In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Midden-Nederland, is een vonnis in verzet uitgesproken op 12 oktober 2016. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over bestuurdersaansprakelijkheid. [eiser] had eerder een verstekvonnis verkregen waarin [gedaagde] en [B] hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor schade die [eiser] had geleden door onrechtmatig handelen. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde], als bestuurder van het failliete Assurantiebedrijf, een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het aangaan van een deposito-overeenkomst met [eiser]. De rechtbank oordeelt dat, hoewel [gedaagde] niet direct betrokken was bij de advisering van [eiser], hij als bestuurder verantwoordelijk was voor de zorgplicht jegens [eiser]. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de financiële situatie van het Assurantiebedrijf en de risico's van de overeenkomst, wat leidt tot een ernstig persoonlijk verwijt. De vorderingen van [eiser] worden dan ook toegewezen, en het verstekvonnis wordt bekrachtigd. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.