1.2De omgevingsvergunning is met het besluit van 28 juli 2014 geweigerd. Dit besluit is mede gebaseerd op een beoordelingsformulier Kapvergunningen, ingevuld door [C] , de gemeentelijke bomeninspecteur. Eisers hebben hiertegen afzonderlijk bezwaar gemaakt. Op 28 oktober 2014 zijn eisers gehoord door de Adviescommissie bezwaarschriften (de Adviescommissie), verweerder is daarbij vertegenwoordigd door [C] . Eisers hebben er mee ingestemd dat de behandeling van de bezwaarschriften is aangehouden in verband met een nieuw te verrichten beoordeling van de schaduwsituatie in de achtertuin van het perceel. Uit het advies van de Adviescommissie van 18 augustus 2015 blijkt dat blijkt dat [C] en [D] , in zijn hoedanigheid van secretaris van de Adviescommissie, op 17 juli 2015 ter plaatse zijn geweest om de situatie te bekijken. De Adviescommissie heeft geadviseerd de omgevingsvergunning te verlenen.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de Bomenverordening 2005 van de gemeente Zeist (de Bomenverordening) bepaalt dat het besluit om al dan niet een vergunning te verlenen berust op een belangenafweging. In de Beleidsnota ‘Bomen in Zeist’ (de Beleidsnota) van 25 april 2005 is dit uitgewerkt in het zogeheten ‘Nee, tenzij-principe’. Dit houdt in dat een boom niet mag worden gekapt als deze gezond is, tenzij zich één of meer bijzondere omstandigheden voordoen, zoals geformuleerd in de Beleidsnota. Het is niet weersproken dat de boom gezond is. Daarnaast is de boom zichtbaar vanaf de openbare weg en dus beeldbepalend. Aangezien de gemeentelijke bomeninspecteur van oordeel is dat zich geen bijzondere omstandigheid voordoet, is er geen aanleiding de vergunning te verlenen. In het bestreden besluit is verder gesteld dat het de gemeentelijke praktijk is dat wel een vergunning wordt verleend indien het gaat om een boom binnen 0,5 meter van de perceelsgrens die er minder dan 20 jaar staat. Dat is in dit geval echter niet aan de orde. Dat [eiser 2] , de eigenaar van het naburige perceel, op grond van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een vorderingsrecht heeft om de boom te laten kappen kan, aldus het bestreden besluit, bij de beoordeling van de aanvraag geen rol spelen. Wat betreft de schaduwwerking is in het bestreden besluit toegelicht dat een boom volgens de Beleidsnota te groot is voor een tuin als de kroonprojectie 50% of meer is dan de oppervlakte van de tuin. Dat is in dit geval niet aan de orde.
3. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project dat uit die activiteit bestaat zonder omgevingsvergunning uit te voeren.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening is het verboden zonder vergunning van het college houtopstanden te vellen of te doen vellen.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening wordt een kapvergunning geweigerd, tenzij uit de afweging van de in geding zijnde belangen blijkt dat het belang van de velling van de houtopstand groter is dan het belang van handhaving van de houtopstand.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in belang van onder meer:
(…)
d. beeldbepalende waarden van de houtopstand.
In paragraaf 2.3.2 (Beoordeling van aanvragen om kapvergunning) van de Beleidsnota staat het volgende:
‘Bij de beoordeling van aanvragen om kapvergunning door de medewerker Stedelijk Toezicht van Stads- en Wijkbeheer een afweging moet worden gemaakt tussen het belang van behoud van de boom (bijvoorbeeld beeldbepalend) en het belang van de aanvrager (bijvoorbeeld mate van overlast). Het behoud van bomen ten behoeve van het groene karakter van Zeist is echter het uitgangspunt. Een vergunning wordt in principe geweigerd als:
1. de motivering van de aanvrager niet valide is (bijvoorbeeld de boom is niet ziek of dood, geen overlast),
2. er een andere oplossing dan velling (bijvoorbeeld snoei) mogelijk is,
3. Bij afweging van de belangen het belang van behoud van de boom (bijvoorbeeld beschermenswaardige boom) uiteindelijk zwaarder weegt.
De uitwerking van de beoordelingscriteria, zoals hieronder gegeven, heeft niet de bedoeling uitputtend te zijn. Naast deze criteria kunnen ook andere gronden aanwezig zijn waarop een vergunning, na afweging, geweigerd of verleend kan worden. In de praktijk doen zich namelijk altijd situaties voor die om maatwerk vragen.
(…)
De afweging van de belangen van het behoud en de belangen van velling van de boom vindt in elk geval plaats door toetsing aan onderstaande criteria, op basis van het uitganspunt ‘Nee, tenzij’.
De redenen om een kapvergunning te weigeren zijn (Nee):
(…)
d. De beeldbepalende waarde van de boom. Hiervan is in ieder geval sprake als:
- de boom onderdeel is van een hoofdgroenstructuur, zoals aangegeven op de samenvattingskaart groenbeleid,
- de boom onderdeel in van het straat-/laan-/wijkbeeld, zoals beschreven in het Groenstructuurplan 1992 (GSP),
- de boom karakteristiek is voor een wijk (zoals aangegeven in GSP),
- de boom karakteristiek is voor een plek (ensemblewaarde).
(…)
Een kapvergunning kan om onderstaande redenen worden verleend:
(…)
5. Boom is te groot voor de tuin (zie paragraaf 2.3.1)
(…)’
In paragraaf 2.3.1 van de Beleidsnota staat het volgende:
‘Hoewel het nee, tenzij-principe wordt gehanteerd, wordt als het een aanvraag betreft voor (zeer) grote bomen in een kleine tuin in veel gevallen een kapvergunning afgegeven (het belang van de aanvrager weegt in de afweging zwaarder dan het behoud van de boom). Echter niet alle (zeer) grote bomen in kleine tuinen zijn van zo’n omvang dat ze een probleem vormen. In principe wordt de regel gehanteerd dat de oppervlakte van de tuin voor minimaal 50% door de boom (zomerblad) bedekt moet worden.’
4. Eisers betogen in de eerste plaats dat de Bomenverordening onverbindend is of op basis van exceptieve toetsing buiten toepassing moet worden gelaten omdat de verordening in de weg kan staan aan het vorderingsrecht op grond van artikel 5:42 van het BW.