ECLI:NL:RBMNE:2016:6038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
UTR 16/983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een invorderingsbesluit inzake dwangsommen en de vereisten voor bewijsvoering

Op 16 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om een invorderingsbesluit van verbeurde dwangsommen te herroepen. Dit besluit volgde op een eerdere last onder dwangsom die aan derde-partij was opgelegd vanwege illegale paardenhandel op een perceel. Eiser stelde dat er voldoende bewijs was voor overtreding van de last, onder andere door middel van Marktplaatsadvertenties en eigen waarnemingen. De rechtbank oordeelde echter dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom moet worden gedaan door een deskundige medewerker van het bevoegd gezag. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangedragen bewijzen niet voldeden aan deze vereisten en dat verweerder terecht had besloten om de invordering van de dwangsommen niet door te zetten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van deskundige waarneming en controleerbare vaststelling van feiten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder
(gemachtigden: mr. E. Hilkhuijsen en mr. M. Maliepaard).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.H. Hartman.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 18.750,- aan verbeurde dwangsommen van derde-partij ingevorderd vanwege het niet voldoen aan een bij besluit van 10 december 2013 opgelegde last onder dwangsom.
Derde-partij heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
10 september 2015 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
Bij besluit van 5 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser woont op het perceel [perceel] te [woonplaats] (het perceel). Een gedeelte van
het perceel is in eigendom van en in gebruik bij derde-partij. Op grond van de huidige bestemming van het perceel is handel in (niet ter plaatste gefokte) paarden niet toegestaan.
1.2.
Bij besluit van 10 december 2013 heeft verweerder, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van onder meer eiser, derde-partij gelast om het gebruik van het perceel, voor zover bij hem in eigendom en in gebruik voor handel in paarden, met ingang van
1 maart 2014 te staken en gestaakt te houden en de illegale bouwwerken op het perceel te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van € 7.500,- per maand dat geen gevolg wordt gegeven aan deze last met een maximum van € 45.000,-. Deze last onder dwangsom is onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1668).
1.4.
Verweerder heeft op 27 oktober 2014, 3 december 2014, 5 februari 2015 en 3 maart 2015 controles laten uitvoeren op het perceel van derde-partij. Naar aanleiding van deze controles en advertenties op Marktplaats van 25 november 2014, 4 februari 2015, 5 februari 2015, 24 februari 2015 en 3 maart 2015 heeft verweerder het primaire besluit genomen. Derde-partij heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Op 7 december 2015 heeft de bezwaarschriftencommissie een advies aan verweerder uitgebracht. Daarin concludeert de bezwaarschriftencommissie dat verweerder met de processen-verbaal van na 18 oktober 2014 en de Marktplaatsadvertenties onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de paarden vanaf het perceel van derde-partij worden verhandeld en dat daarmee sprake is van met het bestemmingsplan strijdige paardenhandel aldaar. In de Marktplaatsadvertenties staat weliswaar het telefoonnummer van derde-partij vermeld, maar ook daarmee is nog niet vast komen te staan dat de paarden daadwerkelijk worden verhandeld vanaf het perceel van derde-partij. De bezwaarschriftencommissie adviseert verweerder daarom tot gegrondverklaring van het bezwaar.
1.6.
Verweerder heeft vervolgens, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bestreden besluit genomen.
2. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van invordering van verbeurde dwangsommen. Volgens eiser is er wel degelijk bewijs dat in de periode oktober 2014 tot en met februari 2015 met het bestemmingsplan strijdige paardenhandel heeft plaatsgevonden op het perceel. Uit de onder 1.4. genoemde controlerapporten blijkt verschil in aantallen paarden en wisselingen in de samenstelling van de groep paarden. Uit niets blijkt echter dat gefokt werd met de paarden, die overigens voor een deel in eigendom zijn van derden en in pension staan bij derde-partij. Drachtige paarden en/of geboortes zijn niet aangetoond. Uit de controlerapporten blijkt juist dat derde-partij een aantal veulens heeft aangekocht en heeft gestald op het perceel. Deze zijn bestemd voor de handel. Eiser weet uit eigen waarneming dat regelmatig nieuwe paarden worden aangevoerd die een korte periode verblijven op het perceel en dan weer worden afgevoerd. In de tussentijd bezoeken potentiële kopers het perceel om paarden te bezichtigen en eventueel te kopen. Dat derde-partij paarden verhandelt op het perceel blijkt ook uit Marktplaatsadvertenties waarin paarden te koop worden aangeboden, met vermelding van het telefoonnummer van derde-partij en foto’s die gemaakt zijn op het perceel, aldus eiser.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder het standpunt, dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, ter zitting niet langer heeft gehandhaafd. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Nu in geschil is of de met het bestemmingsplan strijdige paardenhandel op het perceel inmiddels is beëindigd en eiser stelt hinder van die overtreding te ondervinden, heeft eiser procesbelang bij beoordeling van zijn beroep tegen het besluit tot herroeping van de invorderingsbeschikking. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:4114). De rechtbank zal daarom hierna het beroep inhoudelijk beoordelen.
4. Op grond van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
5. Volgens vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRS van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1911), dient aan een invorderingsbeschikking een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag en dat bevindingen op schrift worden gesteld. Het geschrift dient in beginsel ten minste te bevatten de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming, een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze en een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is waargenomen. Dit geschrift dient ook te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Uit de uitspraak van de ABRS van 27 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3239) volgt dat het niet volledig voldoen aan al deze vereisten niet in alle gevallen betekent dat een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden ontbreekt. Zoals in de uitspraak van de ABRS van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3632) is overwogen, laat deze nuancering echter onverlet dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de periode van 27 oktober 2014 tot en met
3 maart 2015 viermaal een controle heeft laten uitvoeren op het perceel door één of meer toezichthouders van de Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru). Van deze controlebezoeken zijn processen-verbaal van bevindingen opgemaakt. Daaruit blijkt, voor zover hier van belang, het volgende. Tijdens het controlebezoek op 27 oktober 2014 heeft de toezichthouder waargenomen dat op het perceel in het bestaande bouwwerk nabij de erfgrens met eiser middels een bouwhek een nieuwe stal is gerealiseerd, waarin drie paarden staan die volgens de toezichthouder vermoedelijk pas zijn aangeschaft. Tijdens het controlebezoek van 3 december 2014 stonden er vier paarden (zogenaamde Tinkers) in deze stal. Dezelfde paarden stonden er ook tijdens het controlebezoek op 5 februari 2015. Tijdens het controlebezoek op 3 maart 2015 hebben de toezichthouders 34 paarden op het perceel waargenomen. Van een deel van deze paarden hebben de toezichthouders de chip uitgelezen en het paspoort gecontroleerd.
7. Met de bezwaarschriftencommissie is de rechtbank van oordeel dat uit de vier processen-verbaal van de Odru niet blijkt dat derde-partij paarden heeft verhandeld vanaf het perceel en dat daarmee sprake is van met het bestemmingsplan strijdige paardenhandel. Dit volgt ook niet uit de vergelijking van deze processen-verbaal met het proces-verbaal van bevindingen van
8 oktober 2014, dat eiser ter zitting heeft overgelegd. Daaruit kan hooguit worden afgeleid dat derde-partij na 8 oktober 2014 drie Tinkerveulens heeft aangekocht. Dit betekent echter nog niet dat sprake is van met het bestemmingsplan strijdige paardenhandel, zoals eiser stelt.
De door eiser overgelegde Marktplaatsadvertenties doen hier, wat daar ook van zij, niet aan af. Zoals hiervoor onder 5 is overwogen, dient de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag. De Marktplaatsadvertenties kunnen daarom niet dienen als bewijs op grond waarvan tot invordering van een verbeurde dwangsom kan worden overgegaan. Hetzelfde geldt voor de eigen waarnemingen van eiser. Verweerder is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de aan derde-partij opgelegde last tussen 27 oktober 2014 en 3 maart 2015 niet is overtreden.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Rasink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.