In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2016 uitspraak gedaan over de afwijzing van een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die op 28 november 2014 een aanvraag indiende, werd door het Uwv afgewezen op basis van de Wet Wajong, die op 1 januari 2015 in werking trad. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat de eiser wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank bevestigde dat de aanvraag moest worden getoetst aan de wetgeving zoals die gold van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015, en dat er geen sprake was van verboden discriminatie of strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, omdat de wetgeving een duidelijke scheiding maakt tussen aanvragen voor en na 10 september 2014, en de eiser niet voldeed aan de criteria voor een Wajong-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de gevolgen van wetswijzigingen voor de rechten van jonggehandicapten.