Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 mei 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juli 2016, waarin is opgenomen dat het geding ten aanzien van de door SWS ingestelde vordering tegen de partijen (i) [A] , (ii) de vereniging [vereniging ] en (iii) [vennootschap] (onder hetzelfde rolnummer) op grond van artikel 29 Faillissementswet is geschorst vanwege het uitspreken van het faillissement van voornoemde partijen.
2.De feiten
3.Het geschil
primairhoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 221.367,70 (bestaande uit een bedrag van € 210.536,= aan onrechtmatige overgeboekte gelden, € 3.917,76 aan beslagkosten en € 6.913,94 aan onderzoekskosten), vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Tevens vordert SWS
subsidiairhoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.965,=.
primairevordering kortweg ten grondslag dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij daarom aansprakelijk is voor de door SWS geleden schade. Het onrechtmatige handelen bestaat volgens SWS uit dat [gedaagde] , hoewel daartoe uit hoofde van haar bestuurder-/penningmeesterschap van de Vereniging gehouden, geen actie heeft ondernomen toen de gelden SWS onverschuldigd op de rekening van de Vereniging werden geboekt en niet heeft verhinderd dat die gelden, eveneens onverschuldigd, in gedeelten werden doorbetaald aan onder meer de Vennootschap en vanuit de Vennootschap naar nog weer andere rekeningen, waaronder rekeningen van haarzelf. Het (niet) handelen van [gedaagde] is zo ernstig dat zij volgens SWS voor de schade die SWS heeft geleden persoonlijk aansprakelijk is te houden.
subsidiairezin legt SWS aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van SWS, doordat zij een bedrag van € 12.965,= heeft ontvangen op de bankrekeningen waarvan zij (mede) begunstigde is.
4.De beoordeling
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)