In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2016, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.W.J. van Veen, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het verzoek is gedaan op grond van vermeende partijdigheid, omdat verzoeker meende dat zijn belangen niet voldoende waren gewaarborgd tijdens de zitting van 8 december 2015. Verzoeker had om uitstel gevraagd vanwege zijn medische toestand, maar dit verzoek werd afgewezen. Tijdens de zitting was verzoeker niet aanwezig, wat leidde tot de vrees dat de rechter zich een oordeel zou vormen op basis van eenzijdige informatie. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij de belangen van beide partijen heeft afgewogen en dat zijn beslissing om het uitstel te weigeren niet voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeert dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter. De beslissing van de wrakingskamer is dat het verzoek tot wraking ongegrond is verklaard, en de procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.