In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag precariobelasting. De heffingsambtenaar van de gemeente Bunschoten had op 30 januari 2016 een aanslag precariobelasting opgelegd aan [bedrijfsnaam 2] B.V. voor het jaar 2015, ter hoogte van € 295.832,-. N.V. [bedrijfsnaam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar op 15 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard. N.V. [bedrijfsnaam 1] heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank overweegt dat N.V. [bedrijfsnaam 1] geen belanghebbende is in de zin van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat de aanslag specifiek gericht is aan [bedrijfsnaam 2] B.V. en niet aan N.V. [bedrijfsnaam 1]. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving een beperking oplegt aan wie beroep kan instellen, en dat N.V. [bedrijfsnaam 1] niet voldoet aan de criteria die in de AWR zijn vastgesteld. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het bezwaar van N.V. [bedrijfsnaam 1] op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.