd waarvoor verkeersmaatregelen waren getroffen. De vrachtauto met oplegger is in aanrijding gekomen met de Volvo met botsabsorber. Na de aanrijding kwam de Volvo met botsabsorber in aanrijding met de pijlaanhangwagen en de Mercedes.
Door verbalisant [verbalisant 2] werden bij de verkeerscentrale zuid west Nederland van Rijkswaterstaat de matrixgegeven rondom het tijdstip van het ongeval opgevraagd. De standen van de matrixborden ten tijde van het ongeval waren als volgt.
Portaal
Rijstrook 1
(spitsstrook)
Rijstrook 2
Rijstrook 3
Rijstrook 4
Positie ten opzichte van het ongeval
41.235
x
ø
ø
ø
1500 meter voorbij het ongeval
41.82
x
70
x
x
900 meter voorbij het ongeval
42.195
x
70
x
x
500 meter voorbij het ongeval
42.575
x
70
x
x
100 meter voorbij het ongeval
42.712
Plaats ongeval
43.035
x
70
x
300 meter voor het ongeval
43.445
x
90
90
700 meter voor het ongeval
43.895
x
90
90
90
1200 meter voor het ongeval
Uit het onderzoek ter plaatste en het voertuigonderzoek is voort gebleken dat de navolgende signalen dan wel verlichting waren ingeschakeld:
- De verlichte knipperende witte pijl
- De achterlichten en alarmlichten op het botskussen
- De achterlichten, dimlichten en alarmverlichting op de vrachtwagentrekker
- De oranje zwaailampen op het dak van de vrachtwagentrekker
- De achterlichten, dimlichten en alarmverlichting
- De oranje zwaailampen op het dak
Tijdens het voertuigonderzoek werd door verbalisant [verbalisant 3] de digitale tachograaf veilig gesteld en de data uitgelezen. Uit dit onderzoek bleek dat de chauffeur van de vrachtauto voor het ongeval met een constante snelheid heeft gereden van 88 kilometer per uur.
In het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse is als analyse van het onderzoek opgenomen dat de bestuurder van de Daf (vrachtauto) met oplegger met een snelheid van ongeveer 88 kilometer per uur tegen de Volvo met botsabsorber aanreed. De Volvo kwam vervolgens in aanrijding met de daarvoor geplaatste pijlaanhangwagen en Mercedes bedrijfswagen. Op enig moment in de aanrijding raakte de Volvo los van de botsabsorber en raakte zijn handrem beschadigd. De Volvo werd daardoor een ‘ongeleid projectiel’ en reed tegen de pijlaanhangwagen. De pijlaanhangwagen werd vervolgens tegen de Mercedes aan gedrukt. Tussen de pijlaanhangwagen en de Mercedes stond een wegwerker die ten gevolge van de aanrijding overleed. De tweede wegwerker raakte ten gevolge van de aanrijding ernstig gewond.
Uit het onderzoek door het NFI bleek dat de veiligheidsruimte voor de gevolgen van de aanrijding een ondergeschikte rol had ten opzichte van het feit dat de Volvo na de aanrijding een ‘ongeleid projectiel’ werd.
Vooropgesteld kan worden dat indien de bestuurder van de Daf met oplegger alert had gereageerd op de matrixborden het ongeval niet had plaatsgevonden.
Op 23 oktober 2014 om 09:00 uur werd door de lijkschouwer, M. Hilhorst, in het bijzijn van verbalisant [verbalisant 4] een lijkschouwing verricht op [slachtoffer 1] . Op basis van de informatie met betrekking tot het verkeersongeval, alsmede de resultaten van de schouw, werd gesteld dat [slachtoffer 1] niet op natuurlijke wijze is overleden als gevolg van een ongeval (beknelling), waardoor het slachtoffer beide onderbenen verloor en door verbloeding om het leven was gekomen.
[slachtoffer 2] verklaarde bij de politie dat zijn neus, zijn kaak en kin waren gebroken. Tevens waren beide jukbeenderen gebroken en miste hij in totaal 5 tanden.
4.3.2Bewijsoverweging
Schuld
Vastgesteld kan worden dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] is overleden en waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Om tot een veroordeling voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, hetgeen is tenlastegelegd als het zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedragen. Gelet op het standaardarrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Op de A12 ter hoogte van hectometerpaal 42,7 (Woerden) waren op rijstrook 4 twee wegwerkers bezig op de weg. Zij werden daarbij beveiligd door een Volvo vachtwagentrekker met botsabsorber die zorgde voor een veiligheidsruimte van ongeveer 20 meter. Op ongeveer 700 meter voor het ongeval stond een pijl op het matrixbord en op ongeveer 300 meter voor ongeval stond er een rood kruis boven rijstrook 4. Verdachte reed met een snelheid van 88 kilometer per uur met zijn vrachtwagen over rijstrook 4 van de A12. Verdachte reageerde niet op de matrixborden en de botsabsorber. Vervolgens is verdachte met de snelheid van 88 kilometer per uur tegen de Volvo met botsabsorber aangereden. De Volvo kwam vervolgens in aanrijding met de daarvoor geplaatste pijlaanhangwagen en Mercedes. Op enig moment in de aanrijding is de Volvo losgeraakt van de botsabsorber en is het parkeerremsysteem defect geraakt. De Volvo is als ‘ongeleid projectiel’ tegen de pijlaanhangwagen aan gereden. De pijlaanhangwagen is vervolgens tegen de Mercedes aan gedrukt. Slachtoffer [slachtoffer 1] stond tussen de pijlaanhangwagen en de Mercedes en is komen te overlijden. [slachtoffer 2] is door de aanrijding ernstig gewond geraakt.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de ernst van de gedragingen van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn, dat op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Verdachte kan immers worden verweten dat hij, op het moment dat hij zijn vrachtwagen bestuurde, diverse waarschuwingen – het bord met 90 kilometer per uur (waaruit een wijziging van de verkeerssituatie kon worden afgeleid), vervolgens het bord met 70 kilometer per uur, het rode kruis en de pijlwagen – heeft gemist. Vast is komen te staan dat verdachte met een constante snelheid van 88 kilometer per uur heeft gereden. Op enig moment heeft verdachte dus te hard gereden. Ten gevolge van het missen van de diverse waarschuwingen, was verdachte niet meer in staat om te remmen of anderszins te reageren op het moment dat dit nodig was. Aldus kan verdachte worden verweten dat hij daardoor een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Dit gedrag dient te worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag dat verwijtbaar is.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder primair ten laste gelegde feit, in die zin dat de verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een persoon is gedood en een persoon zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, waarbij de mate van schuld bestaat uit aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Causaliteit
De raadsvrouw heeft betoogd dat in deze zaak te veel andere factoren bepalend zijn geweest voor zowel het ontstaan van het ongeluk als voor de gevolgen van het ongeluk – het dubbele causale verband – om deze gebeurtenis enkel toe te schrijven aan de schuld van verdachte conform artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Uit het rapport van het NFI van 1 mei 2015volgt dat ook bij het hanteren van een veiligheidsruimte van 50 meter – bij het ongeval was er sprake van een veiligheidsruimte van 20 meter – een kans bestaat dat een vergelijkbare aanrijding zou plaatsvinden. Een veiligheidsruimte van ongeveer 50 meter zal een snelheidsafname tussen de eerste en de tweede botsing betekenen van circa 3 kilometer per uur en ten hoogste 8 kilometer per uur. De relatieve tijdswinst die het vergroten van de veiligheidsruimte oplevert is ongeveer 2 seconden. In het vakgebied wordt de reactiesnelheid van bestuurders van voertuigen op een ongevalsdreiging doorgaans op 1 seconde gesteld. In dit geval waren de beide slachtoffers kennelijk bezig met het aankoppelen van de aanhanger aan de Mercedes en (wellicht) niet direct gefocust op het naderende verkeer. Het is daarom niet ondenkbaar dat de reactietijd van de wegwerkers in dit geval boven 1 seconde moet worden ingeschat. De rapporteur kan niet inschatten of de wegwerkers met de extra tijd (wel) in staat zouden zijn om (na de reactietijd) zichzelf in vrijheid te brengen. Uit het rapport volgt ook dat een koerswijziging van de Volvo (de vrachtwagen voor de botsabsorber) in theorie de kans op een aanrijding met de aanhangwagen zal verkleinen, maar het valt niet uit te sluiten dat de Volvo pas een koersverandering onderging na/door de aanrijding met de aanhangwagen. De grootste invloed op het ontstaan van het ongeval ligt in de deformatie van het chassis van de Volvo, die ontstond door de aanrijding. Doordat het chassis knikte, raakte het parkeerremsysteem van de Volvo blijkbaar defect en raakte de Volvo los van de botsabsorber. Vanaf dat moment was de Volvo een ‘ongeleid projectiel’ dat alleen tot stilstand kon komen door een invloed van buitenaf. Als dit wordt betrokken op de veiligheidsruimte heeft in onderhavig ongeval de veiligheidsruimte een zeer geringe invloed.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, ook indien de veiligheidsmaatregelen wel volledig aan de richtlijnen hadden voldaan – ervan uitgaande dat dit thans niet het geval was – het ongeval weliswaar mogelijk een andere uitkomst zou hebben gehad, maar gezien de conclusie van de verkeersongevallenanalyse en het onderzoek van het NFI laat dit onverlet dat het ongeval en de gevolgen daarvan primair terug te voeren zijn op het handelen van verdachte.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het onderliggende dossier, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte vermoeid was en in slaap gevallen was. Verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.