ECLI:NL:RBMNE:2016:4643

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
16/661485-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling voor het vervaardigen van zelfgemaakte wapens met een 3D-printer

Op 19 augustus 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man uit Utrecht, die werd verdacht van het bedreigen van toeschouwers en wielrenners tijdens de Tour de France in 2015. De rechtbank sprak de man vrij van deze bedreiging, omdat niet bewezen kon worden dat zijn uitlatingen daadwerkelijk het publiek of de renners hebben bereikt. De man had zijn zorgen en frustraties gedeeld met zijn wijkagent, wat leidde tot zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de man, ondanks zijn drang om iets te doen, niet de intentie had om de Tour de France te verstoren.

Echter, de rechtbank veroordeelde de man tot 9 dagen gevangenisstraf voor het vervaardigen van zelfgemaakte wapens met een 3D-printer. De rechtbank nam het de man kwalijk dat hij deze wapens in huis had, ondanks dat niet duidelijk was hoe gevaarlijk ze waren. De rechtbank benadrukte dat wapens in het algemeen een gevoel van angst en onrust kunnen veroorzaken. De man had eerder al in voorarrest gezeten, waardoor de opgelegde straf gelijk was aan de tijd die hij al had doorgebracht in voorlopige hechtenis.

De rechtbank erkende dat de man intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft vanwege zijn psychische stoornissen, maar vond het niet juist om dit tekort in de hulpverlening op te lossen met een straf die niet in verhouding stond tot de gepleegde feiten. De rechtbank besloot dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was en dat zijn psychische problemen een belangrijke rol speelden in zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661485-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 19 augustus 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1958] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.T.G. van Wandelen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 26 juni 2015 toeschouwers en wielrenners van de Tour de France heeft bedreigd door tegen een wijkagent te zeggen dat hij de Tour de France gaat boycotten door bijvoorbeeld met een bom om tussen het publiek te gaan staan en door zuur naar de renners te gooien;
feit 2: in de periode van 1 mei 2015 tot en met 1 juli 2015 (zelfbouw)vuurwapens heeft gemaakt;
feit 3: op 1 juli 2015 een (zelfbouw)pistool, munitie en onderdelen van een (zelfbouw)vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrij te spreken. Verdachte had last van waanbeelden en dromen die betrekking hadden op de Tour de France. Om te voorkomen dat er iets zou gebeuren, heeft hij dit gemeld aan de wijkagent. Van een bedreiging is dan ook geen sprake.
Wat betreft feit 2 en 3 heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte deze feiten erkent. Voor feit 2 kan slechts een bewezenverklaring volgen voor het bestanddeel “vervaardigen”.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
Wijkagent [A] relateert in zijn proces-verbaal dat hij sinds 2013 enkele keren per jaar een afspraak heeft met verdachte, zodat deze zijn frustraties met hem kan bespreken. Op vrijdag 26 juni 2015 heeft verdachte een dergelijk gesprek met [A] . Verdachte geeft aan dat hij slecht slaapt en paniekdromen heeft. Hij krijgt in de nacht waanbeelden en dromen dat hij de Tour de France gaat boycotten, door bijvoorbeeld met een bom om tussen het publiek te gaan staan. Ook zegt verdachte dat hij zuur gaat gooien naar de renners, omdat dat makkelijk te verkrijgen is. Hij heeft een hekel aan fietsen en ook aan al die mensen die dan in de stad zijn. Volgens verdachte helpt het hem niet om er tussenuit te gaan, omdat hij de drang heeft iets te doen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door verdachte geuite teksten als een strafbare bedreiging kunnen worden aangemerkt.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de bewoordingen voldoende concreet om als bedreiging te kunnen worden aangemerkt. Verdachte noemt niet alleen concreet welke middelen hij kan gebruiken, maar merkt bovendien op dat hij de drang heeft iets te doen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat van een voltooide bedreiging, zoals tenlastegelegd, geen sprake is. De bedreiging van verdachte heeft het publiek en de renners van de Tour de France immers feitelijk niet bereikt. Verdachte heeft zijn uitlatingen gedaan tegenover de wijkagent, en dus niet richting de personen die het onderwerp waren van deze bedreiging: het publiek en de renners van de Tour de France.
Weliswaar kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad desalniettemin sprake zijn van een (voltooide) bedreiging in het geval de bedreiging is geuit tegenover een derde -de bedreiging kan op deze derde immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid die vergelijkbaar is met een bedreiging die op de bedreigde betrekking heeft (Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3400)- maar dit betekent niet dat elke mededeling dat een ander iets zal worden aangedaan, een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Er dient in ieder geval sprake te zijn van een voldoende nauwe relatie tussen degene die de bedreiging te horen krijgt en de bedreigde zelf. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in dit geval deze nauwe relatie tussen de wijkagent en het publiek en de renners van de Tour de France.
De rechtbank acht daarnaast niet bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging van het publiek en de renners van de Tour de France. Daarbij is de setting waarin verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan van groot belang. De gesprekken die verdachte met [A] had, waren bedoeld om de frustraties van verdachte bespreekbaar te maken. Dat heeft verdachte in dit geval ook gedaan. Uit de verklaringen die door verdachte zijn afgelegd blijkt dat, hoewel hij een drang had iets te doen, hij niet wilde dat de Tour de France zou worden verpest. Verdachte was op zijn minst genomen ambivalent in zijn uitlatingen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit alle omstandigheden, waaronder de verklaringen van verdachte, onvoldoende dat verdachte het opzet had het publiek en de renners van de Tour de France vrees aan te jagen. Verdachtes uitlatingen lijken veeleer gericht te zijn geweest op het uiten van zijn frustraties en het bespreekbaar maken van de toenemende stress die hij (op dat moment) ervoer.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging en zal hem hiervan vrijspreken.
Het bewijs voor de feiten 2 en 3 [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 (voor zover het het bestanddeel “vervaardigen” betreft) en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door de raadsvrouw ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [B] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, van 2 juli 2015; [2]
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [C] , brigadier rechercheur van politie Eenheid Midden-Nederland, van 4 november 2015; [3]
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [D] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, van 29 januari 2016; [4]
 het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 2 juli 2015. [5]
Vrijspraak overige bestanddelen feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het “vervaardigen” van wapens. De overige in feit 2 opgenomen bestanddelen kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op tijdstippen in de periode van 01 mei 2015 tot en met 01 juli 2015 te Utrecht zonder erkenning wapens van categorie II en III, te weten een (zelfbouw)vuurwapen en
essentiële onderdelen daarvan, heeft vervaardigd;
3.
op 01 juli 2015 te Utrecht wapens van categorie II en III voorhanden heeft gehad, te weten
- een pistool (zelfbouw, 9mm) en
- munitie van categorie III, te weten 10 patronen (merk Wadie), 50 patronen (merk RWS) en 49 patronen (merk G.F.L.), en
- essentiële onderdelen van een (zelfbouw)vuurwapen van categorie II en III.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 2: handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd;
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Over verdachte zijn verschillende pro justitia rapportages opgemaakt. J.L.M. Dinjens, psychiater, concludeert in zijn rapporten van 30 september 2015 en 20 juni 2016 -zakelijk weergegeven- het volgende.
Bij verdachte is sprake van een autisme spectrum stoornis (pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO), een psychotische stoornis NAO en een slaapstoornis (parasomnie NAO). Ook ten tijde van het ten laste gelegde was dit het geval. De vastgestelde psychopathologie heeft sterke invloed op verdachtes wils- en keuzevrijheid. Zijn handelen is vooral voortkomend uit het niet goed kunnen overzien en inschatten van de situatie, en de toenemende onmacht en wanhoop, waardoor de toch al kwetsbare emotieregulatie en impulscontrole steeds verder onder druk komt te staan, met (dreigende) agressieve impulsdoorbraken als gevolg. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten adviseert onderzoeker tot een verminderde mate van toerekening.
Ook drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, constateert in zijn rapporten van 3 september 2015 en 25 mei 2016 dat verdachte lijdt aan ziekelijke stoornissen en dat deze stoornissen van invloed zijn geweest op de ten laste gelegde feiten. Hij rapporteert over een psychotische stoornis NAO, stoornis van Asperger en impulsregulatiestoornis. Van der Leeuw concludeert dat verdachte ten aanzien van de feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en sluit zich wat de toerekeningsvatbaarheid van verdachte betreft aan bij de conclusie van psychiater Dinjens, nu deze deskundige expliciet onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel terbeschikkingstelling met daarbij de volgende voorwaarden:
- reclasseringstoezicht;
- begeleiding door het FACT-team;
- behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling;
- indien de behandelaar dit nodig acht een kortdurende klinische behandeling voor de duur van (telkens) maximaal 7 weken;
- alleen gebruik maken van zijn 3D-printer onder begeleiding;
- geen kopersulfaat of zwavelzuur in zijn bezit hebben;
- meewerken aan controles door reclassering of politie ter naleving van de voorwaarden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst opgemerkt dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 2 en 3. Nu slechts deze twee feiten bewezen verklaard kunnen worden, is een geldboete een passende sanctie. De raadsvrouw heeft verzocht een voorwaardelijke geldboete aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een behandeling bij het forensisch FACT-team (met een kortdurende crisisplaatsing indien de behandelaar dat nodig vindt) en een behandeling bij De Waag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het maken en voorhanden hebben van een (zelfbouw)pistool, onderdelen van wapens en het voorhanden hebben van een hoeveelheid knal- en pepperpatronen. Met het (zelfbouw)pistool konden de laatstgenoemde patronen worden afgeschoten.
Het maken en voorhanden hebben van wapens en onderdelen daarvan vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en kan gevoelens van angst en onrust veroorzaken. Dit risico geldt bij verdachte des te meer gezien zijn waanbeelden en dromen. Verdachte heeft zich hiervan onvoldoende rekenschap gegeven. Bovendien neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij zijn inventieve capaciteiten heeft gebruikt voor het maken van wapens en onderdelen daarvan in plaats van voor alleen andere doeleinden.
Daartegenover staat dat uit het dossier naar voren komt dat met het door verdachte vervaardigde wapen weliswaar een kogel kon worden afgevuurd, maar dat het niet duidelijk is wat de kracht en impact van een dergelijk schot is. De daadwerkelijke gevaarzetting van het door verdachte vervaardigde wapen is de rechtbank, mede gezien de vorm en de beperkingen die dat wapen blijkbaar nog heeft, onvoldoende duidelijk geworden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2016 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor verschillende strafbare feiten is veroordeeld, maar niet recent voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de onder 7 genoemde psychiatrische en psychologische rapporten. Uit deze rapporten blijkt dat verdachte zeer prikkelgevoelig is en kan reageren met agressieve impulsdoorbraken. Volgens de deskundigen is verdachte op dit moment onvoldoende ingebed in de psychiatrische hulpverlening waardoor het risico op deze impulsdoorbraken sterk verhoogd is. Daarom is een intensieve vorm van behandeling en begeleiding nodig. Beide deskundigen adviseren om aan verdachte als bijzondere voorwaarde passende hulpverlening op te leggen, bestaande uit behandeling via een forensisch ACT-team of polikliniek. Psychiater Dinjens adviseert daarnaast een specialistische behandeling en begeleiding gericht op autisme.
Uit het reclasseringsrapport van 26 november 2015 blijkt dat de reclassering reclasseringstoezicht onuitvoerbaar acht. Op het moment dat verdachte zich in een crisis bevindt, is de reclassering niet bij machte verdachte van het plegen van delicten te weerhouden. Volgens de reclassering zal toezicht het delictgedrag van verdachte niet kunnen voorkomen of verminderen. Ter terechtzitting is door [E] en [F] , reclasseringswerkers, geadviseerd om aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Op dit moment kan, volgens de reclasseringswerkers, onvoldoende adequaat gereageerd worden op een crisissituatie bij verdachte met een toenemend recidiverisico. Daarvoor is een justitieel kader nodig, zodat het recidiverisico centraal wordt gesteld en verdachte meteen kan worden opgenomen op het moment dat hij een time-out nodig heeft.
De rechtbank constateert op basis van de rapporten dat bij verdachte sprake is van ernstige psychiatrische problematiek. Alle betrokken deskundigen in deze strafzaak zijn het eens dat verdachte intensieve en passende behandeling en begeleiding nodig heeft. Ook de rechtbank acht dit zeer wenselijk.
Verdachte is echter vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging. De onder 2 en 3 bewezen geachte feiten rechtvaardigen, gelet op de aard en ernst van deze feiten én gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen straf die de dagen die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, overtreffen. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte om daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 9 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank benadrukt dat verdachte intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft. De situatie dat verdachte op dit moment, ondanks zijn ernstige problematiek en hoge recidiverisico, onvoldoende is ingebed in de psychiatrische hulpverlening is zeer onwenselijk De rechtbank acht het echter niet juist om dit gat, dat blijkbaar bestaat in de hulpverlening, op te lossen met een langdurig strafrechtelijk kader, terwijl de bewezenverklaarde feiten dat feitelijk niet rechtvaardigen.

9.Het beslag

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder de verdachte in beslag genomen 3D-printer aan hem kan worden teruggegeven, onder de voorwaarde dat hij deze slechts gebruikt onder begeleiding van anderen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de 3D-printer aan verdachte terug te geven en heeft aangegeven dat verdachte zich kan vinden in de door de officier van justitie gestelde voorwaarde.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen 3D-printer aan verdachte kan worden teruggegeven. De rechtbank zal, gelet op de op te leggen straf, aan deze teruggave geen voorwaarde kunnen verbinden. De rechtbank merkt echter wel op dat zij het wenselijk acht dat de afspraken die met verdachte zijn gemaakt over het gebruik van deze 3D-printer worden gecontinueerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2: handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 (negen) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van een 3D-printer (goednummer: 1474949).
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mrs. A.C. van den Boogaard en V.H. Hammerstein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2015 te Utrecht
toeschouwers en/of wielrenners van de Tour de France, althans een (grote)
groep (onbekend gebleven) personen heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen en/of gemeen gevaar voor de verlening van diensten
ontstaat en/of
- met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegenover de wijkagent ( [A]
, brigadier van politie Midden-Nederland) verklaard dat hij de Tour de
France gaat boycotten door bijvoorbeeld met een bom om tussen het publiek te
gaan staan en/of dat hij zuur zou gooien naar de renners, althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2015
tot en met 01 juli 2015 te Utrecht zonder erkenning één of meer wapens van
categorie II en/of III, te weten een of meerdere (zelfbouw)vuurwapens en/of
essentiële onderdelen daarvan, heeft vervaardigd, getransformeerd en/of in de
uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of verhuurd en/of anderszins
ter beschikking gesteld en/of hersteld en/of beproefd en/of verhandeld;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 9 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 01 juli 2015 te Utrecht een of meer wapens van categorie
II en/of III voorhanden heeft gehad, te weten
- een pistool (zelfbouw, 9mm) en/of
- munitie van categorie III, te weten 10 patronen (merk Wadie), 50 patronen
(merk RWS) en 49 patronen (merk G.F.L.),
en/of
- ( essentiële) onderdelen van een (zelfbouw)vuurwapen van categorie II en/of
III.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900 2015202186, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 94). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 24 en 25.
3.Pagina 56 tot en met 85.
4.Pagina 49.
5.Pagina 19 tot en met 21.