ECLI:NL:RBMNE:2017:1361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
16/661567-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor ontucht met een minderjarige tegen betaling

Op 21 maart 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland drie mannen veroordeeld tot taakstraffen van 120 uur voor het tegen betaling hebben van seksuele handelingen met een 16-jarig meisje in de periode van 15 oktober 2014 tot en met 15 november 2014. De verdachten, een 32-jarige man uit Bunschoten, een 42-jarige man uit Zwolle en een 33-jarige man uit Soesterberg, stelden dat zij niet wisten dat het meisje minderjarig was. De rechtbank oordeelde echter dat de mannen zich onvoldoende hadden ingespannen om de leeftijd van het meisje te verifiëren, wat hun strafrechtelijke verwijtbaarheid niet uitsluit. De officier van justitie had celstraffen van 8 tot 10 maanden geëist, maar de rechtbank vond deze eis te zwaar. De mannen hadden gereageerd op een advertentie op een legale website en er was geen bewijs dat zij bewust op zoek waren naar een minderjarige. De rechtbank legde hen een werkstraf van 120 uur op, naast een gevangenisstraf van één dag, die zij al in voorarrest hadden uitgezeten. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van minderjarigen in zedenzaken en dat verdachte had moeten onderzoeken of het meisje meerderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de gekozen combinatie van straffen recht deed aan de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661567-15
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 21 maart 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende [adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie en van hetgeen mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, namens de niet verschenen verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 15 oktober 2014 tot en met 15 november 2014 al dan niet meermalen tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht met een minderjarige vrouw.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [1998] , [2] heeft verklaard dat er in 2014 op een aantal websites seksadvertenties zijn geplaatst waarin haar diensten zijn aangeboden. [3] Naar aanleiding van deze advertenties heeft zij tegen betaling seksuele handelingen verricht met een aantal mannen. [4] Uit haar verklaring volgt dat [slachtoffer] ten tijde van deze seksuele handelingen 16 jaar oud was. [5] De tablet en de mobiele telefoon van [slachtoffer] zijn onderzocht om na te gaan met welke mannen [slachtoffer] destijds tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht.
In haar tablet is emailverkeer aangetroffen tussen [slachtoffer] en mannen die seksueel contact met haar willen. Aan de hand van de gebruikte namen, telefoonnummers en emailadressen is middels de politiesystemen de identiteit vastgesteld van een van deze mannen: [verdachte] , verdachte. [6] In de mobiele telefoon van [slachtoffer] is onder meer WhatsApp-gesprekverkeer aangetroffen met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de inhoud van dit gespreksverkeer volgt dat de gebruiker van dit telefoonnummer een van de mannen is met wie [slachtoffer] tegen betaling seksueel contact heeft gehad. [7] Verdachte heeft bevestigd dat voornoemd telefoonnummer zijn telefoonnummer is. [8] Als aan verdachte een foto wordt getoond van [slachtoffer] , herkent hij op deze foto de vrouw met wie hij in oktober 2014/november 2014 een aantal keren heeft afgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] kent via een advertentie op de [website] website. [9] Bij de eerste afspraak, die heeft plaatsgevonden na emailcontact tussen hen, [10] heeft hij haar met de auto opgehaald bij het station in Amersfoort. [11] Daarna zijn zij naar een parkeerplaats bij het bos nabij de dierentuin gereden. Vanaf die parkeerplaats zijn zij het bos in gelopen, waar [slachtoffer] hem heeft gepijpt en zij samen seks hebben gehad. [12] Hij heeft [slachtoffer] hiervoor betaald. [13] Bij de tweede afspraak heeft hij [slachtoffer] opnieuw met de auto in Amersfoort opgehaald, [14] waarna zij naar een parkeerplaats in Soest zijn gereden. Daar hebben zij in de auto seks gehad. [15] Hij heeft [slachtoffer] voor hiervoor betaald. [16] Uit de inhoud van het WhatsApp-gespreksverkeer tussen [slachtoffer] en verdachte, volgt dat deze tweede afspraak plaatsvond op 10 november 2014. [17]
Gelet voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in of omstreeks de periode van 15 oktober 2014 tot en met 15 november 2014 te Amersfoort en Soest meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [1998] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten dat verdachte zijn penis in de mond en/of in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald met betrekking tot de leeftijd van de minderjarige. Verdachte ging er van uit dat zij 18 jaar oud was, omdat zij in de advertentie waarin zij haar diensten aanbood aangaf dat zij die leeftijd had. Nadat hij [slachtoffer] expliciet vroeg naar haar leeftijd gaf zij aan dat zij 18 jaar oud was. Zij zag er niet uit als een minderjarige en vroeg verdachte haar af te zetten bij een auto, waaruit hij opmaakte dat zij haar rijbewijs had.
Naar de mening van de raadsman kon van verdachte redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij het meisje om haar identiteitsbewijs zou vragen, nu dit in de prostitutie ongebruikelijk is; meisjes zullen dit om privacyredenen niet tonen. Verdachte heeft zich zeer kritisch opgesteld; door toedoen van het meisje zelf is het gerechtvaardigde vertrouwen opgewekt dat alles in orde was. De raadsman heeft daarmee een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld en verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de strekking van artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van de minderjarige is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijk relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen.
Verdachte had in deze zaak de verplichting om onderzoek te doen naar de leeftijd van de minderjarige. Dat verdachte heeft gereageerd op een advertentie waarin [slachtoffer] aangaf 18 jaar oud te zijn, maakt niet dat hij zomaar van de juistheid van de informatie in die advertentie mocht afgaan, ook niet nu het meisje er naar zijn mening als een meerderjarige uitzag en afgezet wilde worden bij een auto. Deze omstandigheden ontslaan verdachte in ieder geval niet van de verplichting een nader onderzoek naar de leeftijd te verrichten.
Daarnaast geldt dat verdachte weliswaar naar haar leeftijd heeft gevraagd, maar toen zij aangaf 18 jaar te zijn, heeft hij nagelaten om door te vragen over haar leeftijd en niet heeft gevraagd naar haar legitimatiebewijs. Nu verdachte zich daarmee onvoldoende heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige, is er reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld en wordt het verweer verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
De officier van justitie baseert zich bij deze eis onder meer op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht - het zogeheten “taakstrafverbod”- en de Richtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot artikel 248b Sr (2015R054).
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 22b Sr blijkt volgens de officier van justitie dat de wetgever nadrukkelijk heeft bedoeld dat voor delicten als neergelegd in artikel 248b Sr. alleen een taakstraf kan worden opgelegd als deze wordt gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Het opleggen van een taakstraf gecombineerd met een gevangenisstraf voor de duur van één dag, zoals in soortgelijke zaken wel is opgelegd, gaat lijnrecht in tegen de bedoeling van de wetgever.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de straf te beperken tot 1 dag gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 150 uur. De verdediging heeft daartoe een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het tegen betaling hebben van seks met een minderjarig meisje. Daarbij is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Dat verdachte - zoals hij heeft verklaard - dacht dat het meisje meerderjarig was omdat zij zich in een advertentie als meerderjarige presenteerde, dit op zijn vraag naar haar leeftijd bevestigde en zij er als een meerderjarige uitzag, doet aan de strafrechtelijke verwijtbaarheid niet af. Verdachte heeft nagelaten zich voldoende ervan te vergewissen dat het meisje meerderjarig was.
Het hebben van seks met een minderjarige tegen betaling is strafbaar gesteld in artikel 248b Sr. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Bij jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel het uitgangspunt.
De rechtbank houdt er echter rekening mee dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 18 jaar. Hij reageerde op een advertentie op een legale website. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de mogelijke gevolgen daarvan voor de minderjarige, is het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt – in het bijzonder het feit dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om de daadwerkelijke leeftijd van aangeefster te achterhalen - minder groot dan in het geval waarin iemand wel bewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist dat zij minderjarig was.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 december 2016. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld in verband met een soortgelijk feit.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware straf. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te beperken tot een dag, met aftrek van het voorarrest en daarnaast een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uur.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat de gekozen combinatie van straffen in strijd zou zijn met de wet of met de bedoeling van de wetgever. Artikel 22b Sr. bepaalt slechts dat een taakstraf gecombineerd moet worden met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, maar niet hoe lang die moet zijn. Evenals het Hof Den Bosch in de zogeheten Valkenburgse zedenzaak (Hof Den Bosch 28 december 2016, o.a. ECLI:NL:GHSHE:2016:5683) heeft overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat de gekozen combinatie tot het “palet van mogelijke straffen behoort”. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar de door de Hoge Raad in zijn recente arrest van
24 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:66) geciteerde wetsgeschiedenis, waarin sprake is van een met artikel 22b Sr gezochte “balans tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter”. De rechtbank ziet niet in waarom de tekst van artikel 22b Sr deze balans niet zou weergeven. De wetsgeschiedenis dwingt daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet.
Het is de taak van de rechtbank om binnen de wettelijke mogelijkheden een straf te bepalen die recht doet aan alle omstandigheden van het geval, indachtig de verschillende strafdoelen zoals generale en speciale preventie en vergelding. Een langere gevangenisstraf dan wordt opgelegd zou naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheden van dit geval niet passend zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 63 en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 dag.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht (te weten 1 dag), bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,
van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen. Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter,
mrs. E.H.M. Druijf en M. Ferschtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2017.
Mr. M. Ferschtman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2014 tot en met 15 november 2014
te Amersfoort en/of Soest en/of elders in Nederland,
(meermalen) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [1998]
,
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met
een derde tegen betaling
en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien
jaren had bereikt,
te weten dat verdachte (telkens) zijn, verdachtes,
penis in de mond en/of in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht;
art 248b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, met nummer 2014338454B, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een akte van geboorte van [slachtoffer] , pagina 1291.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 18 maart 2015, pagina 344.
4.Idem, pagina 361.
5.Idem, pagina 360.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2015, pagina 525.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2015, pagina 799.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 30 april 2015, pagina 278.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 30 april 2015, pagina 288.
10.Idem, pagina 288.
11.Idem, pagina 287.
12.Idem, pagina 288.
13.Idem, pagina 290.
14.Idem, pagina 287.
15.Idem.
16.Idem, pagina 292.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2015, pagina 800 en 801.