Overwegingen
1. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft de werknemer geen toestemming gegeven om de
gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van eiseres te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. De werknemer had eerst een eigen bedrijf. Na ziekte in 2014 besloot hij hiermee te
stoppen. Vanaf 1 maart 2015 was hij als heftruckmonteur werkzaam via eiseres (de werkgever). Eiseres is eigenrisicodrager in het kader van de ZW.
4. Op 18 mei 2015 heeft de werknemer zich ziek gemeld. Eiseres heeft medisch onderzoek
laten verrichten door de bedrijfsarts [bedrijfsarts] (de bedrijfsarts). Vervolgens heeft eiseres verweerder verzocht een besluit te nemen over het hersteld verklaren van de werknemer. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiseres de door de bedrijfsarts opgestelde spreekuurrapportage ZW bijgevoegd. Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de werknemer tegen het
primaire besluit gegrond verklaard en beslist dat de werknemer op en na 4 juni 2015 doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep S. Gommers van 21 oktober 2015.
6. Eiseres voert in beroep aan dat de door verweerder aangenomen eerste
arbeidsongeschiktheidsdag van de werknemer, 18 mei 2015, onjuist is. Er is sprake van doorlopende arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit ziekte in 2014. Er moet dan ook worden aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid ruim voor aanvang van het dienstverband met eiseres is aangevangen. In dat geval kan de ZW-uitkering niet aan eiseres als eigenrisicodrager worden toegerekend. Ook stelt eiseres dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de arbeidsongeschiktheid van de werknemer ruim voor aanvang met het dienstverband met eiseres is aangevangen. Verweerder had hiervoor informatie bij de behandelend sector moeten opvragen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij gewezen op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Volgens de CRvB moet verweerder zijn standpunt ten aanzien van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveren en is verweerder veel meer dan eiseres in de gelegenheid om de benodigde informatie te vergaren. Volgens eiseres komt het ook wel voor dat verweerder de eerste arbeidsongeschiktheidsdag gewijzigd vaststelt. Verder heeft eiseres gewezen op het feit dat eiseres geen aanstellingskeuring mag verrichten, noch medische informatie over de werknemer mag opvragen. Eiseres is ook niet bekend met het volledige arbeidsverleden en eventueel ziekteverzuimverleden van de werknemer.
7. De rechtbank stelt voorop dat door middel van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging
socialezekerheidswetgeving (Stb. 2010,867), die per 1 januari 2011 in werking is getreden, het bepaalde in art. 44 van de ZW is komen te vervallen. Een gestelde arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering kan vanaf 1 januari 2011 dan ook niet meer leiden tot weigering van uitkering. Nu het bestaan van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering vanaf 1 januari 2011 niet meer kan leiden tot uitsluiting van het recht op uitkering voor de werknemer, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet langer relevant is of de werknemer al dan niet arbeidsongeschikt was bij de aanvang van het dienstverband. Het kan immers feitelijk niet meer leiden tot het voor eiseres gewenste resultaat dat de ZW-uitkering niet aan eiseres wordt toegerekend. De stelling van eiseres dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de vraag of de werkgever arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering kan hem dan ook niet baten. De wetgever heeft bij het schrappen van de regeling over arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering uitdrukkelijk gezegd dat verweerder bij de aanvraag van een uitkering niet meer hoeft te beoordelen of de betrokkene arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 421, nr. 3, p. 7). Ook merkt de rechtbank nog op dat de wetgever bij het schrappen van de regeling heeft onderkend dat de werkgever, enkele uitzonderingen daargelaten, geen aanstellingskeuringen mag (laten) verrichten. Volgens de wetgever is daarmee niet te verenigen dat iemand van de verzekering wordt uitgesloten, omdat hij bij aanvang van de dienstbetrekking medisch ongeschikt zou zijn voor die arbeid (zie eveneens Kamerstukken II, 2009-2010, 32 421, nr. 3, p. 7). De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres voert ook aan dat geen sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid in het kader
van artikel 19 van de ZW, omdat de bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van
toegenomen beperkingen sinds de aanvang van de verzekering.
9. Nu het bestaan van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering vanaf
1 januari 2011 niet meer kan leiden tot uitsluiting van het recht op uitkering voor de werknemer, kan de vraag of er sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de situatie ten tijde van de aanvang van het dienstverband evenmin een rol spelen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
10. Eiseres betoogt verder dat de verweerder ten onrechte de werkzaamheden als
heftruckmonteur als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW
heeft gehanteerd. Er moet worden aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer ruim voor aanvang van het dienstverband met eiseres is aangevangen. Hiermee moet geconcludeerd worden dat de werknemer voor de functie van heftruckmonteur niet geschikt was. Eiseres heeft in dit verband ook nog gewezen op de ziekteverzuimperiodes ten tijde van het dienstverband met eiseres. Kennelijk had de werknemer veel moeite om de functie van heftruckmonteur te vervullen. Hierin ziet eiseres bevestiging van haar stelling dat de werknemer al bij aanvang van de werkzaamheden ongeschikt was voor de functie van heftruckmonteur.
11. Voor zover het betoog van eiseres dat het werk als heftruckmonteur niet de maatstaf
zijn arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW vormt, verband houdt met haar stellingname dat de werknemer al arbeidsongeschikt was voor indiensttreding bij eiseres, overweegt de rechtbank dat daarvoor in dit kader geen plaats is. Dit zou immers ertoe leiden dat het moment van intreden van de arbeidsongeschiktheid van werknemer in deze procedure alsnog een rol gaat spelen, in weerwil van de dwingende bepalingen van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving. Wat de stelling van eiseres betreft dat de werknemer het werk als heftruckmonteur niet aankon, overweegt de rechtbank dat, indien een werknemer het laatstelijk verrichte werk slechts gedurende korte tijd heeft verricht en dat werk niet aankon, het laatstelijk verrichte werk niet de maatstaf zijn arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW vormt. De rechtbank wijst hiervoor op de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1950. Gelet op de duur van het dienstverband in verhouding tot de door eiseres gestelde zeer korte ziekteverzuimperiodes is hiervan geen sprake. De beroepsgrond slaagt evenmin. 12. Ten slotte voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder
deugdelijke onderbouwing concludeert dat de werknemer niet geschikt is voor eigen werk op 4 juni 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich te veel laten leiden door hetgeen de werknemer heeft gezegd en heeft zijn stellingname louter gebaseerd op vermoedens en aannames. Het ontbreekt aan objectieve medische gegevens waarop deze conclusie kan worden gebaseerd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres een rapportage van medisch adviseur drs. [medisch adviseur] , verbonden aan [bedrijf] te [vestigingsplaats] , van 26 februari 2016 in het geding gebracht.
13. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een
zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de gezondheidstoestand van de werknemer ten tijde in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en heeft de hoorzitting bijgewoond. Hij heeft de werknemer lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft hij de informatie van de bedrijfsarts en de informatie uit de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken en zijn beoordeling inzichtelijk gemotiveerd.
14. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen aanleiding om aan te nemen
dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 21 oktober 2015 erop gewezen dat de bedrijfsarts heeft vermeld dat de werknemer blijvend ongeschikt is voor het laatst verrichte werk en dat dat de bedrijfsarts op grond van de informatie van de behandelend sector heeft vermeld dat de aandoening en klachten leiden tot beperkingen. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de werknemer op en na 4 juni 2015 arbeidsongeschikt moet worden geacht voor het verrichten van zijn arbeid. Er is sprake van klachten en beperkingen, die werkhervatting in de weg staan. Ook heeft de verzekeringsarts erop gewezen dat medicamenteuze behandeling wordt gestart en dat de werknemer nog in de opbouwfase hiervan zit. Het kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden uitgesloten dat de werknemer hiervan beperkingen ondervindt. De rechtbank ziet in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat voor de conclusie geen medisch geobjectiveerde redenen zijn aangedragen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de
werknemer op en na 4 juni 2015 doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.