ECLI:NL:RBMNE:2016:6314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
C/16/424229 / FA RK 16-6295
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot kinderalimentatie en partneralimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2016 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij voorlopige voorzieningen zijn verzocht. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. C.L.M. Smeets, heeft verzocht om de kinderen aan haar toe te vertrouwen en een zorgregeling vast te stellen. De man, bijgestaan door mr. E.D.A. Geleijns, heeft een verweerschrift ingediend en verzocht om een zorgregeling die overeenkomt met die van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het eens zijn over de toevertrouwing van de kinderen en de zorgregeling, maar er is onenigheid over de hoogte van de alimentatie voor de kinderen en de vrouw.

De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van € 3.869,- per maand, terwijl de man een inkomen heeft van € 13.159,- netto per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van partijen € 7.110,- per maand bedraagt, wat hoger is dan de kosten van de kinderen van € 5.922,- per maand. De rechtbank heeft de man verplicht om een bijdrage van € 1.124,- per kind per maand te betalen voor de kosten van de kinderen en een bijdrage van € 2.457,- per maand voor het levensonderhoud van de vrouw. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw niet verwijtbaar is voor haar inkomensachteruitgang en dat haar huidige inkomen als uitgangspunt moet worden genomen voor de berekening van de alimentatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw grotendeels toegewezen en de man verplicht tot het betalen van alimentatie, waarbij rekening is gehouden met de zorgregeling en de financiële situatie van beide partijen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/424229 / FA RK 16-6295
voorlopige voorzieningen
Beschikking van 28 november 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna te noemen: de vrouw
advocaat mr. C.L.M. Smeets te Amsterdam
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] (Italië),
verweerder, hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.D.A. Geleijns te 's-Gravenhage.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De vrouw heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het geven van voorlopige voorzieningen.
1.2.
De man heeft een verweerschrift, tevens verzoekschrift ingediend.
1.3.
Vervolgens is bij de rechtbank het volgende stuk binnengekomen:
- een F9-formulier van 10 november 2016 van de zijde van de vrouw met producties.
1.4.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 november 2016.
Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. C.L.M. Smeets en mr. M. Baeten;
  • de man, bijgestaan door mr. E.D.A. Geleijns.

2.Beoordeling van het verzochte

2.1.
De vrouw verzoekt voor de duur van het geding:
  • te bepalen dat de kinderen worden toevertrouwd aan de vrouw;
  • een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen in de even weken van vrijdagochtend 7.30 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man verblijven en dat de kinderen 60% van hun vakantiedagen bij de man doorbrengen en de overige tijd bij de vrouw;
  • te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van de kinderen dient te betalen van € 1.330,- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
  • te bepalen dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen van € 12.721,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • te bepalen dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de beslissing met betrekking tot de door de man te betalen bijdragen voor zijn rekening komen, voor zover deze door hem veroorzaakt worden.
2.2.
De man vraagt de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de toevertrouwing van de kinderen en de vaststelling van de zorgregeling toe te wijzen. De man voert verweer tegen de overige verzoeken van de vrouw. De man verzoekt eveneens een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen in de even weken van vrijdagochtend 7.30 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man verblijven, alsmede dat de kinderen 60% van hun vakantiedagen bij de man doorbrengen en de overige tijd bij de vrouw.
Toevertrouwen kinderen
2.3.
Nu partijen het eens zijn en het verzoek van de vrouw tot toevertrouwing van de kinderen op de wet is gegrond, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.
Zorgregeling
2.4.
Nu partijen het eens zijn en de (gelijkluidende) verzoeken van partijen op de wet zijn gegrond, zal de rechtbank deze verzoeken toewijzen.
Bijdrage kosten kinderen
2.5.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de kosten van de kinderen, de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en de zorgkorting. De rechtbank zal genoemde onderdelen bespreken.
Kosten kinderen
2.6.
De vrouw stelt dat partijen voor hun feitelijke uiteengaan eind december 2014 een netto besteedbaar gezinsinkomen hadden van naar schatting minimaal € 25.000,- per maand. Volgens de vrouw hebben partijen eind 2014 en begin 2015 uitvoerig overlegd over de kosten van de kinderen. Daarbij hebben partijen besloten de Tabel eigen aandeel kosten kinderen behorend bij het Tremarapport (hierna: de Tabel) niet toe te passen, omdat zij dit niet passend achtten gelet op hun uitgavenpatroon en de kosten die zij voor de kinderen maakten. De vrouw stelt dat partijen daarom de werkelijke kosten van de kinderen hebben becijferd sinds de kinderen weer in Nederland wonen en dat zij zijn overeengekomen dat de kosten van de kinderen in totaal € 5.922,- per maand bedragen. De kosten van vakanties maken van dit bedrag geen deel uit, aldus de vrouw. De vrouw legt een overzicht over van de kosten van de kinderen.
2.7.
De man stelt dat de kosten van de kinderen in totaal € 1.820,- per maand bedragen, zoals volgt uit de Tabel, uitgaande van een netto besteedbaar gezinsinkomen hoger dan € 6.000,- per maand. Volgens de man zijn partijen de kosten van de kinderen overeengekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man stelt dat hij niet op de hoogte was van de wettelijke maatstaven en dat hij daar dan ook niet bewust van heeft willen afwijken. Volgens de man is er een wanverhouding tussen de overeengekomen hoogte van de kosten van de kinderen en de hoogte van de kosten van de kinderen waartoe de rechter zou hebben beslist. Bovendien zijn in het door de vrouw overgelegde kostenoverzicht kosten opgenomen ter hoogte van in totaal € 4.369,- per maand die kosten van de ouders betreffen en geen kosten van de kinderen, aldus de man. Daarnaast dient geen rekening te worden gehouden met oppaskosten in de avond, nu die geen verband houden met het genereren van inkomen.
2.8.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1:401 lid 5 BW een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Indien partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken is op grond van artikel 1:159 lid 3 BW wijziging slechts mogelijk, indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen zijn overeengekomen dat de kosten van de kinderen € 5.922,- per maand bedragen. In geschil is of partijen deze hoogte van de kosten van de kinderen zijn overeengekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en of partijen bewust of onbewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
De man stelt dat er wanverhouding is tussen de overeengekomen hoogte van de kosten van de kinderen en hoogte van de kosten van de kinderen waartoe de rechter zou hebben beslist. Hij stelt echter niet wat de hoogte is van de kosten van de kinderen waartoe de rechter zou hebben beslist. Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat de rechter de hoogte van kosten van de kinderen maximaal zou hebben bepaald op het bedrag dat volgt uit de Tabel, is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Ten eerste betreffen de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen slechts richtlijnen en zijn deze aanbevelingen geen recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Daarnaast volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 4 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3479) dat de kosten van kinderen hoger kunnen zijn dan de kosten bij het hoogst mogelijke tabelbedrag. Bij (substantieel) hogere inkomens dan de bovengrens van de Tabel is maatwerk vereist voor het vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van hun kinderen. Een simpele verwijzing naar de Tabel volstaat niet bij dergelijke hoge inkomens. Partijen zijn het erover eens dat hun netto besteedbaar gezinsinkomen voorafgaand aan het uiteengaan ten minste € 25.000,- per maand bedroeg (volgens de vrouw bedroeg het gezinsinkomen naar schatting € 25.000,- netto per maand bedroeg en volgens de man bedroeg het gezinsinkomen circa € 30.000,- netto per maand). Nu de hoogste inkomenscategorie in de Tabel ‘€ 6.000,- per maand of meer’ is en het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen vele malen hoger was dan € 6.000,- per maand, is in het onderhavige geval maatwerk vereist en kan niet worden volstaan met verwijzing naar de Tabel. Het ligt niet voor de hand dat de kosten van kinderen bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van ten minste € 25.000,- per maand gelijk zouden zijn aan de kosten van kinderen bij het hoogste in de tabel voorkomende inkomen van € 6.000,- of meer. Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de kosten van de kinderen zijn overeengekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank zal dan ook aansluiten bij hetgeen partijen zijn overeengekomen en uitgaan van kosten van de kinderen van in totaal € 5.922,- per maand, derhalve € 1.974,- per kind per maand.
De rechtbank zal thans beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden, welke een wijziging van de overeengekomen bijdragen in de kosten van de kinderen, in het licht van alle omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan rechtvaardigen.
Draagkracht man
2.10.
De vrouw stelt dat de man uit hoofde van zijn functie van marketing-directeur voor Heineken op basis van een expat-contract een inkomen heeft van € 136.572,- - € 7.268,- = € 129.304,- netto per jaar, zoals volgt uit zijn Net income abroad calculation 2016. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een rendement van € 275,- netto per maand van de spaarrekening van de man van Heineken, een bonus van € 2.851,- netto per maand en inkomen door uitoefening van opties van € 7.275,- netto per maand. Het totale inkomen van de man bedraagt dan ook € 21.176,- netto per maand, aldus de vrouw.
2.11.
De man stelt dat zijn inkomen € 96.198,- netto per jaar bedraagt. Op het door de vrouw gestelde inkomen dienen twee toelagen van € 16.553,- netto in mindering te worden gebracht (de mobility allowance en de hardship allowance). Daarnaast dient geen rekening te worden gehouden met de spaarrekening, nu deze in de gemeenschap van goederen van partijen valt en ieder van partijen rente ontvangt. Ook de in het verleden toegekende opties vallen in de gemeenschap van goederen van partijen. De opties die zijn toegekend nadat partijen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld (december 2014), kunnen pas na drie jaar verzilverd worden, indien de man op dat moment nog in dienst is bij Heineken. De waarde van die opties is op dit moment nog niet vastgesteld. De man stelt zich op het standpunt dat de opties daarom eveneens buiten beschouwing gelaten dienen te worden. Nu de hoogte van de bonus van de man fluctueert, dient rekening gehouden te worden met de gemiddelde bonus over de afgelopen vier jaar, te weten € 1.906,75 netto per maand. Volgens de man bedraagt zijn inkomen dan ook dan ook € 9.923,- netto per maand. Bij de vaststelling van zijn draagkracht dient rekening gehouden te worden met bijzondere zorgkosten voor de kinderen van € 1.147,- per maand, aldus de man.
2.12.
De rechtbank gaat uit van het inkomen van € 129.304,- netto per jaar, zoals gesteld door de vrouw, derhalve € 10.775,- per maand. De rechtbank ziet geen aanleiding de twee toelagen van € 16.553,- op dit inkomen in mindering te brengen, nu de vrouw onbetwist heeft gesteld dat hier geen onkosten tegenover staan. Gelet op het feit dat de spaarrekening van de man bij Heineken en de opties deels onderdeel uitmaken van de gemeenschap van goederen van partijen, zal de rechtbank deze in het kader van deze procedure buiten beschouwing laten. Nu is gebleken dat de hoogte van de bonus van de man niet ieder jaar hetzelfde is, acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van de gemiddelde bonus over de afgelopen twee jaar. De bonus bedroeg € 23.009,- in 2014 en € 34.206,- in 2015, zodat de gemiddelde bonus € 28.607,50 bedraagt, te weten (afgerond) € 2.384,- per maand. Gelet op het voorgaande, gaat de rechtbank uit van een inkomen van de man van € 10.775,- + € 2.384,- = € 13.159,- netto per maand. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat bij het bepalen van zijn draagkracht rekening gehouden dient te worden met zorgkosten voor de kinderen. De kinderen verblijven één weekend per twee weken bij de man en de man huurt hiervoor een woning in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank moet de man in staat geacht worden zijn zorgkosten voor de kinderen te voldoen uit de zorgkorting, die gelet op de hoge kosten van de kinderen een hoog bedrag vertegenwoordigt. Hiervoor verwijst de rechtbank naar hetgeen is vermeld onder 2.17. Indien de man ervoor kiest hogere kosten te maken voor de kinderen, dient de man deze kosten te voldoen uit zijn vrije ruimte. Op grond van het voorgaande, bedraagt de draagkracht van de man 70% [€ 13.159 – (0,3 x € 13.159 + € 890)] = (afgerond) € 5.825,- per maand.
Draagkracht vrouw
2.13.
De vrouw stelt dat zij voorheen werkte als partner bij een internationaal advocatenkantoor. In de tijd dat partijen samen met de kinderen in Milaan woonden, lukte het partijen hun drukke banen te combineren met de zorg voor de kinderen door de zorg onderling te verdelen. Na de terugkeer van de vrouw met de kinderen naar Nederland, heeft de vrouw hoofdzakelijk de zorg voor de kinderen op zich moeten nemen. Het bleek echter niet mogelijk de zorg voor de kinderen te combineren met haar drukke werkzaamheden als advocaat-partner. De vrouw heeft daarom noodgedwongen een andere baan moeten zoeken, hetgeen een inkomensachteruitgang tot gevolg heeft gehad. Op dit moment werkt de vrouw bij het […] en heeft zij een inkomen van € 76.717,- bruto per jaar. De vrouw stelt dat haar netto besteedbaar inkomen € 3.869,- per maand bedraagt en dat haar draagkracht € 1.285,- per maand bedraagt.
2.14.
De man stelt dat de vrouw haar inkomensachteruitgang zelf heeft veroorzaakt en dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die de inkomensachteruitgang rechtvaardigen. Er was geen medische noodzaak aanwezig om een andere baan te nemen. Het inkomen van de vrouw is met 80% verminderd en de vrouw heeft hierover van te voren geen overleg gevoerd, aldus de man. De man stelt dat het voor de vrouw mogelijk is haar oude inkomen weer te verwerven en dat dit ook van haar kan worden gevergd. De draagkracht van de vrouw dient dan ook berekend te worden op basis van een fictief inkomen, gelijk aan haar verdiencapaciteit, aldus de man. De man stelt dat de vrouw toen zij werkte als partner bij het internationale advocatenkantoor een inkomen had van € 350.000,- bruto per jaar. Op grond hiervan dient te worden uitgegaan van een draagkracht aan de zijde van de vrouw van € 9.471,- per maand, aldus de man.
2.15.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw betwist dat zij toen zij werkte als partner bij het advocatenkantoor een inkomen had van € 350.000,- bruto per jaar. Blijkens een brief van de boekhouder van de vrouw van 9 november 2016 bedroeg het salaris van de vrouw in 2013 en 2014 € 100.000,- en in 2015 € 130.000,- bruto per jaar. Daarnaast heeft de vrouw drie bedragen aan dividend aan zichzelf uitgekeerd ter hoogte van € 144.578,-, € 42.921,- en € 25.000,-, betreffende winst over 2013 en 2014. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat de inkomensachteruitgang van de vrouw zo groot is als door de man gesteld. De man voert aan dat de vrouw zonder enig overleg met hem haar baan heeft opgezegd. Gebleken is echter dat de vrouw in 2015 en 2016 bij herhaling aan de man te kennen heeft gegeven dat zij haar werk in combinatie met de zorg voor de kinderen niet langer vol kon houden. De vrouw heeft bij de man aandrongen op zijn terugkeer naar Nederland, zodat de man weer een groter deel van de zorg voor de kinderen zou kunnen dragen. Ook heeft de vrouw de man geïnformeerd over het feit dat zij op zoek was naar een andere baan. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de vrouw voldoende heeft getracht over de ontstane situatie in overleg te treden en dat zij de man niet, zoals door hem gesteld, voor een voldongen feit heeft gesteld. De vrouw heeft daarnaast gemotiveerd gesteld dat het voortzetten van haar werkzaamheden als partner bij het advocatenkantoor niet langer mogelijk was. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij jaren hard had gewerkt om partner te kunnen worden, dat zij haar werk met enorm veel plezier deed en zij de keuze om te stoppen niet vrijwillig gemaakt zou hebben. Gebleken is dat de vrouw in haar werk als advocaat-partner reeds meerdere stappen terug had gedaan door haar dienstverband terug te brengen van 90% naar 80% en haar target terug te brengen naar 65%. De vrouw was te weinig aanwezig op haar kantoor in verband met het wegbrengen en ophalen van de kinderen. Zij werd geacht meerdere keren per jaar voor haar werk naar het buitenland te gaan en voortdurend bereikbaar te zijn voor haar cliënten. Het lukte de vrouw nog slechts om 43% declarabel te zijn en haar lage omzet werd door haar kantoor niet langer geaccepteerd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat het voor de vrouw niet mogelijk was haar werk als partner voort te zetten in combinatie met vrijwel de volledige zorg voor de drie kinderen van partijen. Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat sprake was van een onhoudbare situatie. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij in haar huidige functie evenveel uren werkt als in haar vorige functie, zodat de rechtbank aan deze stelling van de man voorbij zal gaan. De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw haar baan had kunnen behouden indien zij een au pair had ingeschakeld, nu de vrouw dit gemotiveerd heeft betwist. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het in bepaalde omstandigheden te rechtvaardigen kan zijn indien het zoeken van een andere baan mede is ingegeven door het belang van kinderen bij verzorging door één van hun ouders in plaats van door derden. De rechtbank acht de keuze van de vrouw om een andere baan te zoeken die te verenigen was met de zorgtaken voor de kinderen die voor haar rekening kwamen niet verwijtbaar, mede gelet op de ontstane onhoudbare situatie in haar werk als advocaat-partner en haar pogingen tot overleg met de man. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van verwijtbaar, voor herstel vatbaar inkomensverlies aan de zijde van de vrouw. De rechtbank zal dan ook niet rekenen met een fictief inkomen van de vrouw, gelijk aan haar oude inkomen, maar met haar huidige inkomen. Nu de man de door de vrouw overgelegde berekening van haar draagkracht niet heeft betwist, zal de rechtbank van de juistheid hiervan uitgaan. De rechtbank zal dan ook rekenen met een draagkracht aan de zijde van de vrouw van € 1.285,- per maand.
Verdeling kosten kinderen
2.16.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 5.825,- + € 1.285,- = € 7.110,- per maand. De draagkracht van partijen overschrijdt dan ook de kosten van de kinderen van € 5.922,- per maand. Gelet hierop, zal de rechtbank een draagkrachtvergelijking maken.
Het door de man te dragen aandeel in de kosten van de kinderen bedraagt € 5.825,- / € 7.110,- x € 5.922,- = (afgerond) € 4.852,- per maand. Het door de vrouw te dragen aandeel in de kosten van de kinderen bedraagt € 1.285,- / € 7.110,- x € 5.922,- = (afgerond) € 1.070,- per maand.
Zorgkorting
2.17.
Uitgaande van de door partijen overeengekomen en bij deze beschikking vastgestelde zorgregeling, draagt de man de zorg voor de kinderen gedurende gemiddeld circa twee dagen per week. Gelet hierop, acht de rechtbank het redelijk een zorgkorting te hanteren van 25% van de kosten van de kinderen, conform de aanbevelingen die zijn neergelegd in het Tremarapport. Deze zorgkorting vertegenwoordigt een bedrag van 25% x € 5.922,- = (afgerond) € 1.481,- per maand.
Conclusie
2.18.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van de man verwacht kan worden dat hij aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaalt van € 4.852,- - € 1.481,- = € 3.371,- per maand, ofwel (afgerond) € 1.124,- per kind per maand.
Bijdrage levensonderhoud vrouw
2.19.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de behoefte van de vrouw, de aanvullende behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. De rechtbank zal genoemde onderdelen bespreken.
Behoefte vrouw
2.20.
De vrouw stelt dat zij op grond van de hofnorm, uitgaande van het netto besteedbaar gezinsinkomen van minimaal € 25.000,- per maand en kosten van de kinderen van € 5.922,- per maand, een behoefte heeft van € 11.446,- per maand. Daarnaast legt de vrouw een kostenoverzicht over, waaruit een behoefte volgt van € 9.014,- per maand. Zij stelt bereid te zijn deze behoefte als uitgangspunt te nemen voor de berekening van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2.21.
De man betwist de vaststelling van de behoefte van de vrouw aan de hand van de hofnorm. Daarnaast betwist de man dat de vrouw een behoefte heeft van € 9.014,- per maand. De man betwist gemotiveerd een aantal van de door de vrouw in haar kostenoverzicht opgevoerde kosten.
2.22.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vaststelling van de behoefte dient in beginsel rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Uitgangspunt is dat de hofnorm slechts gehanteerd kan worden indien vaststelling van de behoefte door middel daarvan tussen partijen niet in geschil is. Hoewel de man toepassing van de hofnorm heeft betwist, acht de rechtbank het in het kader van deze procedure desondanks redelijk de vrouw te volgen in de berekening van haar behoefte aan de hand van de hofnorm. Gelet op de stellingen van de vrouw zal de rechtbank echter uitgaan van de behoefte van de vrouw van € 9.014,- per maand. Het door de vrouw ingediende kostenoverzicht is zeer uitgebreid en de man heeft een aanzienlijk deel van de in het overzicht opgenomen kosten betwist, waarna de vrouw deze posten weer met een groot aantal stukken heeft onderbouwd. Voorlopige voorzieningen zijn bedoeld als ordemaatregel en kennen in beginsel een korte procedure, die zich niet leent voor een uitvoerig onderzoek naar de hoogte van de behoefte van degene die aanspraak maakt op een onderhoudsbijdrage. Bovendien kan de hofnorm naar het oordeel van de rechtbank een goede maatstaf bieden ter bepaling van de welstand van partijen gedurende het huwelijk en daarmee voor de kosten van levensonderhoud van de vrouw na het uiteengaan van partijen. De rechtbank acht een behoefte van € 9.014,- per maand voorshands niet onaannemelijk gelet op het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen van ten minste € 25.000,- per maand. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de behoefte van de vrouw, uitgaande van concrete gegevens, veel lager uitvalt dan de door de vrouw gestelde behoefte op grond van de hofnorm. Indien de man zich met de behoefte van € 9.014,- per maand niet kan verenigen, kan de behoefte van de vrouw in de bodemprocedure opnieuw aan de orde worden gesteld. In die procedure kan rekening gehouden worden met alle relevante omstandigheden en met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Aanvullende behoefte vrouw
2.23.
De vrouw stelt dat haar aanvullende behoefte € 6.106 netto per maand bedraagt, uitgaande van de behoefte van € 9.014,- per maand, een eigen inkomen van € 3.869,- per maand en haar aandeel in de kosten van de kinderen van € 961,- per maand.
2.24.
De man betwist de aanvullende behoefte van de vrouw. De man stelt dat sprake is van verwijtbaar, voor herstel vatbaar inkomensverlies aan de zijde van de vrouw. Volgens de man is de vrouw in staat in haar eigen levensonderhoud te voorzien en moet uitgegaan worden van een verdiencapaciteit van de vrouw van € 350.000,- bruto per jaar. Daarnaast dient de vrouw in te teren op haar vermogen van circa € 300.000,-, waarover zij beschikt na de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, aldus de man.
2.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.15. herhaalt de rechtbank het oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar, voor herstel vatbaar inkomensverlies aan de zijde van de vrouw. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat sprake is van vermogen waarop de vrouw zou moeten interen, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw en het gebrek aan een nadere onderbouwing door de man. Het vermogen van de vrouw uit haar vennootschap valt deels in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en de man maakt aanspraak op de helft van de waarde hiervan. Daarnaast heeft de vrouw het vermogen uit haar vennootschap gebruikt om haar woning in Nederland te bekostigen en voor haar tijdelijke dubbele woonlasten en verbouwingen aan haar nieuwe woning. De vrouw heeft een brief overgelegd van haar boekhouder waaruit volgt dat geen dividend meer kan worden uitgekeerd uit de vennootschap van de vrouw. De rechtbank zal dan ook op de behoefte van de vrouw het door de vrouw onbetwist gestelde huidige inkomen van € 3.869,- per maand in mindering brengen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een door de vrouw te dragen aandeel in de kosten van de kinderen van € 1.070,- per maand onder verwijzing naar hetgeen is vermeld onder 2.16. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 9.014,- - € 3.869,- + € 1.070,- = € 6.215,- per maand. Dit komt overeen met een behoefte aan een bijdrage van de man van € 11.545,- bruto per maand.
Draagkracht man
2.26.
De vrouw stelt dat het inkomen van de man € 21.176,- netto per maand bedraagt en dat alle kosten van de man worden vergoed door zijn werkgever.
2.27.
De man stelt dat zijn inkomen € 9.923,- netto per maand bedraagt en dat bij het bepalen van zijn draagkracht rekening gehouden dient te worden met de bijzondere zorgkosten voor de kinderen. De man erkent dat zijn ziektekostenpremie en zijn woonlasten door zijn werkgever worden betaald. De man stelt dat het Italiaanse fiscale recht niet de mogelijkheid kent om betaalde partneralimentatie als fiscale aftrekpost op te voeren en dat zijn draagkracht dan ook niet gebruteerd dient te worden.
2.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 2.12. gaat de rechtbank uit van een inkomen van de man van € 13.159,- netto per maand en houdt de rechtbank geen rekening met bijzondere zorgkosten voor de kinderen. Wel houdt de rechtbank, onder verwijzing naar 2.16. rekening met het door de man te dragen aandeel in de kosten van de kinderen van € 4.852,- per maand. Niet in geschil is dat geen rekening gehouden hoeft te worden met andere lasten aan de zijde van de man, nu de kosten van de man worden betaald door zijn werkgever. De vrouw betwist dat betaalde partneralimentatie naar het Italiaanse recht niet fiscaal aftrekbaar is en legt ter onderbouwing hiervan een afschrift over van een tekst van een informatieve website over fiscale regelingen in Italië. Namens de man wordt echter ter zitting gemotiveerd betwist dat de man in aanmerking komt voor de door de vrouw genoemde fiscale voordelen, in verband met de hoogte van zijn inkomen. Gelet op deze betwisting door de man gaat de rechtbank er in het kader van deze procedure van uit dat de man geen fiscaal voordeel heeft voor de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Op grond van het voorgaande en onder verwijzing van de gewaarmerkte draagkrachtberekening die aan deze beschikking is gehecht, becijfert de rechtbank de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op € 2.457,- per maand.
Jusvergelijking
2.29.
De man stelt dat een jusvergelijking gemaakt dient te worden. De door de vrouw in haar berekening van haar draagkracht opgevoerde lasten zijn door de man niet betwist, zodat de rechtbank met deze lasten rekening houdt bij de jusvergelijking. Uit de door de rechtbank gemaakte jusvergelijking volgt dat de vrouw bij een door de man te betalen bijdrage ter hoogte van zijn draagkracht van € 2.457,- per maand niet wordt bevoordeeld ten opzichte van de man. De rechtbank zal dan ook een bijdrage van deze hoogte vaststellen.
Kosten tenuitvoerlegging
2.30.
Het verzoek van de vrouw met betrekking tot de kosten tenuitvoerlegging zal de rechtbank afwijzen, nu dit geen voorziening is die is opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 822 Rv en nu dit bovendien reeds voortvloeit uit de wet.

3.Beslissing

voor de duur van het geding met ingang van heden:
De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de minderjarige kinderen van partijen worden toevertrouwd aan de vrouw, te weten:
  • [minderjarige 1], geboren op [2005] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2006] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [2009] te [geboorteplaats] ;
3.2.
stelt een regeling vast inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen in de even weken van vrijdagochtend 7.30 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man verblijven en dat de kinderen 60% van hun vakantiedagen bij de man doorbrengen en de overige tijd bij de vrouw;
3.3.
bepaalt, onder wijziging van de tussen partijen overeengekomen bijdragen in de kosten van de kinderen, dat de man aan de vrouw een bijdrage dient te verstrekken in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 1.124,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw een bijdrage dient te verstrekken in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.457,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.K. Nihot, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2016.