ECLI:NL:RBMNE:2016:6811

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1750
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het opleggen van een maatregel aan een eigenrisicodrager voor de Ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 december 2016, staat de vraag centraal of de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) terecht geen maatregel heeft opgelegd aan de ex-werknemer van Brocacef B.V. (eiseres) wegens het verrichten van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de Ziektewet (ZW). Eiseres, die als eigenrisicodrager voor de ZW fungeert, had verweerder verzocht om een maatregel op te leggen aan de ex-werknemer, omdat zij meende dat deze een benadelingshandeling had verricht door haar ZW-uitkering te laat aan te vragen. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen maatregel kan opleggen aan de ex-werknemer, omdat de ZW-uitkering niet ten laste komt van de in artikel 45 genoemde fondsen wanneer de eigenrisicodrager het ziekengeld moet betalen. De rechtbank wijst erop dat de wetgever in de memorie van toelichting bij de ZW heeft aangegeven dat benadeling van de fondsen alleen aan de orde is als de loondoorbetalingslasten op deze fondsen worden afgewenteld. De rechtbank concludeert dat er geen grondslag is voor het opleggen van een maatregel aan de ex-werknemer, omdat de eigenrisicodrager niet kan worden benadeeld op de wijze zoals door eiseres gesteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt dat de beslissing van verweerder om geen maatregel op te leggen rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2016 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brocacef B.V., te Maarssen, eiseres
(gemachtigde: mr. B. Mol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.J. van Loon).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[ex-werknemer], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. G.P. Dayala.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [ex-werknemer] (de ex-werknemer) meegedeeld dat eiseres als ex-werkgever haar vanaf 24 maart 2015 tot het einde van de ziekteperiode geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) uitbetaalt.
Bij besluit van 22 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer op 24 maart 2015 moet beoordelen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werknemer heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van de stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft op verzoek van eiseres met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat de kennisname van de medische stukken uitsluitend is voorbehouden aan F.M. Brouwer als arts-gemachtigde van eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werknemer is verschenen, bijgestaan door
mr. Y. Matteo Diaz, kantoorgenoot van mr. G.P. Dayala.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is eigenrisicodrager voor de ZW. De ex-werknemer was bij eiseres in dienst als magazijnmedewerker. Op 24 maart 2015 is zij op staande voet ontslagen. Op 20 mei 2015 heeft de ex-werknemer zich per 24 maart 2015 ziek gemeld bij verweerder en op 12 juni 2015 heeft zij bij Aon, de uitvoerder van het eigenrisicodragerschap, een ZW-uitkering aangevraagd. Op 18 september 2015 heeft eiseres verweerder verzocht om een maatregel op te leggen aan de ex-werknemer. Vervolgens heeft verweerder met het primaire besluit aan de ex-werknemer meegedeeld dat zij een benadelingshandeling heeft verricht en dat eiseres haar om die reden geen ZW-uitkering uitbetaalt.
2. Met het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat zij geen maatregel kan opleggen aan de ex-werknemer. Van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid en onder j van de ZW kan geen sprake zijn als het ziekengeld moet worden betaald door de eigenrisicodrager, omdat de ZW-uitkering dan niet ten laste komt van de in het artikel genoemde fondsen.
3. Eiseres voert als meest verstrekkende grond aan dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat verweerder zich niet heeft beperkt tot de gronden van het bezwaar van de ex-werknemer en ten onrechte ambtshalve tot herroeping is overgegaan.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt op grondslag van de bezwaren een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb blijkt dat de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7569). Het doet dus niet af aan de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit dat verweerder de weigering om op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW een maatregel aan de ex-werknemer op te leggen baseert op andere gronden dan die in bezwaar naar voren zijn gebracht. De omstandigheid dat verweerder vervolgens niet meer is ingegaan op de bezwaargronden van de ex-werknemer, omdat het primaire besluit reeds herroepen werd, maakt niet dat het besluit in strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12 van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd.
5. Eiseres heeft in het beroepschrift ook aangevoerd dat verweerder een maatregel aan de ex-werknemer had moeten opleggen, omdat zij haar ZW-uitkering te laat heeft aangevraagd, maar die grond heeft zij op de zitting ingetrokken.
6. Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of verweerder terecht geen maatregel heeft opgelegd aan de ex-werknemer wegens het verrichten van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid en onder j van de ZW. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dat niet het geval is. Er had een maatregel aan de ex-werknemer opgelegd moeten worden, omdat zij één van de in artikel 45, eerste lid en onder j genoemde fondsen benadeeld kan hebben. Daarnaast had verweerder haar een maatregel moeten opleggen wegens benadeling van eiseres als eigenrisicodrager. De uitleg die verweerder geeft aan artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus eiseres. De ZW-uitkering van iemand die door een publiek verzekerde werkgever op staande voet is ontslagen zou dan geweigerd kunnen worden, terwijl dat niet mogelijk zou zijn als iemand in dienst was van een eigenrisicodrager voor de ZW. Voorts wijst eiseres er op dat in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW ook niet wordt verwezen naar de Werkhervattingskas, waaruit sinds 1 januari 2014 een deel van het ziekengeld wordt betaald. Ter onderbouwing van haar standpunt dat ook een maatregel opgelegd moet worden bij benadeling van de eigenrisicodrager verwijst eiseres naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:2624).
7. Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW in combinatie met artikel 2, eerste lid en onder d, en artikel 7 van het Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten moet het UWV het ziekengeld blijvend en geheel weigeren als de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid (de fondsen) benadeelt of zou kunnen benadelen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat, zoals eiseres stelt, de ex-werknemer met haar doen of nalaten één van de fondsen benadeeld kan hebben. Volgens eiseres benadeelt de ex-werknemer mogelijk het Algemeen Werkloosheidsfonds als zij een ZW-uitkering krijgt, weer herstelt en vervolgens aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dit betoog faalt. Uit de memorie van toelichting bij (inmiddels) artikel 45, eerste lid en onder j van de ZW volgt dat van benadeling sprake is als de zieke werknemer zijn recht op loondoorbetaling prijsgeeft, en daardoor de loondoorbetalingslast wordt afgewenteld op de fondsen (Kamerstukken II, 1995-1996, 24439, nr. 3, p. 71 e.v.). In het door eiseres beschreven geval wordt de WW-uitkering en niet de loondoorbetalingsplicht bij ziekte afgewenteld op het Algemeen Werkloosheidsfonds, zodat geen sprake kan zijn van benadeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW. De rechtbank overweegt dat de fondsen ook niet kunnen worden benadeeld als de eigenrisicodrager failliet gaat of op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard en verweerder het ziekengeld op grond van artikel 63b, derde lid van de ZW aan de (ex)-werknemer betaalt. De artikelen 100, 104 en 108 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), waarin is bepaald welke betalingen ten laste komen van de fondsen, bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Datzelfde geldt voor het geval waarin verweerder de betaling van het ziekengeld op grond van artikel 63a, derde lid van de ZW op zich neemt, omdat de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt. Als dit niet op de eigenrisicodrager kan worden verhaald, worden de ZW-uitkering en de daaraan verbonden uitvoeringskosten op grond van artikel 115, eerste lid en onder u, van de Wfsv betaald uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds en niet uit één van de fondsen.
9. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of verweerder aan de ex-werknemer een maatregel had moeten opleggen op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW, omdat de ex-werknemer met haar doen en laten eiseres als eigenrisicodrager heeft benadeeld of benadeeld kan hebben. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het opleggen van een maatregel vanwege het verrichten van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW een bestuurlijke sanctie is als omschreven in artikel 5:2, eerste lid en onder a van de Awb. Artikel 5:4, tweede lid van de Awb bepaalt, voor zover hier relevant, dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding bij of krachtens een wettelijk voorschrift is omschreven. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder alleen een maatregel kan opleggen op grond van artikel 45, eerste lid en onder j van de ZW als aan de toepassingsvoorwaarden van dat artikel is voldaan, namelijk dat door het doen of nalaten van de verzekerde de fondsen worden benadeeld of kunnen worden benadeeld. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2017. Daarin concludeert de wetgever, net als eiseres, dat de Werkhervattingskas in het huidige artikel 45, eerste lid en onder j van de ZW niet wordt genoemd. De wetgever stelt voor om dat wel te doen, omdat het ziekengeld op dit moment niet kan worden geweigerd als dit volledig ten laste komt van de Werkhervattingskas (zie Kamerstukken II, 2015-2016, 34528, nr. 3, p. 35 en 36).
9.1
Verweerder kan dus uitsluitend bij (mogelijke) benadeling van de fondsen een maatregel opleggen op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW. Voor het opleggen van een maatregel in andere gevallen biedt dat artikel geen grondslag. Verweerder is daarom niet bevoegd om een maatregel aan de ex-werknemer opleggen wegens benadeling van eiseres als eigenrisicodrager. De uitspraak van 24 mei 2016 van de rechtbank Oost-Brabant waar eiseres zich op beroept doet daar niet aan af, nu de rechtbank Oost-Brabant in die uitspraak naar aanleiding van de daar aangevoerde gronden een andere benadering kiest.
10. Het voorgaande wordt niet anders als dit, zoals eiseres stelt, ertoe kan leiden dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Als de toepassing van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW strijdig zou zijn met het discriminatieverbod zoals dat is vastgelegd in (onder meer) artikel 1 van Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, heeft dat als gevolg dat de rechtbank dat artikel uit de ZW buiten toepassing moet laten. Dat is bepaald in artikel 94 van de Grondwet. Ook als eiseres zich in dit geval met succes op het discriminatieverbod zou kunnen beroepen – of dat zo is laat de rechtbank in het midden – biedt artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW dus nog steeds geen grondslag voor het weigeren van het ziekengeld vanwege het benadelen of kunnen benadelen van de eigenrisicodrager. De rechtbank heeft er begrip voor dat eiseres deze uitkomst als onredelijk beschouwt, maar het is aan de wetgever om voor de vereiste wettelijke grondslag te zorgen.
11. De conclusie is dat verweerder terecht geen maatregel heeft opgelegd aan de ex-werknemer wegens het verrichten van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van J. Hordijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.