ECLI:NL:RBMNE:2016:705

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
4247415
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid AFAB Geldservice B.V. voor overkreditering en klachtplicht

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, schadevergoeding van AFAB Geldservice B.V. wegens toerekenbare tekortkoming en schending van zorgplicht in de bemiddeling bij een kredietovereenkomst. Eiser had in januari 2009 een kredietovereenkomst afgesloten met een financieringsmaatschappij, bemiddeld door AFAB, en stelde dat hij overkrediteerd was geraakt. AFAB, vertegenwoordigd door mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, voerde verweer en stelde dat de vordering was verjaard en dat eiser niet tijdig had geklaagd. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet binnen bekwame tijd had geprotesteerd tegen de gebrekkige prestatie van AFAB, waardoor zijn vorderingen werden afgewezen. De rechter concludeerde dat de klachtplicht van eiser niet was nageleefd, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen en de veroordeling van eiser in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4247415 AC EXPL 15-2753 FB/22154
Vonnis van 17 februari 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J. Meijer,
tegen:
de besloten vennootschap
AFAB Geldservice B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen AFAB,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 augustus 2015
  • de conclusie van repliek met producties van 4 november 2015
  • de conclusie van dupliek met producties van 16 december 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In januari 2009 heeft [eiser] aan AFAB te kennen gegeven dat hij een verruiming van zijn kredietruimte wenste, in samenhang met de behoefte om zijn financiële lasten wegens al bestaande kredieten te beperken. Door bemiddeling van AFAB is een doorlopende kredietovereenkomst afgesloten tussen [naam financieringsmaatschappij] B.V. (hierna: [naam financieringsmaatschappij] ) als kredietgever en [eiser] en diens partner, mevrouw [A] , als kredietnemer. De overeenkomst is gedateerd 7 januari 2009.
2.2.
Het verstrekte kredietbedrag van € 38.000,- is vervolgens op 6 maart 2009 uitbetaald. Door middel van een daartoe verstrekte betalingsopdracht is dit bedrag voor een gedeelte groot € 33.153,- aangewend ter aflossing van bestaande kredieten. Het ging daarbij om een krediet bij Hollandsche Disconto Voorschotbank BV (hierna: HDV), twee koophuiskredieten en een creditcardschuld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat weergegeven) dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
bepaalt dat AFAB jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten, althans een (pre)contractuele zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor zijn schade en dat AFAB gehouden is tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening;
AFAB veroordeelt tot betaling aan [eiser] van € 15.079,20, te vermeerderen met
€ 209,43 per maand vanaf 1 januari 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening;
AFAB veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten ad € 484,-;
AFAB veroordeelt in de kosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het vonnis.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] dat AFAB jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen bestaande financiële adviesrelatie, althans dat AFAB een op haar rustende zorgverplichting en/of informatieverplichting heeft geschonden, als gevolg waarvan sprake is van overkreditering ten aanzien van de laatstelijk door bemiddeling van AFAB tot stand gekomen kredietovereenkomst tussen [eiser] en [naam financieringsmaatschappij] . [eiser] stelt dat hij dientengevolge schade heeft geleden en hij beroept zich op de artikelen 6:2, en 6:248 BW (redelijkheid en billijkheid), althans 6:162 BW (onrechtmatige daad), althans 6:228 BW (dwaling).
3.3.
AFAB heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. Zij stelt primair dat [eiser] geen vordering toekomt, omdat deze is verjaard, althans omdat [eiser] te dien aanzien niet tijdig heeft geklaagd. Subsidiair betwist AFAB dat de gemaakte verwijten terecht zijn. Meer subsidiair betwist AFAB dat sprake is van schade, althans dat eventuele schade in causaal verband staat tot enig haar te verwijten handelen of nalaten. AFAB concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de dagvaarding en de conclusie van repliek volgt dat de vorderingen van [eiser] (uitsluitend) zien op de bemiddeling van AFAB bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst tussen [eiser] en [naam financieringsmaatschappij] op 7 januari 2009.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van AFAB is dat [eiser] een eventuele vordering niet meer in rechte geldend kan maken omdat deze is verjaard, althans, omdat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd. AFAB wijst er in dat verband op dat er sinds 2012 tussen partijen over en weer regelmatig is gecorrespondeerd, maar dat daarbij nooit is geklaagd over haar bemiddeling bij het per 6 maart 2009 door [naam financieringsmaatschappij] verstrekte krediet. Ter zake van een eerder door AFAB bemiddeld krediet tussen [eiser] en HDV in januari 2008 is wel gecorrespondeerd, hetgeen is uitgemond in een klachtprocedure bij KiFiD (Klachtinstituut Financiële Dienstverlening), gevolgd door het beroep voor de geschillencommissie aldaar. Dat [eiser] eveneens een klacht had met betrekking tot het door [naam financieringsmaatschappij] verstrekte krediet is tot de dagvaarding van 23 juni 2015 niet door [eiser] ter sprake gebracht, aldus AFAB.
4.3.
[eiser] stelt daartegenover dat hij AFAB op 18 september 2012 aansprakelijk heeft gesteld voor zijn overkreditering, waarop AFAB bij brief van 29 oktober 2012 heeft gereageerd. Dit staat, wat [eiser] betreft, aan verjaring van zijn vordering in de weg en maakt bovendien dat hij tijdig heeft geklaagd. Daarnaast betwist [eiser] dat AFAB door tijdsverloop in haar belangen is geschaad.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De vorderingen van [eiser] zien onder meer op schadevergoeding op grond van schending van de zorgplicht van AFAB. Het niet naleven van de zorgplicht door AFAB is niet een tekortkoming die [eiser] zonder meer had behoren op te merken. Op hem rustte pas een onderzoeksplicht met betrekking tot de vraag of AFAB de zorgplicht jegens hem had nageleefd, toen hij van die zorgplicht op de hoogte kwam en gerede aanleiding kreeg te veronderstellen dat AFAB daarin kon zijn tekortgeschoten (vergelijk HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600; BY4440 en BX7195).
4.5.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij in augustus 2010 bekend is geraakt met feiten en omstandigheden die een eventuele aansprakelijkheid van AFAB konden meebrengen, dit als gevolg van rapporten van de AFM en media-aandacht rond dit onderwerp. Hieruit volgt dat de rechtsvordering van [eiser] niet is verjaard, nu de dagvaarding in dezen dateert van 25 juni 2015 en aldus nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds aanvang van de verjaringstermijn.
4.6.
Met betrekking tot het beroep van AFAB op de gevolgen van artikel 6:89 BW overweegt de kantonrechter het volgende. Deze bepaling brengt mee dat de schuldeiser die een gebrekkige prestatie ontvangt, ter zake binnen bekwame tijd dient te protesteren, op straffe van verval van alle bevoegdheden. De ratio van het artikel is bescherming van de schuldenaar tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, doordat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt. De klachttermijn gaat lopen zodra de schuldeiser het gebrek heeft ontdekt of had moeten ontdekken. De vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied, dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Van veel gewicht is of het belang van de schuldenaar is geschaad als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600).
De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op art. 6:89 BW kunnen dragen, rusten in beginsel op AFAB. Zij dient voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit de aanvang van de termijn kan volgen, alsmede dat het tijdsverloop vanaf dat moment tot aan het moment waarop is geklaagd, in combinatie met de hiervoor genoemde te beschermen belangen van AFAB als schuldenaar, dermate is dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht.
Nu AFAB een op artikel 6:89 BW gebaseerd verweer voert, geldt in zoverre een bijzondere regel van bewijslastverdeling in de zin van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat het op de weg van [eiser] ligt om gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat en op welk tijdstip hij heeft geklaagd, omdat de in dit verband relevante feiten vooral liggen in zijn domein.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] ingevolge artikel 6:89 BW op een eventueel gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, omdat hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt bij AFAB heeft geprotesteerd. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.8.
AFAB stelt gemotiveerd dat zij is benadeeld als gevolg van het tijdsverloop tussen het moment van bekendheid van [eiser] met het veronderstelde gebrek en het moment waarop hij hierover voor het eerst heeft geklaagd (volgens AFAB bij dagvaarding). Zo is haar de mogelijkheid ontnomen eventueel schadebeperkende maatregelen te nemen en is haar bewijspositie door uiteenlopende omstandigheden, waaronder een korte wettelijke bewaarplicht, in de tussentijd ernstig verslechterd, aldus AFAB.
4.9.
Zoals hiervoor onder 4.5 overwogen is [eiser] in augustus 2010 bekend geraakt met feiten en omstandigheden die een eventuele aansprakelijkheid van AFAB konden meebrengen. Pas na ruim twee jaar, in september 2012, heeft [eiser] ter zake telefonisch contact opgenomen met AFAB. AFAB schreef in reactie op 29 oktober 2012 onder meer het volgende (productie 4 bij dagvaarding):
“(…)
Naar aanleiding van uw telefonisch contact met een van onze medewerkers op 18 september 2012 berichten wij u als volgt.
In februari 2008 heeft u door bemiddeling van AFAB bij HDV een krediet afgesloten met een limiet van 28.961 euro. (…)
In september 2008 heeft u ons benaderd voor een verhoging van uw krediet. Wij hebben voor u toen voor u een krediet bemiddeld bij Avero Achmea Bancaire diensten (tegenwoordig: Fideaal), met een limiet van 4.500 euro. (…)
In januari 2009 nam u opnieuw contact met ons op voor een verhoging van uw krediet. [naam financieringsmaatschappij] (een handelsnaam van Interbank) bleek bereid te zijn u een krediet te verstrekken met een maximum van 38.000 euro, onder de voorwaarde dat uw krediet bij HDV, alsook 3 andere nog lopende kredieten daarmee werd ingelost. (…) Het krediet bij Fideaal werd hiermee niet ingelost.
(…)
AFAB heeft in het gesprek dat zij met u had voorafgaande aan de bemiddeling van ieder hiervoor bedoelde lening en verzekering, steeds informatie ingewonnen, voor zover dit redelijkerwijs relevant was. Op basis van die informatie, heeft AFAB vervolgens berekend wat uw leencapaciteit was. Ter voorkoming van overkreditering wordt bij die berekening een eventuele kredietregistratie bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel (BKR) betrokken. (…)
Toen het AFAB bleek dat uw leencapaciteit voldoende was voor het aangaan van de gewenste lening, heeft AFAB onder toezending van alle vereiste stukken bij enkele banken een offerteaanvraag ingediend. Ook de betrokken banken maken vervolgens een leencapaciteitberekening. Nadat ook bij de betrokken banken bleek dat uw leencapaciteit voldoende was, is u een aanbieding gedaan, die u heeft aanvaard. Op deze manier is ieder van de 3 genoemde kredietovereenkomsten tot stand gekomen.
(…)”
4.10.
Uit deze brief leidt de kantonrechter af dat [eiser] telefonisch aan AFAB zijn zorgen met betrekking tot voor hem door AFAB bemiddelde kredieten heeft kenbaar gemaakt. Uit de brief volgt ook dat het krediet bij [naam financieringsmaatschappij] mede is betrokken in het standpunt van AFAB dat telkens zorgvuldig is gehandeld om overkreditering te voorkomen. Niet kan echter worden vastgesteld dat [eiser] concreet over de bemiddeling door AFAB bij het krediet met [naam financieringsmaatschappij] heeft geklaagd. In het vervolg heeft in het debat tussen partijen de nadruk gelegen op het door HDV –en dus niet: [naam financieringsmaatschappij] – verstrekte krediet. Dit blijkt uit de brief van AFAB aan [eiser] van 7 maart 2013 (productie 4 bij dagvaarding) en uit de beslissing van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van 27 oktober 2014 (productie A bij conclusie van dupliek).
4.11.
[eiser] heeft, kortom, niet concreet gemaakt op welk moment en op welke wijze hij bij AFAB heeft geklaagd, terwijl AFAB uitdrukkelijk betwist dat zij voorafgaand aan de dagvaarding is aangesproken op een gebrek met betrekking tot dit specifieke krediet.
[eiser] kon in dat verband niet volstaan met verwijzing naar het relaas in productie 7 bij conclusie van repliek. De daarin gegeven verklaring voor het tijdverloop tussen augustus 2010 (moment van bekendheid van [eiser] met eventueel gebrek) en september 2012 (toen [eiser] naar eigen zeggen voor het eerst contact opnam) overtuigt niet. Het is immers niet in overeenstemming met de op [eiser] rustende onderzoeksplicht – die vooraf gaat aan de klachtplicht – om gedurende twee jaar af te wachten of de schuldenaar uit zichzelf op een mogelijk gebrek terugkomt, zonder dat deze van de schuldeiser heeft vernomen dat die aanleiding ziet te veronderstellen dat zich een gebrek heeft voorgedaan.
Daar komt nog bij dat [eiser] wel stelt dat hij in september 2012 heeft geklaagd, maar dat hij dit in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door AFAB onvoldoende concreet maakt. Ook het relaas in productie 7 van [eiser] vermeldt niet dat en hoe hij heeft geklaagd ten aanzien van specifiek de bemiddeling bij het [naam financieringsmaatschappij] krediet.
4.12.
Het beroep van AFAB op artikel 6:89 BW slaagt daarom en dat betekent dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van AFAB worden begroot op € 600,- voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 300,-).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van AFAB, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.