ECLI:NL:RBMNE:2016:806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
405797/HA RK 15-301
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 26 januari 2016 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F. Dirkzwager. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. R.W.J. van Veen, de behandelend rechter in een civiele procedure. Verzoeker had eerder om uitstel van de comparitie gevraagd vanwege zijn medische toestand, maar dit verzoek was afgewezen. Tijdens de zitting op 8 december 2015 was verzoeker niet verschenen, en opnieuw was om uitstel verzocht. Verzoeker stelde dat de afwijzing van het uitstel hem belemmerde in het naar voren brengen van zijn standpunt, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte bij de rechter.

De rechter, mr. R.W.J. van Veen, heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij de belangen van beide partijen had afgewogen en dat zijn beslissing om het uitstel te weigeren niet voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de relevante Europese normen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechter om het verzoek om aanhouding af te wijzen werd als deugdelijk gemotiveerd beschouwd, en de wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.

De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om dit vermoeden te weerleggen. De beslissing tot afwijzing van het verzoek om aanhouding werd niet als onbegrijpelijk of als een aanwijzing voor vooringenomenheid gezien. De wrakingskamer heeft de procedure van verzoeker met het bijbehorende zaaknummer opgedragen om voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 405797/HA RK 15-301
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 26 januari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. R.F. Dirkzwager.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 8 december 2015, waarin het wrakingsverzoek is gedaan,
  • de schriftelijke reactie van mr. R.W.J. van Veen,
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 12 januari 2016.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 januari 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen: mr. Dirkzwager voornoemd namens verzoeker. Zoals in zijn schriftelijke reactie is aangekondigd is mr. Van Veen niet verschenen. De derde-belanghebbende [derde-belanghebbende] is verschenen bij haar advocaat mr. L. van Eck Rasmussen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.W.J. van Veen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 4380986 AC EXPL 15-3502.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Voorafgaand aan de zitting van 8 december 2015 is verzocht om uitstel van de comparitie wegens de medische toestand van verzoeker en daartoe is een medisch attest overgelegd. Dit verzoek is afgewezen. Ter zitting is verzoeker niet verschenen en is opnieuw om uitstel verzocht om dezelfde reden. Het doel van een comparitie is informatieverstrekking door partijen. Verzoeker stelt dat door weigering van het uitstel, hij niet in de gelegenheid is zijn standpunt naar voren te brengen. Ook de eventuele mogelijkheid om later inhoudelijk te reageren, schriftelijk dan wel mondeling maakt dit niet anders. Door desondanks geen uitstel te verlenen schept de rechter volgens verzoeker bewust de situatie dat hij zich een oordeel moet vormen op basis van eenzijdig informatie. Daardoor heeft hij de schijn van partijdigheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij dat hij het verzoek tot aanhouding heeft afgewogen tegen het door de wederpartij gemaakte bezwaar tegen aanhouding. De rechter verwijst naar de afweging zoals deze is verwoord in het proces-verbaal van de zitting van 8 december 2015. Naar zijn mening heeft hij een deugdelijk afweging van belangen van beide partijen gemaakt en kan deze afweging niet leiden tot de conclusie dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft voorts meegedeeld dat hij vanwege een detachering met ingang van 4 januari 2016 de zaak niet verder zal kunnen behandelen. Deze detachering is ook de reden dat hij niet in de gelegenheid is de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bij te wonen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De beslissing tot afwijzing van een verzoek om aanhouding van een zaak is een procesbeslissing. Van dergelijke beslissingen kan de juistheid in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Slechts indien een beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voorvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheid doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval niet voor. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
3.5.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 8 december 2105 en de toelichting van de advocaat van verzoeker ter zitting van de wrakingskamer, blijkt dat het verzoek om aanhouding, dat verzoeker op 4 december 2015 had ingediend, aanvankelijk telefonisch zonder motivering is afgewezen. Direct na aanvang van de comparitie heeft de advocaat van verzoeker het verzoek om aanhouding aan de orde gesteld. De rechter heeft daarop uiteengezet dat hij het verzoek heeft afgewezen, omdat uit de medische verklaring niet blijkt wanneer herstel is te verwachten, althans een zodanig herstel dat verzoeker in staat is naar de zitting te komen. De rechter heeft daarbij toegelicht dat hij ook rekening dient te houden met de belangen van de eisende partij bij een voortvarende behandeling van de zaak. Verder heeft de rechter er op gewezen dat verzoeker wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde die het standpunt van verzoeker naar voren kan brengen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter zijn beslissing tot afwijzing daarmee deugdelijk gemotiveerd. Dat de beslissing in het nadeel van verzoeker is uitgevallen, omdat de rechter op dat moment het belang van de voortgang van de procedure zwaarder liet wegen dan het belang van verzoeker om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, is op zichzelf geen aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker.
3.6.
Voorts overweegt de wrakingskamer dat de rechter in zijn besluitvorming heeft betrokken dat verzoeker ter zitting werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. Het betoog van verzoeker dat zijn afwezigheid in persoon bij de mondelinge behandeling schending van het beginsel van hoor en wederhoor met zich brengt, gaat dan ook niet zonder meer op. Het is de taak van de advocaat om zich de feiten van de zaak zo veel als mogelijk eigen te maken, zich door zijn cliënt voor te laten lichten over de mogelijke standpunten van de wederpartij en zich voor te bereiden op een inhoudelijke weerlegging daarvan. Dat neemt niet weg dat onder omstandigheden onvoldoende recht wordt gedaan aan de zaak indien een partij uitsluitend bij een gemachtigde verschijnt. Dat de rechter daarvoor oog heeft gehad blijkt uit het feit dat hij in het kader van de motivering van zijn beslissing naar voren heeft gebracht dat hij, indien zou blijken dat het toch nodig is dat verzoeker persoonlijk verschijnt om inlichtingen te geven, niet zou aarzelen een voortzetting van de comparitie te bepalen. De vraag of persoonlijke verschijning van verzoeker - gelet op het verloop van het debat tussen partijen ter zitting - al dan niet vereist was, is echter niet aan de orde kunnen komen, omdat verzoeker de rechter onmiddellijk na de afwijzende beslissing heeft gewraakt.
3.7.
Het betoog van verzoeker ter zitting van de wrakingskamer dat kennisname van het feit dat de rechter vanwege zijn detachering de behandeling van de zaak niet zal voortzetten hem heeft bevestigd in zijn vermoeden van vooringenomenheid van de rechter, kan niet worden betrokken bij de beoordeling van de gegrondheid van het verzoek tot wraking. Dit feit is bekend geworden na indiening van het verzoek tot wraking en kan ten tijde van het indienen dus niet hebben bijgedragen aan de vrees voor vooringenomenheid van de rechter.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet leiden tot het oordeel dat zijn vrees dat de rechter ten opzichte van hem vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.9.
Uitsluitend ter voorlichting van verzoeker overweegt de wrakingskamer dat ook indien het later bekend geworden feit van de detachering van de rechter bij de beoordeling zou zijn betrokken, dit niet zou hebben geleid tot gegrondverklaring van zijn verzoek. Het argument van verzoeker dat het aanbod om zo nodig een nadere comparitie te bepalen in de gegeven omstandigheden een wassen neus is, gaat niet op. Daartoe wordt overwogen dat volgens het beleid van de rechtbank de verschenen partijen, indien de rechter ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden niet in staat is zelf de beslissing te nemen, daarover voorafgaand aan de uitspraak worden ingelicht en in de gelegenheid worden gesteld een nieuwe mondelinge behandeling te verzoeken ten overstaan van de rechter door wie de uitspraak zal worden gewezen. Grondslag voor dit beleid is het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076. Overplaatsing of detachering van een rechter is geen uitzonderlijke omstandigheid en indien een rechter om die reden niet in staat is het betreffende vonnis te schrijven zal dit beleid worden toegepast. In de wetenschap van dit beleid dat voorziet in de mogelijk dat, alvorens vonnis te wijzen een comparitie door een andere rechter plaatsvindt, stond de toekomstige detachering niet in de weg aan het voorstel van de rechter om de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden en tijdens de behandeling te bezien of de aanwezigheid van verzoeker in persoon een nadere comparitie noodzakelijk maakte. Ook de niet onderbouwde stelling van verzoeker dat het in de gegeven omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de rechter met het vooruitzicht van zijn detachering op korte termijn, het voornemen had om een eindvonnis te schrijven en dat dit vonnis reeds voor de comparitie klaarlag, gaat niet op. De enkele detachering van de rechter op korte termijn is onvoldoende voor deze veronderstelling. Daar komt bij dat het beleid uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid dat de behandeling van de zaak wordt voortgezet door een andere rechter.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, de andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 4380986 AC EXPL 15-3502 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L. Verschoor-Bergsma, voorzitter, en mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. G. Perrick als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open