ECLI:NL:RBMNE:2017:1182
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu om handhavend op te treden tegen luchtvaartmaatschappijen inzake compensatie voor vertraagde of geannuleerde vluchten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een groep van zeven personen, en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Eisers hebben de staatssecretaris verzocht om handhavend op te treden tegen luchtvaartmaatschappijen vanwege het niet compenseren van vertraagde of geannuleerde vluchten, in strijd met de Verordening EG 261/2004. De staatssecretaris heeft echter het verzoek buiten behandeling gesteld, omdat eisers niet voldaan hadden aan de vereisten voor het indienen van een handhavingsverzoek, met name het ontbreken van een voldoende specifieke machtiging voor hun gemachtigde, [naam bedrijf].
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet bevoegd was om op de verzoeken van eisers te beslissen, omdat de machtiging die door eisers was overgelegd niet voldeed aan de eisen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), die de procedurele vereisten voor handhavingsverzoeken hebben verduidelijkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht het verzoek om handhaving buiten behandeling heeft gesteld, omdat de machtiging niet specifiek genoeg was en eisers niet tijdig een adequate machtiging hebben overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.