ECLI:NL:RBMNE:2016:5303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5374
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij ouderbijdrage Jeugdwet

In deze zaak heeft eiseres, die ouderbijdrage verschuldigd is voor haar twee zoons die buiten haar gezin verblijven, verzocht om toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres stelt dat zij door de ouderbijdrage in financiële problemen komt, waardoor haar zoons eronder zullen lijden. De verweerder, het Centraal Administratie Kantoor (CAK), heeft echter vastgesteld dat de financiële situatie van eiseres toereikend is om zowel de ouderbijdrage als de kosten voor haar uithuisgeplaatste zoons en haar thuiswonende dochter te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule heeft kunnen afwijzen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de belangen van de minderjarigen of het gezinsleven van eiseres worden geschaad door de inning van de ouderbijdrage. De enkele stelling van eiseres dat haar kosten hoger zijn dan de berekening volgens de Recofa-methode is onvoldoende om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: A. Woersma).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2015 en 26 mei 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres facturen verzonden voor betaling van de ouderbijdrage voor de maanden maart en april tot een bedrag van € 236,72 per maand.
Bij besluit van 3 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Twee zoons van eiseres, [zoon 1] , geboren op [1999] , en [zoon 2] , geboren op [2005] verblijven buiten het gezin van eiseres. Eiseres is door de gemeente aangewezen als bijdrageplichtige voor de ouderbijdrage Jeugdwet. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de ouderbijdrage verschuldigd is en dat verweerder bevoegd is de ouderbijdrage in rekening te brengen.
2. Eiseres heeft verweerder verzocht om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Zij maakt veel extra kosten en als zij ook de ouderbijdrage moet betalen, zullen haar zoons daaronder lijden omdat zij dan niet kan komen wanneer dat nodig is vanwege onvoldoende financiële draagkracht om de benzinekosten te kunnen voldoen.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. De financiële situatie van eiseres is toereikend om zowel de ouderbijdrage als de kosten voor haar uithuisgeplaatste zoons en haar (thuiswonende) dochter te betalen. De belangen van haar kinderen worden door het betalen van de ouderbijdrage niet geschaad.
4. Gelet op artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet kan verweerder artikel 8.2.1, eerste lid, van de Jeugdwet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
In de Beleidsregel hardheidsclausule ouderbijdrage Jeugdwet (Beleidsregel) heeft verweerder inzicht gegeven in de wijze waarop hij een beroep op de hardheidsclausule zal beoordelen. In de Beleidsregel is bepaald dat verweerder in ieder geval (gedeeltelijk) afziet van het innen van de ouderbijdrage indien dit strijd oplevert met artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) of artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het gaat daarbij met name om de mate waarin de inning de bijdrageplichtige ouder belemmert in de zorg voor het kind en de mate waarin de inning leidt tot een onevenredige inbreuk op het familie- of gezinsleven van het kind.
5. Om te beoordelen of de belangen van het kind en/of het gezinsleven worden geschaad en of de financiële situatie ontoereikend is, heeft verweerder het bedrag berekend dat eiseres nodig heeft voor haar dagelijkse kosten. Dit heeft verweerder gedaan met de zogenaamde Recofa-methode. Het vrij te laten bedrag is volgens deze methode € 1.706,54. Verweerder heeft voorts vastgesteld dat het gezamenlijk inkomen (exclusief vakantiegeld) van eiseres en haar echtgenoot € 2.162,66 per maand bedraagt. Op grond hiervan concludeert verweerder dat de financiële situatie van eiseres en haar echtgenoot toereikend is om de ouderbijdrage van € 236,72 per maand te betalen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het beroep van eiseres op de hardheidsclausule in redelijkheid en in overeenstemming met de Beleidsregel heeft kunnen afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is toepassing van de Recofa-methode hier aanvaardbaar om vast te stellen of van inning van de ouderbijdrage moet worden afgezien. De rechtbank ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen aanleiding aan te nemen dat de belangen van de minderjarigen dan wel het gezinsleven van eiseres worden geschaad door inning van de ouderbijdrage. De enkele stelling dat haar kosten hoger zijn dan uit de berekening volgens de Recofa methode volgt, is daartoe onvoldoende. Niet is gebleken dat inning van de onderhoudsbijdrage strijd oplevert met artikel 3 van het IVRK of artikel 8 van het EVRM. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule slaagt dan ook niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.