Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2017 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers
Procesverloop
31 juli 2016.
Overwegingen
1 augustus 2015 tot 11 november 2015. Blijkens het bestreden besluit was de reden voor de gedeeltelijke afwijzing dat het verzoek niet zoals vereist door artikel 6, tweede lid, sub b, van de Leerplichtwet vóór 1 juli 2015 was ingediend. Bovendien kan volgens verweerder aan een vrijstelling geen terugwerkende kracht worden toegekend. Dit betekent dat de vrijstelling niet vóór de datum van aanvraag, dus vóór 7 december 2015, kan ingaan. Verweerder heeft verder toegelicht dat de vrijstelling per abuis is toegekend per 11 november 2015 in plaats van vanaf de indieningsdatum van 7 december 2015.
Kamerstukken II, 2012-2013, 33 537, nr. 3), in het bijzonder naar de tekst onder het kopje “
Artikel I, onderdelen E en F (artikelen 6 en 15 van de Leerplichtwet 1969)” op de pagina’s 27 en 28. De conclusie dat artikel 6, tweede lid, van de Leerplichtwet niet van toepassing is bij een vrijstelling op grond van artikel 15 van de Leerplichtwet volgt bovendien uit het feit dat – zoals door eisers is aangevoerd – zowel in artikel 6, tweede lid, Leerplichtwet als in artikel 15 van de Leerplichtwet om (deels) dezelfde persoonsgegevens wordt gevraagd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat deze beroepsgrond slaagt.
Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 82). In het algemeen kan dan ook worden gesteld dat het in bestuursrecht mogelijk is aan een besluit terugwerkende kracht te verlenen, tenzij er door de bijzondere regeling zelf grenzen aan zijn gesteld. In de Leerplichtwet is van dergelijke beperkingen echter geen sprake, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit uitgangspunt eveneens geldt voor besluiten op grond van de Leerplichtwet. Dit betekent dat het ook mogelijk is om aan een besluit op grond van artikel 15 van de Leerplichtwet terugwerkende kracht toe te kennen. De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van AbRvS van 15 februari 2006 maakt dit niet anders, nu deze uitspraak alleen ziet op de vraag of het bestuursorgaan gerechtigd was een inhoudelijke beslissing op een kennisgeving te nemen en niet op de vraag of er aan een besluit tot vrijstelling terugwerkende kracht kan worden verleend. Deze beroepsgrond slaagt.
Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat het bestreden besluit nietig is, omdat verweerder zich niet aan de voor beslissingen op bezwaar in de Awb vastgestelde termijn heeft gehouden. Verweerder heeft erkend dat er inderdaad te laat is beslist op het bezwaar van eisers. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat dit verder zonder gevolgen moet blijven, nu verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling door eisers van 20 juni 2016 alsnog het bestreden besluit heeft genomen. Verweerder heeft daarmee in overeenstemming met artikel 4:17, lid 2, van de Awb gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2017.