Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
In conventie en in reconventie:
- de dagvaarding met producties;
- de akte houdende overlegging producties tevens houdende conclusie van eis in reconventie van [gedaagden c.s.] met producties;
- de brief van 25 maart 2016 van mr. M.P.C. Bilderbeek met producties;
- de mondelinge behandeling van 30 maart 2016;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagden c.s.] ;
- de brief van 21 juni 2016 van mr. M.P.C. Bilderbeek met producties;
- de brief van 9 augustus 2016 van mr. M.A.M. Euverman met producties;
- het faxbericht van 10 augustus 2016 van mr. M.A.M. Euverman met producties;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 12 augustus 2016;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagden c.s.] .
2.De feiten
In conventie en in reconventie:
“(…)Artikel 4. Huurbetaling – Voorschot
3.Het geschil
1 februari 2016, zodat [gedaagden c.s.] vanaf laatstgenoemde datum zonder recht of titel op de ligplaatsen verblijft.
4.De beoordeling
In conventie:
1 februari 2016. Dat is tussen partijen in geschil. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze vraag zich niet goed voor een beoordeling in kort geding en is er in deze zaak ook geen sprake van omstandigheden die maken dat er direct een voorziening getroffen moet worden. Er is al een bodemprocedure aanhangig waarin dit een van de geschilpunten is en ter zitting is gebleken dat in die zaak de mondelinge behandeling binnenkort zal plaatsvinden. In die procedure kunnen de feitelijke omstandigheden van het geval voldoende diepgaand worden onderzocht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan die procedure worden afgewacht, zeker omdat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden c.s.] zijn uit de huurovereenkomsten voortvloeiende (betalings)verplichtingen niet nakomt. Dat maakt dat de vordering (hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 3.1 sub I tot en met V) dient te worden afgewezen.