4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
Wijkagent [A] relateert in zijn proces-verbaal dat hij sinds 2013 enkele keren per jaar een afspraak heeft met verdachte, zodat deze zijn frustraties met hem kan bespreken. Op vrijdag 26 juni 2015 heeft verdachte een dergelijk gesprek met [A] . Verdachte geeft aan dat hij slecht slaapt en paniekdromen heeft. Hij krijgt in de nacht waanbeelden en dromen dat hij de Tour de France gaat boycotten, door bijvoorbeeld met een bom om tussen het publiek te gaan staan. Ook zegt verdachte dat hij zuur gaat gooien naar de renners, omdat dat makkelijk te verkrijgen is. Hij heeft een hekel aan fietsen en ook aan al die mensen die dan in de stad zijn. Volgens verdachte helpt het hem niet om er tussenuit te gaan, omdat hij de drang heeft iets te doen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door verdachte geuite teksten als een strafbare bedreiging kunnen worden aangemerkt.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de bewoordingen voldoende concreet om als bedreiging te kunnen worden aangemerkt. Verdachte noemt niet alleen concreet welke middelen hij kan gebruiken, maar merkt bovendien op dat hij de drang heeft iets te doen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat van een voltooide bedreiging, zoals tenlastegelegd, geen sprake is. De bedreiging van verdachte heeft het publiek en de renners van de Tour de France immers feitelijk niet bereikt. Verdachte heeft zijn uitlatingen gedaan tegenover de wijkagent, en dus niet richting de personen die het onderwerp waren van deze bedreiging: het publiek en de renners van de Tour de France.
Weliswaar kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad desalniettemin sprake zijn van een (voltooide) bedreiging in het geval de bedreiging is geuit tegenover een derde -de bedreiging kan op deze derde immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid die vergelijkbaar is met een bedreiging die op de bedreigde betrekking heeft (Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3400)- maar dit betekent niet dat elke mededeling dat een ander iets zal worden aangedaan, een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Er dient in ieder geval sprake te zijn van een voldoende nauwe relatie tussen degene die de bedreiging te horen krijgt en de bedreigde zelf. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in dit geval deze nauwe relatie tussen de wijkagent en het publiek en de renners van de Tour de France. De rechtbank acht daarnaast niet bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging van het publiek en de renners van de Tour de France. Daarbij is de setting waarin verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan van groot belang. De gesprekken die verdachte met [A] had, waren bedoeld om de frustraties van verdachte bespreekbaar te maken. Dat heeft verdachte in dit geval ook gedaan. Uit de verklaringen die door verdachte zijn afgelegd blijkt dat, hoewel hij een drang had iets te doen, hij niet wilde dat de Tour de France zou worden verpest. Verdachte was op zijn minst genomen ambivalent in zijn uitlatingen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit alle omstandigheden, waaronder de verklaringen van verdachte, onvoldoende dat verdachte het opzet had het publiek en de renners van de Tour de France vrees aan te jagen. Verdachtes uitlatingen lijken veeleer gericht te zijn geweest op het uiten van zijn frustraties en het bespreekbaar maken van de toenemende stress die hij (op dat moment) ervoer.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging en zal hem hiervan vrijspreken.
Het bewijs voor de feiten 2 en 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 (voor zover het het bestanddeel “vervaardigen” betreft) en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door de raadsvrouw ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen:
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [B] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, van 2 juli 2015;
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [C] , brigadier rechercheur van politie Eenheid Midden-Nederland, van 4 november 2015;
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [D] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, van 29 januari 2016;
het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 2 juli 2015.
Vrijspraak overige bestanddelen feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het “vervaardigen” van wapens. De overige in feit 2 opgenomen bestanddelen kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.