ECLI:NL:RBMNE:2016:549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
16/661396-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en deelneming aan criminele organisatie door broers in Utrecht

Op 3 februari 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1996, die samen met zijn broers betrokken was bij de handel in harddrugs en deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 10 mei 2014 in Utrecht samen met anderen cocaïne en heroïne heeft verhandeld. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard, ondanks de bezwaren van de verdediging over de wijze van verhoor van getuigen. De rechtbank oordeelde dat er geen ernstige inbreuk op de procesorde was gemaakt.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte had verklaard dat hij vanaf september 2014 actief was in de drugshandel en er waren talrijke getuigenverklaringen en telefoontaps die zijn betrokkenheid bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de samenwerking tussen de broers een gestructureerd samenwerkingsverband vormde dat voldeed aan de criteria van een criminele organisatie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en het vinden van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de impact van de straf op zijn resocialisatie.

Uitspraak

CRECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661396-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2015, 16 september 2015, 9 december 2015 en 20 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 20 januari 2016 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 10 mei 2014 te Utrecht, samen met anderen, heeft gehandeld in cocaïne en heroïne;
Feit 2: in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 10 mei 2014 te Utrecht heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die als doel had te handelen in cocaïne en heroïne.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de politie op een onjuiste wijze te werk is gegaan bij het verhoren van de ‘afnemers’ in het onderzoek tegen verdachte. Deze afnemers zijn aangehouden en verhoord als verdachte, niet zozeer omdat het Openbaar Ministerie strafvervolging tegen hen wilde instellen, maar om een verklaring af te leggen in het onderzoek tegen verdachte. De status van verdachte is kunstmatig gebruikt als pressiemiddel, zonder dat er vragen zijn gesteld over de verdenking die er lag tegen de afnemers zelf. Er is sprake van détournement de pouvoir en er is gehandeld in strijd met het pressieverbod en het verbod tot misleiding. Het Openbaar Ministerie dient daarom niet ontvankelijk te worden verklaard.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de afnemers onder andere als verdachten zijn aangemerkt om zodoende hun consultatierecht te kunnen effectueren. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 21 november 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AY9670). Bovendien zijn de getuigen in een later stadium bij de rechter-commissaris gehoord en heeft de verdediging daar de gelegenheid gehad hen te ondervragen. Mocht er al sprake zijn van onregelmatigheden in het onderzoek, dan nog blijkt niet dat aan het recht van verdachte op een eerlijk proces is tekortgedaan.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie als een in artikel 359a Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg komt slechts in uitzonderlijk gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De enkele stelling dat de afnemers kennelijk uitsluitend als verdachten zijn aangemerkt voor het verkrijgen van belastende verklaringen tegen verdachte kan niet de gevolgtrekking wettigen dat van een zodanig ernstige inbreuk op beginselen van een goede procesorde sprake is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode in harddrugs heeft gedeald of heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De raadsman heeft daarnaast enkele specifieke verweren gevoerd. Deze zullen worden besproken bij de bewijsoverwegingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen.
4.3.1
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf half september 2014 tot de dag van zijn aanhouding, 2 februari 2015, heeft gehandeld in cocaïne en heroïne. Op het moment dat verdachte werd aangehouden had hij de telefoons bij zich en was hij bezig met de handel in harddrugs. [2]
Bij de aanhouding van [verdachte] op 2 februari 2015 [3] zijn onder meer twee Nokia telefoons aangetroffen. Eén van de telefoons bevatte een SIM-kaart met het daarbij behorende nummer 06- [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ). Door de verbalisant werd het nummer 06‑ [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ) gebeld, waarna de andere telefoon overging. Na het activeren van SIM-kaart 2 in deze telefoon ging de telefoon over bij het bellen van het nummer: 06- [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ). [4]
Van de aansluiting van * [telefoonnummer] zijn in de periode van 14 oktober 2014 tot en met 2 februari 2015 de gesprekken opgenomen. In deze periode hebben er op dit nummer 6.015 gesprekken plaatsgevonden. In de periode van 20 november 2014 tot en met 2 februari 2015 hebben op het nummer * [telefoonnummer] 7.438 gesprekken plaatsgevonden. Op het nummer * [telefoonnummer] hebben in dezelfde periode 14.027 gesprekken plaatsgevonden. Nagenoeg alle gesprekken van de nummers * [telefoonnummer] , * [telefoonnummer] en * [telefoonnummer] waren drugsgerelateerd. [5]
Op 3 september 2015 verklaart de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris dat het klopt dat hij bij de politie over [A] heeft verklaard dat hij ongeveer vier keer per maand bij hem kocht. [getuige 1] had zijn leven al enige tijd op orde, maar door problemen met de Belastingdienst kreeg hij anderhalf jaar geleden (de rechtbank begrijpt: rond begin maart 2014) een terugval. Bij het zien van de foto van [B] (hierna: [B] ) verklaart [getuige 1] dat hij wel eens bij hem heeft gekocht, in een periode van anderhalf jaar. Soms wisselde het wel eens. [getuige 1] verklaart dat het in zijn tijd vooral de jongste was. Deze persoon herkent [getuige 1] op de foto van [verdachte] (hierna: [verdachte] ). [getuige 1] betaalde tien euro aan drugs en kocht meestal een pakje bruin (de rechtbank begrijpt: heroïne). Op een vraag aan [getuige 1] of hij in de periode van één tot anderhalf jaar ook wel eens bij anderen bestelde [6] , antwoordt hij dat hij alleen bij de broers bestelde. [7]
Uit onderzoek van de politie blijkt dat het nummer van [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) veelvuldig contact heeft gehad met 06‑ [telefoonnummer] , die in de telefoon is opgeslagen onder de naam “ [bijnaam met toevoeging 2] ”. Ook is er een paar keer contact geweest met het nummer 06- [telefoonnummer] , opgeslagen onder “ [bijnaam met toevoeging 3] ”. [8] [getuige 2] verklaart dat zijn dealer zowel wit (cocaïne) als bruin (heroïne) verkoopt. [9] Bij het zien van de foto van [A] , verklaart [getuige 2] dat hij hem hooguit tien keer heeft gezien en van anderen heeft gehoord had dat zij goede dope hadden. [10] Tijdens het verhoor op 20 februari 2015 verklaart [getuige 2] dat hij ongeveer een jaar bij hem koopt. [11] De politie toont [getuige 2] een foto van [C] (hierna: [C] ). [getuige 2] verklaart dat dit [bijnaam] is en dat dit een broer is van de persoon op de eerste foto. De periode dat hij bij hem kocht zou een jaar kunnen zijn. Begin 2014 heeft [getuige 2] in het ziekenhuis gelegen, daarna is hij begonnen met het kopen van drugs. [12] Bij het zien van een foto van [verdachte] verklaart [getuige 2] dat hij bij hem het meeste heeft gekocht. [13] [getuige 2] verklaart dat hij ongeveer een jaar drugs bij hem koopt. [14] Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 2] dat hij bij politie de waarheid heeft verklaard, voor zover hij het wist. [15]
[D] (hierna: [D] ) verklaart op 12 februari 2015 dat hij zijn drugs koopt via het telefoonnummer 06‑ [telefoonnummer] , bij personen die zich “ [bijnaam] ” noemen. [16] [D] verklaart bij het zien van de foto’s van [A] , [B] en [C] dat deze personen tot de groep “ [bijnaam] ” behoren en dat hij ruim een jaar bij hen kocht. [17] Over [verdachte] verklaart [D] dat hij bij hem het vaakst kocht. Ze draaiden verschillende diensten en werkten alle vier. [18] [D] verklaart dat ze veel klanten hadden in Hoograven, Lunetten en Overvecht [19] (wijken van Utrecht [20] ).
Op 8 oktober 2014 vindt een gesprek plaats tussen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [E] (hierna: [E] ). [E] verklaart dat hij telefonisch contact heeft met zijn dealers via het nummer 06‑ [telefoonnummer] . Het telefoonnummer is van vier broers, die wanneer er wordt gebeld allemaal de telefoon kunnen opnemen. Het is een soort algemeen nummer. Het is namelijk niet zo dat degene die de telefoon opneemt ook vervolgens komt om de drugs te verkopen. De dag voor het gesprek had [E] voor het laatst gekocht. Toen kwamen [C] en [B] naar zijn woning. [verdachte] wordt door [E] genoemd als de jongste en dikke met een bril. [21]
4.3.2
Aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Op 14 januari 2015 vindt een telefoongesprek plaats tussen de gebruikers van de nummers 06- [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ) en 06- [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ). De gebruiker van * [telefoonnummer] vraagt of de ander vanavond twee uurtjes van hem wil overnemen. De ander gaat hiermee akkoord. [22] De gebruiker van * [telefoonnummer] is door de politie geïdentificeerd als [B] en de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer] als [verdachte] . [23] Op 2 februari 2015 te 15.53 uur is er telefonisch contact tussen het nummer 06- [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ) en * [telefoonnummer] . De gebruiker van * [telefoonnummer] vraagt aan de ander of hij even vijf uur van hem kan overnemen. [24] De gebruiker van * [telefoonnummer] is door de politie geïdentificeerd als [B] . [25] Op 2 februari 2015 wordt [verdachte] aangehouden. Bij hem worden de drie deallijnen aangetroffen. [26]
Op 23 november 2014 wordt vanaf het telefoonnummer * [telefoonnummer] een sms verstuurd naar het nummer 06- [telefoonnummer] . In deze sms staat het volgende:
“Nieuwe spullen! Sterkste donker ooit!! Zoete lichte. Altijd bereikbaar! Gr. [bijnaam] ”. [27]
Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoonnummers die als deallijnen zijn aangemerkt, te weten * [telefoonnummer] , * [telefoonnummer] en * [telefoonnummer] . Uit dit onderzoek blijkt dat de gebruikers van deze lijnen kennelijk dezelfde personen betreffen. De stemmen van de gebruikers kwamen namelijk overeen. Verder is gebleken dat de gebruikers van de deallijnen door de afnemers vaak [bijnaam] werden genoemd en zichzelf ook regelmatig [bijnaam] noemden. [28]
4.3.4
Bewijsoverwegingen
Periode
De raadsman heeft betoogd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gehandeld in harddrugs.
De rechtbank deelt dit standpunt van de raadsman niet. Uit de bewijsmiddelen, waaronder met name de verklaringen van diverse afnemers van harddrugs, volgt dat verdachte en zijn broers ook in de ten laste gelegde periode hebben gedeald in heroïne en cocaïne. Op basis van deze bewijsmiddelen kan, naar het oordeel van de rechtbank, een bewezenverklaring volgen voor de periode van 1 februari 2014 tot en met 10 mei 2014.
Criminele organisatie
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 3 ten laste gelegde feit. Uit het dossier blijkt, volgens de raadsman, onvoldoende dat sprake zou zijn van een criminele organisatie. Bovendien zijn verdachte en zijn medeverdachten broers van elkaar. Deze familieband geeft een bepaalde duurzaamheid. Uit het dossier blijkt echter niet dat de in de familie geldende gezagsverhoudingen zijn gebruikt om strafbare feiten te plegen.
De rechtbank merkt allereerst op dat de stelling van de raadsman, dat verdachte slechts de telefoons met anderen deelde, wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Zo wordt door een getuige onder andere verklaard dat verdachte en zijn drie broers samenwerkten en dat het regelmatig voorkwam dat de drugs die telefonisch bij de ene broer besteld waren door een andere broer werden afgeleverd.
Verder blijkt uit het dossier dat er vanaf één van de deallijnen een sms wordt verstuurd, waarin staat vermeld “altijd bereikbaar”. Dit wordt ook bevestigd door afnemers die bij verdachte en zijn medeverdachten kochten. Daarnaast blijkt uit tapgesprekken dat er afspraken werden gemaakt over het overnemen van diensten. Kennelijk met de bedoeling om voor afnemers altijd bereikbaar te zijn. Dat de deallijnen daadwerkelijk goed bereikbaar waren, blijkt ook uit de ruim 25.000 gesprekken die in een periode van minder dan vier maanden op de deallijnen hebben plaatsgevonden.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11a van de Opiumwet (oud) dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Voor een familie geldt dat de eigen juridische en sociale structuur op een aantal punten overeenkomsten vertoont met de hierboven genoemde aspecten van een criminele organisatie. Dit betekent echter niet dat om die reden reeds sprake is van een criminele organisatie indien meerdere leden van een familie tezamen misdrijven plegen. Daarvan is slechts sprake indien deze familiestructuur met een zekere stelselmatigheid en bestendigheid wordt ingezet om te kunnen komen tot het plegen van de strafbare feiten.
In deze zaak is duidelijk gebleken van een dergelijke aanwending van de reeds bestaande familiestructuur door verdachte en zijn medeverdachten. Er werd door verdachte en zijn medeverdachten op een zeer stelselmatige wijze samengewerkt. Het feit dat zij 24 uur per dag bereikbaar wilden zijn, vereiste een zorgvuldige afstemming. Bovendien was sprake van een zeer intensieve handel. Alleen al in de periode dat de deallijnen werden afgeluisterd, vonden ruim 25.000 (drugsgerelateerde) gesprekken plaats. Een dergelijke intensieve handel maakt het maken van afspraken en het onderling verdelen van taken onontkoombaar. Dit wordt ook bevestigd door de telefoongesprekken, waarin het beeld naar voren komt dat men gebruik maakte van bereikbaarheidsdiensten. Ook uit de getuigenverklaringen blijkt dat er door verdachte en zijn medeverdachten niet zelfstandig werd geopereerd, maar dat sprake was van een intensieve samenwerking.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank acht echter onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat deze criminele organisatie zich ook bezig hield met het witwassen van contante geldbedragen en zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 februari 2014 tot en met 10 mei 2014 te Utrecht, tezamen en in
vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 februari 2014 tot en met 10 mei 2014 te Utrecht, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het volwassenenstrafrecht toe te passen en verdachte voor de door haar onder 1 en 2 en de onder 16/706098-14 (feit 1, 2 en 3) bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de jeugdige leeftijd en de kwetsbaarheid van verdachte. Om die reden en gelet op de feiten dient, volgens de raadsman, aan verdachte geen gevangenisstraf te worden opgelegd die langer is dan het reeds (in de andere strafzaak) ondergane voorarrest. Wanneer verdachte opnieuw vast komt te zitten, zal dit een zeer negatieve invloed hebben op zijn resocialisatie. Bij het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf kan door de rechtbank reclasseringstoezicht worden bevolen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 3 maanden schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs. Deze handel werd door verdachte samen met zijn broers gedreven, waarbij onderling nauw en op een georganiseerde wijze werd samengewerkt.
Door te handelen in cocaïne en heroïne heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan en het in stand houden van drugsafhankelijkheid bij een overwegend kwetsbare groep, waardoor de gezondheid van deze groep in gevaar is gebracht. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot (vermogens)criminaliteit. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Bij het plegen van de strafbare feiten heeft verdachte echter enkel gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin en zich geen enkele rekenschap gegeven van deze negatieve effecten.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 december 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit het pro justitia rapport van 9 november 2015 blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan dit psychologisch onderzoek.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 23 april 2015, opgemaakt door [F] , en het reclasseringsadvies van 29 juli 2015, opgemaakt door Reclassering Nederland. In het rapport van 23 april 2015 wordt geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden dat hij zich zal houden aan het reclasseringstoezicht, zal meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding en mee zal werken aan een CoVa of CoVa+ training. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij ondersteuning door de reclassering gewenst acht.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding tot afwijking van het wettelijke uitgangspunt om jeugdstrafrecht toe te passen..
Daarnaast heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met de strafoplegging in de strafzaak onder parketnummer 16/706096-14, waarin gelijktijdig met de onderhavige zaak vonnis wordt gewezen. In deze strafzaak is aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. In deze strafzaak wordt verdachte verweten dat hij gedeald heeft met anderen, deelgenomen heeft aan een criminele organisatie en samen met anderen verdovende middelen voor handen heeft gehad.
De rechtbank acht het, om herhaling van strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, van groot belang dat verdachte door de reclassering wordt begeleid. Gelet op de huidige leeftijd van verdachte en het feit dat begeleiding door de jeugdreclassering en een gezinsvoogd in het verleden niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, zal de rechtbank bepalen dat deze begeleiding zal plaatsvinden bij de volwassenenreclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Daarbij worden als bijzondere voorwaarden opgelegd dat verdachte zich zal houden aan het reclasseringstoezicht, zal verblijven op een door de reclassering goedgekeurd adres en zal meewerken aan het vinden en/of behouden van een zinvolle dagbesteding. De door de reclassering geadviseerde COVA of COVA+ training zijn interventies uit het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal deze dan ook niet opleggen.
Het bewezenverklaarde heeft zowel voor als na 1 april 2014 plaatsgevonden. De bepalingen omtrent de plaats van tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie zijn met ingang van die datum veranderd. Onder het voor 1 april 2014 geldende recht gold dat jeugddetentie die tenuitvoergelegd werd na het 18e jaar in een Penitentiaire Inrichting tenuitvoergelegd werd, tenzij de rechter anders bepaalde. Op grond van het recht na 1 april 2014 geldt voor deze situatie precies het omgekeerde, namelijk tenuitvoerlegging in een Justitiële Jeugdinrichting, tenzij de rechter anders bepaalt. Het overgangsrecht bepaalt dat het recht ten tijde van het ten laste gelegde toepasselijk is. Aangezien het zwaartepunt van het bewezenverklaarde ligt in de periode voor 1 april 2014, gaat de rechtbank uit van toepasselijkheid van het voor die datum geldende recht, dus tenuitvoerlegging in een Penitentiaire Inrichting. De rechtbank heeft geen aanleiding anders te bepalen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

10.Beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77z, eerste lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich binnen 3 werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de reclassering, Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200, 3353 JE Utrecht. Hierna zal veroordeelde zich melden zo lang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. zal meewerken aan het vinden en/of behouden van een zinvolle dagbesteding en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in dat kader zullen worden gegeven;
6. zal verblijven op een door de reclassering goedgekeurd adres.
Geeft aan de reclassering de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. G.A. Bos en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
1.
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 10 mei 2014 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht en/of Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of (telkens) een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 10 mei 2014 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht, heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het (telkens) verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren
van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
- het witwassen van contante geldbedragen;
art 140 Wetboek van Strafrecht
art 11a lid 1 Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal van het onderzoek 09BOK14, nummer 2015035965A, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 1693 en de aanvullingen op het einddossier van 8 juni 2015, 9 juli 2015 en 22 juli 2015). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2016.
3.Het proces-verbaal onderzoek GSM’s, pagina 253.
4.Het proces-verbaal onderzoek GSM’s, pagina 254.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2015, p. 36.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 3 september 2015, p. 2.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 3 september 2015, p. 3.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1091.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1092.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1091.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1092.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1093.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1094.
14.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1095.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 3 september 2015, p. 2.
16.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 866.
17.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 867 en 868.
18.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 869.
19.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 868.
20.Feit van algemene bekendheid.
21.Het proces-verbaal telefoonnummer dealers van 8 oktober 2014, p. 23.
22.Een geschrift, te weten een gesprek uit onderzoek 09BOK14 van 14-01-2015 15:23:16, p. 155.
23.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2015, p. 40.
24.Een geschrift, te weten een gesprek uit onderzoek 09BOK14 van 02-02-2015 15:53:44, p. 157.
25.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2015, p. 40.
26.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2015, p. 126.
27.Een geschrift, te weten een sms uit onderzoek 09BOK14 van 23-11-2014 10:24:11, p. 152.
28.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2015, p. 38.