ECLI:NL:RBMNE:2016:4836

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
UTR 15/5187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2016 uitspraak gedaan over de afwijzing van een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die op 28 november 2014 een aanvraag indiende, werd door het Uwv afgewezen op basis van de Wet Wajong, die op 1 januari 2015 in werking trad. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat de eiser wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank bevestigde dat de aanvraag moest worden getoetst aan de wetgeving zoals die gold van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015, en dat er geen sprake was van verboden discriminatie of strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, omdat de wetgeving een duidelijke scheiding maakt tussen aanvragen voor en na 10 september 2014, en de eiser niet voldeed aan de criteria voor een Wajong-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de gevolgen van wetswijzigingen voor de rechten van jonggehandicapten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5187

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigden: A. Kouveld en A.M.M. Schalkwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Eiser is geboren op [1995] . Op 5 april 2013 heeft hij zijn 18e levensjaar bereikt. Op
28 november 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Eiser heeft daarbij vermeld dat hij een verstandelijke beperking heeft en dat hij zijn leven niet zelfstandig kan leiden. Eiser heeft bij zijn aanvraag een pro Justitia-rapport van een psychologisch onderzoek van 22 januari 2014 gevoegd. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals hiervoor vermeld onder ‘Procesverloop’.
Over het wettelijk kader overweegt de rechtbank het volgende.
Uit artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong volgt dat er niet eerder recht op arbeidsondersteuning ontstaat dan 16 weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend.
In artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong ontstaat het recht op arbeidsondersteuning in afwijking van het tweede lid op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 2:39, eerste lid, van de Wet Wajong ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op aanvraag inkomensondersteuning met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend, maar niet voor de dag waarop recht op arbeidsondersteuning ontstaat.
In artikel 2:45 van de Wet Wajong is bepaald dat de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, een uitkering ontvangt. Artikel 2:39 van de Wet Wajong is niet van toepassing op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) in werking getreden. Als gevolg van deze wetswijziging is het vierde lid van artikel 2:15 van de Wajong bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet. Bij Besluit van 4 juli 2014 (Staatsblad 2014, 271) is artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 in werking getreden.
Het voorgaande betekent dat een aanvraag, die is gedaan ná 10 september 2014, als er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, niet kan leiden tot arbeids- en inkomensondersteuning.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op het moment van eisers aanvraag om een Wajong-uitkering, op 28 november 2014, nog de Wajong 2010 gold. Aangezien de ingangsdatum van de Wajong-uitkering in het geval van eiser valt ná 1 januari 2015, wordt in zijn situatie alleen nog een Wajong-uitkering toegekend als sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Verweerder acht eiser wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt, waardoor eiser niet voldoet aan de criteria voor het recht op Wajong-uitkering.
3. Eiser heeft aangevoerd dat in zijn geval wel sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep te algemeen heeft geformuleerd waarom bij eiser geen sprake is van een medisch stabiele situatie. Eiser laat zich niet behandelen of begeleiden, wat ook uit het Pro Justitia-rapport blijkt.
4. Gelet op de datum van de aanvraag van eiser en gelet op het feit dat eiser ten tijde van zijn aanvraag reeds 18 jaar was, heeft verweerder voor de beoordeling of hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is terecht getoetst aan het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat luidde vanaf 1 januari 2010 tot 1 januari 2015.
Op grond van artikel 2:4 van de Wet Wajong is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van hoofdstuk 2 van deze wet, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen.
Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Onder een medisch stabiele of verslechterende situatie wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
In artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong is bepaald dat de beoordeling van wat iemand kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
5. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft de CRvB overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, de bezwaarverzekeringsarts de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen.
6. De rechtbank stelt vast dat de tekst van artikel 2:4 van de Wet Wajong (grotendeels) gelijk is aan die in artikel 4 van de Wet WIA. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2008-2009, 31780, nr. 3, p. 41) heeft de wetgever het begrip volledig en duurzaam arbeidsongeschikt overgenomen uit de Wet WIA. De rechtbank acht het daarom juist dat verweerder bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet Wajong het beoordelingskader hanteert dat gebruikt wordt bij beoordelingen op grond van de Wet WIA.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht en eiser heeft gezien op het spreekuur van 13 januari 2015. Bij het dossieronderzoek beschikte de verzekeringsarts over een rapport van een psychologisch Pro Justitia-onderzoek gedateerd 22 januari 2014. Zijn onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een rapport van 21 januari 2015. De verzekeringsarts constateert daarin dat zich bij eiser al voor zijn 17e en 18e verjaardag gedragsproblematiek voordoet, waarbij sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Daarnaast is er een zeer lichte/lichte verstandelijke beperking. Hierdoor heeft eiser beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser wordt onder meer aangewezen geacht op begeleiding bij arbeid. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 januari 2015. De verzekeringsarts vermeldt als prognose dat er nog verbetering is te verwachten.
7.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting op 10 juni 2015 en hem aansluitend medisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het door eiser overgelegde rapport van een psychologisch Pro Justitia-onderzoek van 8 april 2015, opgesteld door GZ-psycholoog en orthopedagoog [A] en een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 februari 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert op basis van zijn onderzoeksbevindingen in zijn rapport van 10 juni 2015 dat eiser zowel op de dag vóór zijn 18e levensjaar als op de datum van de Wajong-aanvraag niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Er is bij eiser geen sprake van een stabiele of verslechterende situatie zonder behandelmogelijkheden en eiser heeft participatiemogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding de door de verzekeringsarts opgestelde FML te wijzigen ten aanzien van de begeleidingsbehoefte. Deze wordt op niveau 2 bepaald in plaats van niveau 3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de wijzigingen in de belastbaarheid vastgelegd in een FML van 29 juni 2015.
7.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 29 juli 2015 geconcludeerd dat door de wijziging van de begeleidingsbehoefte in de FML, de eerder door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies niet gehandhaafd kunnen worden en dat eiser nog niet geschikt is voor gangbare arbeid. Voor eiser is volgens de weergave van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het rapport van de verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep een strenger en specifieker begeleidingsregime noodzakelijk dan in eerste instantie was aangenomen. Er is bij eiser echter geen sprake van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid, omdat eiser ook na zijn 20ste levensjaar nog (arbeids-)vaardigheden zal kunnen ontwikkelen en omdat medici behandeladviezen hebben gegeven.
8. Niet in geschil is dat eiser niet in staat wordt geacht om in gangbare arbeid werkzaam te zijn, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is.
8.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn conclusie dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij eiser door de verzekeringsartsen zelf is onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare informatie in zijn beoordeling betrokken en heeft hij zijn beoordeling inzichtelijk gemotiveerd.
8.2.
De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen in algemene zin heeft gemotiveerd waarom bij eiser geen sprake is van een stabiele of verslechterende situatie. Blijkens zijn rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusie dat bij eiser geen sprake is van een stabiele of verslechterende situatie zonder behandelmogelijkheden, gebaseerd op een viertal redenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft onder meer waarom hij verwacht dat de vaardigheden van eiser zullen toenemen, namelijk omdat bij een zeer licht verstandelijke beperking de ontwikkeling van diverse vaardigheden veelal trager verloopt. Gelet op de verwijzing naar het advies voor intensieve behandeling in de rapporten van de verrichte psychologische onderzoeken, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de concrete, individuele omstandigheden van eiser bij zijn conclusie betrokken. Ter zitting is namens verweerder voldoende toegelicht dat het voor de beoordeling of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid van belang is of er behandelmogelijkheden zijn, niet of eiser zich wel of niet wil laten behandelen of begeleiden. Niet is gebleken dat eiser om medische redenen niet in staat is zich onder behandeling te stellen. De rechtbank constateert in dit verband dat onder het kopje ‘Forensisch psychologische beschouwing’ in het rapport van GZ-psycholoog [A] wordt vermeld dat bij eiser ook sprake is van berekening en planning en niet zozeer van impulsieve agressie. De rechtbank ziet in de stelling van eiser dat hij zich niet laat behandelen of begeleiden dan ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij hem ten onrechte behandelmogelijkheden aanwezig heeft geacht.
8.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op 28 november 2014 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 2:4 van de Wet Wajong.
9. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat wel sprake is van (indirecte) discriminatie omdat hij door een laattijdige aanvraag niet meer voor een Wajong-uitkering in aanmerking kan komen tenzij sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiser wordt daarmee anders behandeld dan leeftijdgenoten die ook niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn maar eerder, in ieder geval meer dan 16 weken vóór 1 januari 2015, een aanvraag hebben ingediend. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij vanwege medische redenen zijn aanvraag laattijdig heeft ingediend.
10.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit de artikelen 2:15 en 2:45 van de Wet Wajong volgt dat een recht op uitkering, indien geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, pas ingaat na 16 weken na de aanvraag. In de Wet Wajong is geen bepaling opgenomen op grond waarvan verweerder hiervan kan afwijken en een uitkering eerder kan toekennen. De rechtbank ziet daarom in de - voor het eerst ter zitting aangevoerde - stelling van eiser dat hij vanwege medische redenen zijn aanvraag geruime tijd na zijn 18e verjaardag heeft ingediend, geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder bij de beoordeling van zijn aanvraag had moeten uitgaan van een mogelijke ingangsdatum voor het recht op uitkering die is gelegen op een datum eerder dan 16 weken na de aanvraag.
10.2.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, kan een aanvraag, die is gedaan ná 10 september 2014, als er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, niet leiden tot arbeids- en inkomensondersteuning. Over het onderscheid tussen degene die vóór 11 september 2014 een Wajong-uitkering heeft aangevraagd en degene die na deze datum een aanvraag heeft ingediend, overweegt de rechtbank dat dit een uitdrukkelijke keuze van de wetgever is geweest. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen in opgenomen in de Kamerstukken II, 2013-2014, 33161, nr. 107, vierde nota van wijziging:
“.. Bepaald wordt dat een recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet. Bij inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015, betekent dit voor betrokkenen met participatiemogelijkheden, gezien het tweede lid van artikel 2:15, dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 moeten hebben ingediend. ..”
Eiser heeft niet onderbouwd op grond waarvan dit door de wetgever gemaakte onderscheid verboden discriminatie als bedoeld in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) vormt. Het beroep van eiser op (indirecte) discriminatie slaagt dan ook niet.
10.3.
Voor zover eiser anderszins een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat daarvoor vereist is dat sprake is van gelijke gevallen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1263). Nu eiser zijn aanvraag later heeft ingediend dan leeftijdgenoten die ook voor 1 januari 2015 hun 18e levensjaar hebben bereikt en in gelijke medische omstandigheden verkeren is zijn geval niet gelijk aan de situatie van deze leeftijdgenoten. Er is reeds daarom geen strijd met het gelijkheidsbeginsel.
11. Op grond van het voorgaande heeft verweerder zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. N.M.H. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.