ECLI:NL:RBMNE:2016:5158

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
UTR 15/2407
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverordening Natuur en Landschap: geschil over oppervlakte subsidie agrarisch natuurbeheer

In deze zaak heeft eiseres, een vennootschap onder firma, subsidie aangevraagd op basis van de Subsidieverordening Natuur en Landschap (SNL) voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer over de jaren 2010 tot en met 2013. De subsidie is deels toegekend, maar eiseres is van mening dat de oppervlaktes waarvoor subsidie is verleend te klein zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2016 behandeld en oordeelt dat de oppervlaktes zoals vermeld in het collectief beheerplan, dat jaarlijks door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld, de maximum oppervlaktes zijn waarvoor subsidie kan worden uitbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de oppervlaktes van de percelen correct heeft vastgesteld op basis van luchtfoto's en dat eiseres inhoudelijk geen gelijk krijgt. Echter, de beroepen zijn gegrond verklaard vanwege procedurele gebreken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de toekenning van een probleemgebiedenvergoeding (PGV) voor beheereenheid 35, en heeft bepaald dat aan eiseres een PGV van € 12,22 moet worden toegekend. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/2406

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 augustus 2016 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma [eiseres], te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en

het College van Gedeputeerde Staten, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.M. Daniels).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2013 heeft verweerder op basis van het betaalverzoek 2012 via de Gecombineerde opgave (GO) een subsidie toegekend van € 6.536,86 voor individueel beheer. Bij besluit van 22 mei 2013 heeft verweerder het besluit van 5 april 2013 deels herzien.
Bij besluit van 17 april 2013 heeft verweerder op basis van het betaalverzoek 2012 via de GO een subsidie toegekend van € 13.297,72 voor collectief beheer en de oppervlakte voor de toeslag voor ruige stalmest vastgesteld op 8,22 hectare. Bij besluit van 3 juli 2013 is het besluit van 17 april 2013 deels herzien.
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft verweerder voor het jaar 2012 een probleemgebiedenvergoeding (PGV) toegekend van € 6.127,84. Bij besluit van 17 juni 2013 is dit besluit aangevuld.
Bij besluit van 24 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op de bezwaren tegen de hiervoor genoemde besluiten. Daarbij is deels aan de bezwaren van eiseres tegemoet gekomen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 2 juni 2016. Namens eiseres zijn verschenen [A] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 16 november 2009 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een subsidie in verband met agrarisch natuur- en landschapsbeheer ingevolge de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer provincie Utrecht (SNL). Bij besluit van 12 april 2010 heeft verweerder deze subsidieaanvraag gedeeltelijk goedgekeurd. De subsidie wordt verleend voor individueel agrarisch natuurbeheer, individueel landschapsbeheer en voor collectief agrarisch natuurbeheer, verhoogd met een toeslag voor het uitrijden van ruige mest. Deelname aan collectief agrarisch natuurbeheer wordt goedgekeurd op basis van een minimumoppervlakte van 1 hectare en een maximum van 73 hectare(s) in het gebied 02 De Venen. De subsidie heeft betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015. Bij dit besluit heeft verweerder er onder meer op gewezen dat in de SNL is bepaald dat jaarlijks via de GO om uitbetaling van de subsidie verzocht dient te worden. Uit de SNL volgt dat de beheerder van landbouwgrond in aanmerking kan komen voor subsidie in het kader van de SNL indien hij zijn gronden aanwendt voor agrarisch natuurbeheer. In beginsel vindt agrarisch natuurbeheer op individuele basis plaats, maar verweerder kan ook als voorwaarde stellen dat deelname in collectief verband, vastgelegd in een collectief beheerplan, plaatsvindt. In de situatie van eiseres is zowel sprake van individueel agrarisch natuurbeheer als van collectief agrarisch natuurbeheer.
2. Gedurende het jaar 2012 past eiseres op de beheereenheden 1 tot en met 65 individueel beheer toe en op de beheereenheden 1000 tot en met 1057 is sprake van collectief beheer. Op 11 mei 2012 heeft eiseres de GO 2012 bij verweerder ingediend. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. De rechtbank stelt vast dat de subsidie die is toegekend voor individueel beheer en voor landschapsbeheer tussen partijen niet (langer) in geschil is, zodat de rechtbank over die onderwerpen geen uitspraak zal doen.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet op welke wijze de oppervlaktes voor de gevraagde subsidie worden berekend. Ten aanzien van de oppervlaktes voor individueel en collectief agrarisch natuurbeheer is toegelicht dat, ter vaststelling van subsidiabele perceeloppervlaktes, in 2009 het nieuwe systeem ‘Agrarisch Areaal Nederland’ (AAN) is opgezet. Elke oppervlakte gebonden steunaanvraag, zoals een aanvraag in het kader van de SNL, wordt administratief getoetst aan de referentiepercelen in de AAN en geregistreerd in de Basisregistratie percelen (BRP). De landbouwer geeft jaarlijks in de GO zijn gewaspercelen, de bijbehorende oppervlaktes en het grondgebruik door. De gewaspercelen worden door verweerder beoordeeld, getoetst aan het referentieperceel in de AAN en geregistreerd in de BRP. Naast de oppervlakte die is geregistreerd in de AAN/BRP kan een extra oppervlakte worden aangevraagd in de vorm van de zogenaamde slotenmarge. De topografische oppervlakte wordt bepaald door de som van de AAN en de slotenmarge minus de aanwezige weiderand, waarbij van belang is dat in beginsel niet voor méér oppervlakte subsidie kan worden uitbetaald dan in het betaalverzoek is gevraagd. Bij de subsidieverlening voor de collectieve beheereenheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met de aanvraag zoals deze is goedgekeurd binnen het collectief beheerplan. De landbouwers moeten jaarlijks bij de gebiedscoördinator aangeven voor welke percelen zij voor het collectief agrarisch natuurbeheer willen meedoen. De gebiedscoördinator zet dan jaarlijks de aangewezen percelen in de zogeheten Toolkit, waarin landbouwers hun beheereenheid kunnen inzien. Verweerder bepaalt jaarlijks of de in de Toolkit aangevraagde percelen worden goedgekeurd binnen het collectief beheerplan. Voor de bepaling van de subsidiabele oppervlakte van de percelen voor collectief beheer is de maximaal opgegeven oppervlakte in het collectief beheerplan/de Toolkit leidend. Er kan voor collectief beheer niet voor meer oppervlakte subsidie worden uitbetaald dan de maximum oppervlakte die per beheereenheid vermeld is in de Toolkit, aldus verweerder.
5. Naar aanleiding van de bezwaren en het mediationgesprek dat in oktober 2013 heeft plaatsgevonden heeft verweerder alle oppervlaktes van de collectieve beheereenheden opnieuw beoordeeld. Voor een aantal beheereenheden heeft dit een gewijzigde oppervlakte tot gevolg gehad. Voor beheerjaar 2012 heeft dit echter zeer beperkte financiële gevolgen. Dat komt omdat, met uitzondering van beheereenheid 1021, de verleende subsidie voor collectief beheer al in overeenstemming was met de door eiseres opgegeven maximale oppervlaktes in het collectief beheerplan/de Toolkit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet voor meer oppervlakte subsidie kan worden verleend dan de maximale oppervlaktes zoals vermeld in het collectief beheerplan/de Toolkit. Eiseres heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen het collectief beheerplan 2012, maar het bezwaar is ongegrond verklaard en eiseres heeft daar geen beroep tegen ingesteld. Het collectief beheerplan 2012 staat dan ook in rechte vast, zodat van de daarin vermelde oppervlaktes uitgegaan moet worden. Voor beheereenheid 1021 geldt dat uit de nieuwe perceelsbeoordeling blijkt dat de oppervlakte van het onderliggende gewasperceel groter is en dat nog niet het maximum aan oppervlakte werd gehanteerd zoals vermeld in het collectief beheerplan/de Toolkit. Dat betekent dat de subsidiabele oppervlakte van beheereenheid 1021 is verhoogd naar het maximum zoals vermeld in het collectief beheerplan. Voor het overige blijft de subsidie ongewijzigd.
6. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de maximale oppervlaktes hanteert zoals vermeld in het collectief beheerplan. Eiseres heeft verwezen naar wat zij daarover in de beroepszaken over beheerjaar 2011 heeft aangevoerd (UTR 13/3261 en UTR 13/3317). Zij heeft in die procedure aangevoerd dat in het collectief beheerplan de onjuiste intekening van verweerder uit 2010, dus exclusief slootkanten, is overgenomen. De oppervlaktes konden niet worden aangepast binnen de Toolkit en bovendien was het niet mogelijk om in de Toolkit slotenmarges te verwerken. Eiseres is van mening dat daarom ook ten onrechte aan haar wordt tegengeworpen dat zij de slotenmarges niet heeft aangevraagd. In dit verband verwijst eiseres naar een e-mailwisseling met de gebiedscoördinator. Ook is volgens haar in de bezwaarprocedure over het collectief beheerplan 2012 gebleken dat de provincie Utrecht het onzin vond om slotenmarges op te nemen in het collectief beheerplan. Vanuit verweerder is steeds gesteld dat er sprake is van één BRP. Dit betekent dat wanneer er wijzigingen in de BRP plaatsvinden, die wijzigingen ook moeten doorwerken in “afgeleide systemen” zoals de Toolkit. Dat eiseres elk jaar de oppervlaktes aan de gebiedscoördinator door dient te geven blijkt bovendien niet uit de SNL, nu in artikel 7.5, zesde lid, onder b, van de SNL slechts melding wordt gemaakt van vergroting van het areaal in relatie tot de maximaal opgegeven oppervlakte. Het maximum is nog steeds ongewijzigd 73 hectare. Ter zitting heeft eiseres verder nog aangevoerd dat de uitspraken waarop verweerder in het verweerschrift een beroep heeft gedaan toepassing missen omdat het geen vergelijkbare gevallen zijn.
7. Uit artikel 1.12 van de SNL is af te leiden dat slotenmarges als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Verordening EG/1122/2009) kunnen worden betrokken bij de subsidievaststelling en moeten worden aangevraagd via de GO.
Op grond van artikel 4.1.2.2 van de SNL is een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden:
a. elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, derde lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
b. de gebiedscoördinator tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen en intrekkingen als bedoeld in de artikelen 7.1 tot en met 7.6 en 7.8, tweede lid, van de SNL voor zover deze relevant zijn voor het collectief beheerplan.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 13 maart 2012 het collectief beheerplan De Venen 2012 heeft vastgesteld. Eiseres heeft daartegen op 23 april 2012 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 13 november 2012. Daartegen is door eiseres geen beroep ingesteld. Het collectief beheerplan 2012 staat dan ook in rechte vast en eiseres was gelet op hetgeen is bepaald in artikel 4.1.2.2, onder a, van de SNL gehouden het collectief beheer uit te voeren conform het collectief beheerplan. Dat het collectief beheerplan leidend is volgt ook uit de artikelen 1.1, ond. h, 2.1, vierde en vijfde lid, en de artikelen 9.1 en 9.2 van de SNL. Omdat het collectief beheerplan in rechte vaststaat heeft verweerder bij de uitbetaling van de subsidie voor collectief beheer 2012 terecht niet voor een groter oppervlakte subsidie uitbetaald dan de maximale oppervlakte zoals vermeld in het collectief beheerplan. Dat in de letterlijke tekst van de SNL niet vermeld staat dat eiseres gehouden is om jaarlijks bij de gebiedscoördinator wijzigingen en aanvullingen door te geven, maakt het voorgaande niet anders. Ondanks dat het in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1320) ging om een situatie waarin een heel perceel niet was aangemeld voor collectief beheer in het collectief beheerplan, is de rechtbank van oordeel dat uit deze uitspraak wel blijkt dat wanneer het collectief beheerplan in rechte vaststaat, de in het collectief beheerplan vermelde gegevens de basis vormen voor de uit te betalen subsidie. De rechtbank volgt eiseres wel in zoverre dat de uitspraak van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014: 4080) geen gelijk geval is, omdat het daar ging om een inhoudelijke procedure tegen een collectief beheerplan, terwijl in deze zaak het collectief beheerplan in rechte vaststaat. Dit betekent gelet op het voorgaande echter niet dat het standpunt van verweerder ten aanzien van de omvang van de collectieve beheereenheden geen stand houdt.
9. Over de toeslag voor ruige stalmest heeft verweerder in het bestreden besluit opgenomen dat de oppervlakte voor uitbetaling van de toeslag is gekoppeld aan de oppervlakte voor collectief beheer zoals deze is uitbetaald voor het jaar 2012. De ruige stalmest mag alleen worden uitgereden op de percelen met de pakketten “Weidevogelgrasland met een rustperiode” en “Kruidenrijk weidevogelgrasland”. Uit het bestreden besluit blijkt dat er voor deze pakketten in totaal een oppervlakte van 8,22 hectare wordt uitbetaald. Voor de ruige stalmest wordt daardoor ook een toeslag uitbetaald van 8,22 hectare. Eiseres voert aan dat de oppervlakte waarvoor de toeslag ruige stalmest is uitbetaald onjuist is omdat de oppervlaktes van de collectieve beheereenheden onjuist zijn vastgesteld. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat verweerder de oppervlaktes van de collectieve beheereenheden juist heeft bepaald, slaagt deze beroepsgrond niet.
10. Ten aanzien van de PGV voor het jaar 2012 heeft verweerder zich gedurende de beroepsprocedure alsnog op het standpunt gesteld dat voor beheereenheid 35 PGV kan worden toegekend voor een bedrag van € 12,22 (0,13 hectare x € 94,-). Op dit punt is er dan ook sprake van een gebrek in het bestreden besluit.
11. In de beroepsgronden is de vraag opgeworpen of de voor de bezwaarprocedure toegekende proceskostenvergoeding wel juist is. In het besluit van 24 maart 2015 zijn de proceskosten vergoed tot een bedrag van in totaal € 974,-. Daarbij is een bedrag van € 487,- toegekend voor het indienen van het bezwaar over het individuele beheer en een bedrag van € 487,- voor het indienen van het bezwaar over het collectieve beheer. Over de PGV is geoordeeld dat sprake is van samenhang met het bezwaar over de PGV 2010. Om die reden worden in die zaak niet afzonderlijk proceskosten vergoed. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat ten aanzien van de PGV sprake is van samenhangende zaken in bezwaar. Dat de toegekende proceskostenvergoeding te laag is, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
12. Gelet op het onder punt 10 geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin is beslist dat aan eiseres terecht geen PGV is toegekend voor beheereenheid 35. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank herroept de besluiten van 17 april 2013 en 3 juli 2013 voor zover daarbij is geweigerd om PGV toe te kennen voor beheereenheid 35. Vervolgens bepaalt de rechtbank dat aan eiseres PGV toegekend dient te worden voor beheereenheid 35, ter hoogte van een bedrag van € 12,22. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in zoverre de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder dus geen nieuw besluit hoeft te nemen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden van € 331,-.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zaken met procedurenummers UTR 15/2407, UTR 15/2406 en UTR 15/2409 samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Daarbij wordt uitgegaan van een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1. Dat betekent dat voor de drie zaken samen een totaalbedrag van € 992,- wordt toegekend. De rechtbank verdeelt dit totaalbedrag gelijkelijk over de drie zaken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is bepaald dat voor beheereenheid 35 geen PGV wordt toegekend;
  • herroept de besluiten van 17 april 2013 en 3 juli 2013, voor zover daarbij is beslist dat voor beheereenheid 35 geen PGV wordt toegekend, bepaalt dat voor beheereenheid 35 een bedrag aan PGV wordt toegekend van € 12,22 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 330,67.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové , voorzitter, en M.C. Verra en mr. L.M. Reijnierse, leden, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.