ECLI:NL:RBMNE:2016:4564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
5138086 UE VERZ 16-285
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst na vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoekende partij, die op 17 mei 2016 op staande voet was ontslagen door de verwerende partij. De verzoekende partij, die sinds 2001 in dienst was bij de verwerende partij, had een verzoekschrift ingediend om het ontslag te vernietigen en om wedertewerkstelling en schadevergoeding te vorderen. De verwerende partij had het ontslag gebaseerd op vermeende onregelmatigheden met betrekking tot de verkoop van bedrijfseigendommen en het niet afdragen van contante betalingen aan de financiële administratie. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekende partij voldoende had aangetoond dat hij niet heimelijk had gehandeld en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Het ontslag werd vernietigd en de verwerende partij werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon en schadevergoeding aan de verzoekende partij. Daarnaast werd de buitengerechtelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst door de verwerende partij ongeldig verklaard, en werd bepaald dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2016 eindigde. De verwerende partij moest ook de mobiele telefoon en de lease-auto aan de verzoekende partij teruggeven, en werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummers: 5138086 UE VERZ 16-285; 5141497 UE VERZ 16-287; 5229408 UE VERZ 16-358 aw/1370
Beschikking van 3 augustus 2016
inzake
[verzoekende parij, tevens verwerende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekende parij, tevens verwerende partij] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij,
gemachtigde: mr. P.H. Burger,
tegen:
de besloten vennootschap
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] B.V.,,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verwerende partij, tevens verzoekende partij] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. van der Veen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft op 8 juni 2016 een verzoekschrift met nevenverzoeken ingediend met 10 producties, strekkende tot vernietiging van het hem op 17 mei 2016 door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] gegeven ontslag op staande voet (zaaknr. 5138086 UE VERZ 16-285). Ook heeft hij verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv (zaaknr. 5141497 VERZ UE 16-287).
1.2.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft op 4 juli 2016 een verweerschrift ingediend met 22 producties, tevens houdende een zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met nevenverzoeken (zaaknr. 5229408 UE VERZ 16-358). [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft de aanvullende producties 23 t/m 26 en een productieoverzicht ingediend.
1.3.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft op 11 juli 2016 een verweerschrift met 2 producties ingediend tegen het zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding met nevenverzoeken van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] .
1.4.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 13 juli 2016. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Partijen hebben geantwoord op door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaars uitlatingen kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd.
1.5.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] is een ambachtelijke koffiebrander voor professionals, die zakelijke klanten voorziet van koffie, thee en alle daarvoor relevante bijproducten, zoals espresso-apparatuur. De onderneming biedt tevens service aan deze klanten en heeft een landelijk opererende technische dienst.
2.2.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] , geboren op [1970] , is op 1 juli 2001 in dienst getreden van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] in de functie van Manager Verkoop binnendienst, aanvankelijk voor bepaalde tijd. Per 1 juli 2002 is het dienstverband voortgezet voor onbepaalde tijd. Sinds 2004 is [verzoekende parij, tevens verwerende partij] werkzaam in de functie van Operationeel Manager en maakt hij deel uit van het Management Team. Hij was (aanvankelijk) verantwoordelijk voor het operationeel management van de technische dienst, de afdeling logistiek en de afdeling productie. Per 2008 is de verantwoordelijkheid voor de technische dienst toebedeeld aan een andere leidinggevende. Per 2009 is het takenpakket van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] uitgebreid met de inkoop. In 2011 zijn het wagenparkbeheer en de technische dienst weer toegevoegd aan zijn takenpakket.
2.3.
Het laatstverdiend loon bedraagt € 6.766,73 bruto per maand, met daarnaast een variabele beloning, variërend van maximaal twee bruto maandsalarissen tot maximaal 38% van het bruto jaarsalaris. [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] een lease-auto ter beschikking gesteld die hij onbeperkt privé mag gebruiken en een mobiele telefoon, die primair bestemd is voor zakelijk gebruik. Daarnaast heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] recht op een vergoeding voor telefoonkosten van € 51,15 per maand.
2.4.
Op 17 september 2013 is de toenmalige algemeen directeur bij [verwerende partij, tevens verzoekende partij] , de heer [A] , vertrokken. De heer [B] , Chief Financial Officer, heeft zijn taken en bevoegdheden tijdelijk waargenomen. Per 15 augustus 2015 is de heer [C] (hierna: [C] ) als algemeen directeur benoemd.
2.5.
In november 2015 heeft het gehele directieteam, waaronder dus ook [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , een coachingstraject gevolgd.
2.6.
Vervolgens hebben partijen onderhandeld over het einde van het dienstverband. In een vaststellingsovereenkomst gedateerd 22 april 2016 is onder meer overeengekomen dat het dienstverband eindigt per 1 oktober 2016, dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] per 1 juli 2016 is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden en dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] aan hem een vergoeding van € 85.000,00 bruto zal betalen. In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“2.1. The Employer will pay the Employee an amount of € 85,000 gross (the “Severance Payment”) subject to the Employee’s compliance with his obligations pursuant to the Employment Agreement and the Termination Agreement. The Severance Payment is intended to supplement any benefits under social security laws or a lower salary earned elsewhere. The Employer will deduct from the Severance Payment the required wage tax witholdings. The Severance Payment will not be pad if the Employment Agreement terminates before the Termination Date due to (i) an urgent cause as referred to in article 7:678 Dutch Civil Code or (ii) any other reason whatsoever.
(…)
10.2.
Until 1 July 2016, the Employee will be able to continue to use the company car and the mobile phone in accordance with the applicable rules. As per 1 July, 2016, the relevant contracts with the lease car company and the telephone provider will be terminated. The Employee may keep the mobile phone. If desired by the Employee and to the extent possible, the Employer shall cooperate to the transfer of the company car to the Employee under the conditions that such transfer will not result in any additional costs for the Employer, the lease company consents to such transfer and the Employee himself will liaise with the lease company to arrange such transfer. Ultimately on 30 June, 2016, the Employee shall return the company car in clean and good condition unless a transfer of the company car to the Employee has been arranged as per the Termination Date in line with the conditions set out in this clause.
(…)
17.4.
The Employer is entitled to terminate (ontbinden) this Termination Agreement partly or wholly in case of characteristics or conduct of the Employee and/or facts that constitute an urgent cause to give notice to terminate the Employment Agreement with immediate effect and this urgent cause has become known to the Employer after signing this Termination Agreement. In that case, the performances already delivered and the performances that still need to be delivered by the Employer, are no longer due and, to article 7:670b of the Dutch Civil Code, the Employee is entitled to dissolve this Termination Agreement without giving reasons within fourteen (14) days after the date on which the Termination Agreement is concluded by means of a written declaration directed tot he Employer. In all other respects, the Parties explicitly waive their rights to terminate (ontbinden) this Termination Agreement or to request dissolution of this Termination Agreement in court.”
2.7.
Op 12 mei 2016 was een gesprek gepland tussen [C] en [verzoekende parij, tevens verwerende partij] over de afwikkeling van zijn werkzaamheden. Tijdens dat gesprek heeft [C] [verzoekende parij, tevens verwerende partij] voorgesteld aan twee medewerkers van een extern onderzoekbureau, [naam onderzoeksbureau] . [C] heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] gevraagd medewerking te verlenen aan een lopend onderzoek van dat bureau naar uitgaande goederen. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft zich daarop bereid verklaard schriftelijk op vragen van het onderzoeksbureau te antwoorden en desgewenst mondeling op vragen van [C] zelf. Vervolgens heeft [verwerende partij, tevens verzoekende partij] hem geschorst en hem gevraagd zijn sleutels en telefoon in te leveren.
2.8.
Bij brief van 12 mei 2016 heeft de advocaat van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] de advocaat van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] aangeschreven en verzocht aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] de volgende vragen voor te leggen:
  • Wat is het beleid binnen [verwerende partij, tevens verzoekende partij] met betrekking tot de verwerking van retourmachines?
  • Wat is de procedure bij het omruilen van een koffiemachine bij een klant?
  • Wie bepaalt er welke retourmachines als sloopmateriaal of als occasion worden aangewezen?
  • Wat gebeurt er met sloopmateriaal (sloopmachines), nadat deze zijn aangewezen als sloopmateriaal?
  • Op het terrein van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] staan meerdere afvalcontainers, waaronder één voor metaalafval. Waar wordt deze container feitelijk voor gebruikt?
  • Waarom worden machines die als sloopmachines zijn aangewezen niet direct vanuit het pand van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] in de metaalcontainer gegooid? Waarom worden sloopmachines eerst naar de naastgelegen [naam bedrijf 2] locatie gebracht?
  • Worden er ook sloopmachines op een andere manier afgevoerd dan via de daarvoor bestemde metaalcontainer?
  • Op welke wijze worden de opbrengsten van het op een andere manier afvoeren van de sloopmachines verantwoord? Wie heeft er inzicht in deze afgevoerde hoeveelheden, gewichten en ontvangsten?
  • Naar aanleiding van het onderzoek is gebleken dat de status van de geretourneerde sloopmachines onbekend is. Op basis van de beschikbare administratieve gegevens zou de loods bij [naam bedrijf 2] vol moeten staan met geretourneerde sloopmachines, maar deze zijn niet in de loods aangetroffen (noch de sloopmachines die zijn ingenomen via NS, noch de eerder ingenomen sloopmachines). Kunt u hier een verklaring voor geven?
  • Begin dit jaar zijn er via de NS (met name) WMF-koffiemachines geretourneerd. Deze koffiemachines zijn nergens in de panden van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] aangetroffen. Kunt u verklaren wat er met deze koffiemachines is gebeurd?
  • Wat is uw relatie met de firma [naam bedrijf 1] (uit [vestigingsplaats] )?
  • De eigenaar van de firma [naam bedrijf 1] heeft verklaard sinds eind 2014 zaken te doen met u waarbij hij u in ruil voor koffiemachines cash geld betaalde. Is dit juist? Wat is uw reactie op deze verklaring?”
2.9.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft bij brief aan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] van 17 mei 2016, via zijn advocaat, uitgebreid op voornoemde vragen geantwoord.
2.10.
Diezelfde dag heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] ’s- avonds een brief ontvangen, waarin hij op staande voet wordt ontslagen. Ook wordt een beroep gedaan op de ontbindingsbepaling in de vaststellingsovereenkomst (artikel 17.4.) en wordt hij gesommeerd de lease-auto uiterlijk op 18 mei 2016 in te leveren. In de brief zijn de volgende ontslaggronden vermeld:
“i. not providing adequate explanations for the disappearance of company property;
ii. not providing adequate explanations for several distributions, movements and contact with third parties;
iii. not keeping complete and adequate records of the contracts with third parties entered into regarding the sale of company property;
iv. not providing full transparency about the (re)sale of company property to third parties;
v. involving other employees (including subordinates) and requesting them to cooperate and to stay silent about such actions;
vi. performing work that falls outside the scope of your tasks and duties as Operations Manager without having received any instructions to do so but during working time;
vii. using the company’s name and property (such as the company truck) for personal purposes;
viii. selling company property for cash without our consent and without our knowledge; and
ix. the irreparable breach of trust all of this has caused.
Each of the grounds as explained in this letter and summarized above under (i) to (ix), in itself, but also in conjunction with the other grounds, constitute one or more grounds for a summary dismissal. (…)”

3.De verzoeken van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] en het verweer

3.1.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • a) de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 17 mei 2016 te vernietigen en [verwerende partij, tevens verzoekende partij] te veroordelen hem weder te werk te stellen en aan hem het loon door te betalen vanaf 17 mei 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
  • b) veroordeling van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om aan hem € 10.000,00 te betalen ter zake van schadevergoeding;
  • c) te verklaren voor recht dat het beroep dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft gedaan op artikel 17.4. van de vaststellingsovereenkomst ten onrechte is gedaan en de buitengerechtelijke ontbinding ongeldig is;
  • d) [verwerende partij, tevens verzoekende partij] te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, waaronder de betaling van € 85.000,00 bruto, de variabele beloning van € 10.962,10, vakantiedagen en vakantiegeld en vergoeding van advocaatkosten ter hoogte van € 1.500,00;
  • e) afgifte van de telefoon, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • f) betaling door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] van buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel;
  • g) veroordeling van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] in de proceskosten, waarbij de proceskosten volledig worden vergoed.
3.2.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] legt aan zijn verzoeken – samengevat – ten grondslag dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden omdat een dringende reden ontbreekt, de gestelde dringende reden niet concreet genoeg is omschreven, de aard en de ernst van de hem gemaakte verwijten niet als dringende reden hebben te gelden en het ontslag bovendien niet onverwijld is gegeven. [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft met ongefundeerde en onterechte beschuldigingen de reputatie van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] beschadigd, reden waarom [verzoekende parij, tevens verwerende partij] aanspraak maakt op schadevergoeding. Hij verzoekt daarnaast om afgifte door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] van de ingeleverde telefoon, zodat hij zijn privé foto’s daarvan af kan halen. Omdat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] zich op het standpunt stelt dat zij niet langer gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst, verzoekt [verzoekende parij, tevens verwerende partij] om [verwerende partij, tevens verzoekende partij] te veroordelen die overeenkomst na te komen.
3.3.
Daarnaast verzoekt [verzoekende parij, tevens verwerende partij] de kantonrechter een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding, omdat hij verstoken is van inkomsten. Die voorziening houdt in de veroordeling van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om hem met onmiddellijke ingang weder te werk te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en aan hem het loon door te betalen vanaf 17 mei 2016, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.4.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
3.5.
Op de inhoud van de wederzijdse standpunten zal, voor zover voor de beoordeling van belang, in de overwegingen onder 5. en 6. worden ingegaan.

4.De verzoeken van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] en het verweer

4.1.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 17 mei 2016 rechtsgeldig is geëindigd wegens een dringende reden;
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] te veroordelen om aan haar de gefixeerde schadevergoeding te betalen ex artikel 7:677 lid 3 sub a BW, hetgeen neerkomt op € 25.246,06 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
voor recht te verklaren dat de handelwijze van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] kwalificeert als een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW en dat de vaststellingsovereenkomst in verband daarmee rechtsgeldig is ontbonden en [verzoekende parij, tevens verwerende partij] daaraan geen aanspraken, betalingen of rechten kan ontlenen;
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] te veroordelen om aan haar een schadevergoeding te betalen van € 15.860,00 wegens de ongeoorloofde verdwijning van bedrijfsmiddelen, een bedrag van € 3.000,00 wegens ongeoorloofd gebruik van de tankpas, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente;
betaling door [verzoekende parij, tevens verwerende partij] van schadevergoeding in verband met het ongeoorloofd gebruik van de lease-auto na 17 mei 2016 tot de datum van inlevering, dat is ten minste € 1.445,55 per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] te veroordelen om de lease-auto in te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
voor het geval de kantonrechter het ontslag op staande voet niet in stand laat, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden tegen een datum vóór 1 oktober 2016, op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW;
te bepalen dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en geen recht heeft op een transitievergoeding en evenmin op de ontslagvergoeding en de bonus, als bedoeld in de artikelen 2.1 en 4.1 van de vaststellingsovereenkomst;
indien en voor zover de kantonrechter enige vergoeding toekent, te bepalen dat deze vergoeding pas opeisbaar is op het moment dat onherroepelijk in rechte komt vast te staan dat het gegeven ontslag op staande voet nietig is;
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] legt aan haar vorderingen – samengevat – ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 17 mei 2016 rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet. Zij heeft de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van het bepaalde in artikel 17.4. van die overeenkomst. Door het verwijtbaar handelen van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] lijdt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] schade, die [verzoekende parij, tevens verwerende partij] aan haar dient te vergoeden.
4.3.
Voor het geval de kantonrechter het ontslag op verzoek van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] vernietigt en oordeelt dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] is gehouden aan de vaststellingsovereenkomst, verzoekt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om de arbeidsovereenkomst vóór 1 oktober 2016 - dat is de datum dat de arbeidsovereenkomst volgens de vaststellingsovereenkomst eindigt - te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] . Zij heeft belang bij het eerder eindigen van de arbeidsovereenkomst, gelet op het bepaalde in artikel 17.4. van de vaststellingsovereenkomst. Daarin is opgenomen dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] in het geval de arbeidsovereenkomst vóór 1 oktober 2016 eindigt, de overeengekomen beëindigingsvergoeding van € 85.000,00 bruto en de bonus niet aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] is verschuldigd.
4.4.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
4.5.
Op de inhoud van de wederzijdse standpunten zal, voor zover voor de beoordeling van belang, in de overwegingen onder 6. worden ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

De voorlopige voorziening
5.1.
Nu in de hoofdzaak heden eindbeschikking zal worden gewezen, heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] geen belang bij de verzochte voorziening voor de duur van het geding. Die voorziening wordt dan ook afgewezen.
5.2.
De proceskosten in het incident worden, gelet op de nauwe samenhang met de hoofdzaak, gecompenseerd.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

Het ontslag op staande voet
6.1.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] op 17 mei 2016 op staande voet ontslagen. Zij legt daaraan – kort samengevat – ten grondslag dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heimelijk, zonder daarvoor opdracht te hebben gekregen en zonder daartoe bevoegd te zijn, bedrijfseigendommen heeft verkocht aan derden tegen contante betaling, zonder de verrichte transacties en ontvangen gelden bij de financiële administratie te hebben verantwoord. Ook verwijt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] hem dat hij daarbij ondergeschikten heeft ingeschakeld en auto’s van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft gebruikt (zie hiervoor onder r.o. 2.10.). Zij is op de volgende wijze tot die conclusies gekomen.
6.2.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] stelt dat de heer [D] , afdelingsmanager en verantwoordelijk voor het magazijn, bij [C] heeft gemeld dat een van zijn medewerkers op 18 april 2016 heeft geconstateerd dat er 13 gebruikte koffiemachines van het merk WMF Bistro (en mogelijk ook twee machines van het merk La Cimbali, die [verwerende partij, tevens verzoekende partij] zelf verkoopt) waren verdwenen uit de externe opslag bij [naam bedrijf 2] , welke direct naast het bedrijventerrein van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] ligt. Die WMF Bistro koffiemachines, van een merk dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] zelf niet levert, waren teruggekomen van een klant en dienden, volgens de met de klant gemaakte afspraken, te worden vernietigd. De machines lagen echter niet in de container voor oud ijzer, die staat op het terrein van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] en waar de te vernietigen machines normaal gesproken naar toe worden gebracht. Daar kwam nog bij dat eerder een magazijnmedewerker, [E] , had gezien dat [F] , plaatsingsmonteur (hierna: [F] ), drie gebruikte La Cimbali koffiemachines in een bestelwagen laadde. Dat was opmerkelijk, omdat sloopmachines de afgelopen jaren niet werden verkocht of weggegeven. Navraag bij de heer [L] (medewerker financiële administratie) en [verzoekende parij, tevens verwerende partij] destijds (die [F] opdracht had gegeven de machines in te laden) leerde dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] geen geld had ontvangen voor deze machines. Het betrof volgens [verzoekende parij, tevens verwerende partij] sloopmachines die als oud ijzer afgevoerd zouden worden naar een bevriende relatie van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] , [naam bedrijf 3] . Dit voorval kwam door de verdwijning van 13 koffiemachines op 18 april 2016 echter in een ander licht te staan.
6.3.
Omdat de reden voor de op 18 april 2016 geconstateerde verdwijning van de koffiemachines niet duidelijk was en gelet op de eerdere opmerkelijke observaties, heeft [verwerende partij, tevens verzoekende partij] een extern onderzoeksbureau ingeschakeld, [naam onderzoeksbureau] . Dit bureau heeft zij gevraagd te onderzoeken of sprake was van onregelmatigheden en/of onrechtmatig of niet integer handelen en of medewerkers binnen [verwerende partij, tevens verzoekende partij] daarbij betrokken waren. [naam onderzoeksbureau] heeft met diverse medewerkers gesproken, waaronder [F] . Ook heeft zij gps-bakens geplaatst in een aantal retour gekomen WMF Bistro koffiemachines, om de verplaatsing daarvan te kunnen volgen. Zij heeft de gps-gegevens van de bedrijfswagens van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] geanalyseerd en is tot de conclusie gekomen dat de betreffende koffiemachines door [verzoekende parij, tevens verwerende partij] op 2 en 4 mei 2016 zijn vervoerd naar [naam bedrijf 1] , een handelaar in tweedehands koffiemachines. [naam onderzoeksbureau] heeft gesproken met de heer [G] van [naam bedrijf 1] . Deze heeft verklaard dat hij sinds 2014/2015 tweedehands koffiemachines opkoopt via [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , waarvoor hij steeds cash betaalt. Voor de partij WMF Bistro koffiemachines heeft hij tussen januari en mei 2016 cash € 100,00 per stuk betaald, in totaal € 3.000,00. In totaal heeft hij ongeveer € 5.000,00 aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] betaald voor tweedehands machines, zo verklaart [G] .
6.4.
Ook heeft [naam onderzoeksbureau] geconstateerd dat de bedrijfsauto van [F] in de periode januari tot medio mei 2016 41 keer bij [naam bedrijf 4] , een oud ijzer handelaar, is geweest, terwijl [F] slechts eenmaal een weegbon met contant geld bij de financiële administratie heeft ingeleverd. [F] heeft verklaard in opdracht van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] te hebben gehandeld.
6.5.
Op 12 mei 2016 heeft [verwerende partij, tevens verzoekende partij] [verzoekende parij, tevens verwerende partij] op de hoogte gebracht van het lopende onderzoek en hem gevraagd mondeling vragen van twee medewerkers van [naam onderzoeksbureau] te beantwoorden. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft dit geweigerd, waarna [verwerende partij, tevens verzoekende partij] die vragen dezelfde dag schriftelijk aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft voorgelegd, via zijn advocaat. De verklaring die [verzoekende parij, tevens verwerende partij] vervolgens gaf voor zijn handelen achtte [verwerende partij, tevens verzoekende partij] onvoldoende geloofwaardig, reden waarom zij de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft opgezegd, wegens een dringende reden.
6.6.
Anders dan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , mede gelet op zijn toelichting ter zitting, een voldoende geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor zijn handelwijze met betrekking tot de tweedehands koffiemachines. Het optreden van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] zelf is daarentegen onbegrijpelijk en de redenen die zij voor haar handelen heeft gegeven zijn nogal ongeloofwaardig. Zij heeft op 20 april 2016 [naam onderzoeksbureau] benaderd wegens het verdwijnen van 13 WMF Bistro koffiemachines uit het magazijn. Op 19 april 2016 had [verzoekende parij, tevens verwerende partij] echter bij [C] en [B] al per e-mail melding gemaakt van de verkoop van die specifieke machines aan een opkoper (productie 17 bij het verweerschrift). De heer [H] , manager technische dienst, heeft bovendien op 12 mei 2016 verklaard dat hij een week of vier/vijf geleden, tijdens het managementoverleg, waarbij alle directeuren en leidinggevenden aanwezig zijn, van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft gehoord dat de WMF Bistro koffiemachines waren verkocht aan een opkoper, waarbij een bepaald bedrag was afgesproken alsmede de levering van één of twee frisdrankautomaten (bijlage 12 bij het rapport). Dit alles is voor [verwerende partij, tevens verzoekende partij] geen reden geweest om op haar schreden terug te keren: zij heeft [naam onderzoeksbureau] opdracht gegeven een onderzoek te starten naar de verdwenen koffiemachines, welk onderzoek is aangevangen op 28 april 2016. Onder die omstandigheden is het inschakelen van een onderzoeksbureau, dat vervolgens gps-bakens plaatst in de overgebleven WMF Bistro koffiemachines om de verplaatsing daarvan heimelijk te kunnen volgen, weinig zinvol, want overbodig. Bovendien is [verzoekende parij, tevens verwerende partij] de direct leidinggevende van [D] , degene die volgens [verwerende partij, tevens verzoekende partij] bij [C] melding zou hebben gedaan van het plotseling verdwijnen van de koffiemachines uit het magazijn. Niet valt in te zien waarom [D] , als hij vragen heeft over het magazijn, zich zou wenden tot [C] in plaats van (als eerste) tot [verzoekende parij, tevens verwerende partij] . Ook in het geval dat [C] de (herhaalde) mededeling van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] over de deal met de opkoper per abuis niet heeft verbonden aan het verdwijnen van de koffiemachines uit het magazijn, dan had het voor de hand gelegen dat hij [verzoekende parij, tevens verwerende partij] eerst naar die verdwenen koffiemachines zou vragen. Er bestond op dat moment geen redelijke grond om al uit te gaan van onregelmatig of onrechtmatig handelen met betrekking tot de koffiemachines.
6.7.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] daarentegen heeft niet heimelijk gehandeld: hij heeft zijn plannen met de koffiemachines mondeling kenbaar gemaakt in het management overleg en nogmaals per e-mail aan [C] en [B] , hij heeft zijn plannen overdag uitgevoerd, gedurende werktijd, met inschakeling van collega’s (met name [F] ) en met gebruikmaking van bedrijfsauto’s van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] . [C] heeft op vragen van de kantonrechter ter zitting toegelicht dat oude, voor [verwerende partij, tevens verzoekende partij] volledig onbruikbare koffiemachines sinds jaar en dag
ofworden verkocht aan een opkoper,
ofworden afgevoerd als oud ijzer. Dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , als eindverantwoordelijke voor de technische dienst, productie en logistiek, contact had met een opkoper van tweedehands koffiemachines, was dan ook in het geheel niet vreemd. De heer [I] , manager productie & logistiek en sinds 1993 in dienst van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] , heeft verklaard dat de situatie de afgelopen 10 jaar niet veranderd is met betrekking tot de verkoop van oude koffiemachines. Er zijn volgens hem in het verleden meerdere opkopende partijen geweest en er is de laatste jaren meerdere malen gezien dat er machines in de vrachtwagen werden geladen en dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] met die vrachtwagen wegreed. Hij heeft daarbij nooit de gedachte gehad dat er iets met die machines zou gebeuren wat niet juist zou zijn, aldus [I] (bijlage 13 bij het rapport).
6.8.
Als het niet de bedoeling was dat deze specifieke machines zouden worden doorverkocht – omdat, zoals [verwerende partij, tevens verzoekende partij] stelt, de klant uitdrukkelijk had bedongen dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] deze zou vernietigen – dan had het voor de hand gelegen dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] dat in het management overleg, waar [verzoekende parij, tevens verwerende partij] de voorgenomen verkoop aan een opkoper heeft gemeld, kenbaar zou hebben gemaakt. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft ter zitting verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van die met de klant gemaakte afspraak. Hij is niet bij de onderhandelingen met de klant betrokken geweest en heeft alleen zorg gedragen voor de uitvoering van de met de klant gesloten overeenkomst, door nieuwe koffiemachines te plaatsen en de oude machines mee terug te nemen. [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft dat niet betwist. Als al juist is dat de machines vernietigd hadden moeten worden, dan treft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] daarvan in elk geval geen verwijt.
6.9.
Ook de verklaring die [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft gegeven voor de van de opkoper ontvangen contante gelden is voldoende geloofwaardig. [G] , eigenaar van [naam bedrijf 1] te [vestigingsplaats] , heeft verklaard dat contante betaling, zonder dat een kwitantie of factuur wordt opgemaakt, in deze markt gebruikelijk is. Hij maakt onderscheid tussen 30 WMF Bistro’s van het nieuwe type en de oude WMF Bistro’s, zo’n 20 stuks. Voor de hele partij stelt hij € 3.000,00 te hebben betaald, dat is € 100,00 per koffiemachine van het nieuwe type (bijlage 10 bij het rapport). Anders dan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] meent is die verklaring van [G] niet noodzakelijkerwijs in strijd met de melding van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] aan [C] en [B] per e-mailbericht van 19 april 2016 (productie 17 verweerschrift). [verzoekende parij, tevens verwerende partij] schrijft dat het gaat om 100 machines, dat de opkoper € 2.000,00 betaalt plus een frisdrankautomaat van € 1.000,00, dat is in totaal € 3.000,00 voor 100 machines en komt dus neer op € 30,00 per machine. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft ter zitting toegelicht – en [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft dit niet betwist – dat de betreffende partij bestond uit machines van goede en van minder goede kwaliteit. Een opkoper berekent de prijs van een partij niet per machine, zo heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] toegelicht, maar hij neemt de staat van de hele partij in aanmerking. Er zijn bijvoorbeeld machines waarvoor hij alleen de prijs van oud ijzer krijgt en er zijn machines die hij voor een redelijke prijs kan doorverkopen aan het buitenland. Een prijs van € 100,00 per stuk voor 30 goed functionerende, verkoopbare machines – ervan uitgaande dat de overige machines niet (in zijn geheel) verkoopbaar zijn – en een prijs van (gemiddeld) € 30,00 per machine, zonder onderscheid te maken tussen de kwaliteit en verkoopbaarheid van de 100 machines, behoeven dan ook niet met elkaar in tegenspraak te zijn. De uitleg die [verzoekende parij, tevens verwerende partij] ter zitting heeft gegeven over hoe opkopers van tweedehands machines in de praktijk te werk gaan bij het opkopen van een partij, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk. [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft die door [verzoekende parij, tevens verwerende partij] gestelde werkwijze op zich ook niet weersproken. Van doorslaggevend belang is dat [G] en [verzoekende parij, tevens verwerende partij] beiden hebben verklaard dat er een contante betaling van € 3.000,00 is gedaan voor de partij WMF Bistro koffiemachines, waarvan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] stelt dat hij € 1.000,00 aan [G] zou terugbetalen voor de levering van een tweedehands frisdrankautomaat, zodra [G] een mooi exemplaar beschikbaar had. [G] heeft bevestigd dat hij aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] nog een frisdrankautomaat zou leveren (pagina 16 van het onderzoeksrapport). In verband met de plotselinge schorsing van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] is die automaat niet geleverd en heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] het contant ontvangen geld nog niet aan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] kunnen afdragen en verantwoorden.
6.10.
Met betrekking tot de in 2014 en 2015 aan [G] verkochte koffiemachines en het bij [naam bedrijf 4] achtergelaten oud ijzer heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] verklaard dat hij daarvoor ook contant geld heeft ontvangen, in totaal € 2.500,00. Hij heeft dat bedrag niet afgedragen aan de financiële administratie, maar aangewend om de broer van [J] voor zijn werkzaamheden te betalen. [J] is eigenaar van [naam bedrijf 3] , een bedrijf waar [verwerende partij, tevens verzoekende partij] regelmatig zaken mee doet. Deze broer, genaamd [K] , woont in Servië en helpt [J] regelmatig met zijn werkzaamheden. De broers [familienaam van J en K] zijn volgens [verzoekende parij, tevens verwerende partij] op de meest onmogelijke uren inzetbaar en worden door hem vaak in noodgevallen opgeroepen, om te voorkomen dat het productieproces stil komt te liggen. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft een schriftelijke verklaring van [K] overgelegd waarin deze verklaart dat hij in 2014, 2015 en 2016 zijn broer heeft geholpen bij het uitvoeren van werkzaamheden voor [verwerende partij, tevens verzoekende partij] en dat hij voor die werkzaamheden in totaal € 2.500,00 contant van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft ontvangen. Ook heeft hij van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] privé allerlei gebruikte kleding en huishoudelijke goederen ontvangen om mee naar Servië te nemen voor hemzelf en zijn familie. In die periode heeft hij ook regelmatig afgedankte espressomachines van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] ontvangen om te slopen voor de metaalopbrengst; die opbrengst was geheel voor hemzelf. De laatste 3 espressomachines van het merk La Cimbali heeft hij in februari 2016 gekregen. Zijn broer [voornaam van J] was daarvan niet op de hoogte, zo verklaart [K] (productie 1 bij verweerschrift op de verzoeken van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] ).
6.11.
Anders dan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] meent heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] op dit punt wel degelijk consistent verklaard. Hij heeft steeds verklaard dat hij het contante geld heeft gebruikt om de broer van een leverancier voor zijn werkzaamheden te betalen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van die stelling te twijfelen. Als [K] in opdracht van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] werkzaamheden verricht – [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft dat op zich niet betwist – dan heeft hij recht op betaling. Voorstelbaar is dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] een dergelijke betaling bij voorkeur niet contant en niet in de vorm van sloopmachines doet en dat zij zowel de opbrengst van de aan de opkoper verkochte koffiemachines – machines die [verwerende partij, tevens verzoekende partij] overigens niet in de boeken registreert – alsook de betaling aan [K] door haar financiële afdeling wil laten registreren en afhandelen. Zij heeft echter onvoldoende onderbouwd dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , in de op dat moment bij [verwerende partij, tevens verzoekende partij] bestaande bedrijfscultuur, wist althans behoorde te weten dat het laten bestaan van geldstromen buiten de financiële administratie om voor [verwerende partij, tevens verzoekende partij] niet (langer) acceptabel was en dat bij een dergelijke handelwijze ontslag op staande voet zal volgen.
6.12.
In dit verband is nog van belang dat [F] heeft verklaard dat het bij [verwerende partij, tevens verzoekende partij] al sinds jaar en dag gebruikelijk is om geld dat wordt ontvangen bij het wegbrengen van oud ijzer niet bij de financiële administratie af te geven, maar te gebruiken voor snoep en kroketten voor de medewerkers van de technische dienst. [I] heeft eensluidend verklaard (bijlage 13 bij het rapport). Het gaat daarbij volgens [I] niet om grote bedragen. Ook de heer [H] , manager technisch dienst, heeft verklaard dat er bij de technische dienst een geldpotje is, dat wordt gevuld met de opbrengst van het oud ijzer dat wordt weggebracht. Uit dat geldpotje wordt wat lekkers gekocht voor de medewerkers. De vorige directeur, die twee jaar geleden is vertrokken, heeft ooit aangegeven dat die constructie akkoord was, zo verklaart [H] (bijlage 12 bij het rapport).
6.13.
Daarnaast heeft [F] verklaard dat alle monteurs het geld dat zij van de oud ijzer handelaar krijgen voor sloopmachines van de klant die geen retourformulier (RMA formulier) hebben – dat zijn machines die geen eigendom van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] zijn - zelf houden. De conclusies die [verwerende partij, tevens verzoekende partij] verbindt aan de constatering van [naam onderzoeksbureau] dat [F] in de periode januari tot medio mei 2016 41 x naar [naam bedrijf 4] is geweest, dat is een oud ijzer handelaar, zonder dat hij vervolgens contant geld heeft afgedragen aan de financiële administratie kan, reeds gelet op het vorenstaande, niet worden gevolgd. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft betwist dat [F] 41 keer in zijn opdracht naar [naam bedrijf 4] is geweest en uit de verklaring van [F] zelf blijkt dat hij een “eigen handeltje in oud ijzer” had, namelijk in van de klant ontvangen sloopmachines. Voorts heeft [verzoekende parij, tevens verwerende partij] ter zitting een plausibele verklaring gegeven voor het in sommige gevallen afvoeren van sloopmachines naar [naam bedrijf 4] in plaats van het dumpen daarvan in de oud ijzer bak op het bedrijfsterrein van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] . Hij heeft toegelicht dat de oud ijzer bak op het terrein in het verleden is gekraakt door onbevoegden en dat zij de sloopmachines hebben meegenomen. Het komt voor dat de klant, van wie de machines zijn retour ontvangen, eist dat deze daadwerkelijk worden vernietigd en dat wordt uitgesloten dat deze ooit nog op de markt belanden. Alleen [naam bedrijf 4] kan die garantie bieden, doordat zij de machines geheel vernietigt. De kosten van die vernietiging zijn dan wel zo hoog dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] voor het oud ijzer doorgaans geen geld meer ontvangt, aldus [verzoekende parij, tevens verwerende partij] .
Conclusie
6.14.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft de hem door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] gemaakte verwijten voldoende weerlegd. Hij heeft naar het oordeel van de kantonrechter een voldoende inzicht gegeven in zijn handelwijze met betrekking tot de tweedehands koffiemachines. Er is geen sprake van “verdwenen” koffiemachines. Het behoort tot de taken en bevoegdheden van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] om zorg te dragen voor de verkoop dan wel afvoer van voor [verwerende partij, tevens verzoekende partij] onbruikbare, tweedehands koffiemachines. In dat kader heeft hij logischerwijze contact met derden, zoals [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 4] . Het verwijt dat hij ondergeschikten zou hebben gevraagd te zwijgen over zijn handelen heeft [verwerende partij, tevens verzoekende partij] op geen enkele wijze onderbouwd. Niet is gebleken dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] bij de verkoop van tweedehands koffiemachines heeft gehandeld in zijn persoonlijk belang. [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft ook die stelling onvoldoende onderbouwd. Haar stelling dat zij niet wist van de verkoop van de WMF Bistro koffiemachines aan een opkoper, is in deze procedure bovendien onjuist gebleken.
6.15.
Het enkele feit dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] de betreffende transacties niet steeds via de financiële afdeling heeft laten verlopen, maar zelfstandig heeft afgehandeld, kan in de gegeven omstandigheden het ontslag op staande voet niet rechtvaardigen. Van doorslaggevend belang is dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] daarbij de intentie heeft gehad zijn werkgever te benadelen en zichzelf te bevoordelen.
6.16.
Het ontslag op staande voet kan, wegens het ontbreken van een dringende reden, niet in stand blijven en zal worden vernietigd. Het door [verzoekende parij, tevens verwerende partij] onder r.o. 3.1. sub a) verzochte zal in zoverre worden toegewezen.
6.17.
De buitengerechtelijke ontbinding door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] van de vaststellingsovereenkomst is niet rechtsgeldig, omdat de daarvoor vereiste dringende reden ontbreekt (artikel 17.4. van de vaststellingsovereenkomst). Partijen zijn aan de vaststellingsovereenkomst gebonden. Op grond van de vaststellingsovereenkomst eindigt de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2016.
Het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek
6.18.
Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet geen stand houdt, heeft [verwerende partij, tevens verzoekende partij] echter verzocht de arbeidsovereenkomst nog vóór 1 oktober 2016 te ontbinden. Zij stelt daarbij belang te hebben, omdat zij in dat geval de ontbindingsvergoeding en de pro rata bonus over 2016 niet aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] is verschuldigd (artikelen 2.1. en 4.1. van de vaststellingsovereenkomst). Zij legt aan haar ontbindingsverzoek dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als aan het gegeven ontslag op staande voet en voegt daaraan nog toe dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] een door de werkgever ter beschikking gestelde, tweede tankpas ongeoorloofd heeft gebruikt. Dit alles vormt volgens [verwerende partij, tevens verzoekende partij] een voldoende grond voor een ontbinding wegens verwijtbaar handelen of nalaten (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW).
6.19.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen zijn gebonden aan de vaststellingsovereenkomst, waarin is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2016 eindigt. Op grond van artikel 17.4. van die overeenkomst is ontbinding van de vaststellingsovereenkomst door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] alleen mogelijk als – kort samengevat – sprake is van een dringende reden. Hiervoor is reeds overwogen dat de feiten en omstandigheden die [verwerende partij, tevens verzoekende partij] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, geen dringende reden opleveren. Ook hetgeen [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft aangevoerd omtrent het gebruik van de tankpas vormt geen dringende reden. De betreffende tankpas stond al sinds 27 december 2006 op naam van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] . Aangenomen mag worden dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] van het benzineverbruik via die tankpas afschriften ontvangt van de leverancier. Kennelijk heeft zij het al die jaren niet nodig gevonden om [verzoekende parij, tevens verwerende partij] aan te spreken op verantwoording van de met die tankpas betaalde benzine. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft in deze procedure naar het oordeel van de kantonrechter alsnog een voldoende verantwoording gegeven van de wijze waarop hij de pas heeft gebruikt. De arbeidsovereenkomst eindigt daarom, zoals partijen zijn overeengekomen, per 1 oktober 2016.
6.20.
Het door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] gestelde belang bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog vóór 1 oktober 2016, te weten het niet hoeven betalen van de overeengekomen ontbindingsvergoeding en bonus, is geen belang dat in dit geval het eerder eindigen van de arbeidsovereenkomst kan rechtvaardigen. De verzochte ontbinding zal daarom worden afgewezen.
De overige verzoeken van [verzoekende parij, tevens verwerende partij]
6.21.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] dient aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] het loon van € 6.766,73 bruto per maand door te betalen vanaf 17 mei 2016 en tot 1 oktober 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over het achterstallig loon, dat is het loon vanaf 17 mei 2016 tot en met juli 2016, en met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging en over het achterstallig bruto loon. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot (maximaal) 20%. Het onder 3.1. sub a) verzochte is in zoverre toewijsbaar. De verzochte wedertewerkstelling wordt afgewezen. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] is namelijk per 1 juli 2016 vrijgesteld van werkzaamheden.
6.22.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] maakt aanspraak op € 10.000,00 ter zake van schadevergoeding, wegens aantasting in eer en goede naam. Hij stelt dat zijn reputatie door het onterechte ontslag is geschonden. Binnen het bedrijf is bekend gemaakt dat hij zich aan diefstal schuldig zou hebben gemaakt en collega’s is verboden met hem contact op te nemen. Ook buiten het bedrijf is het ontslag op staande voet bekend geworden. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] is gebeld door zijn voormalig directeur en heeft van deze vernomen dat het hoofd van de administratie van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] een oud werknemer heeft verteld dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] wegens ongeregeldheden op staande voet is ontslagen.
6.23.
De kantonrechter is van oordeel dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] zich ten opzichte van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] niet als goed werkgever heeft gedragen, door zonder redelijke grond verdenkingen jegens hem te (blijven) koesteren, een onderzoeksbureau in te schakelen om onderzoek te doen naar al bekende feiten en hem vervolgens, zonder rechtsgeldige grond, op staande voet te ontslaan. [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft niet weersproken dat binnen en buiten het bedrijf bekend is gemaakt dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] op staande voet is ontslagen wegens diefstal. Voldoende aannemelijk is dan ook dat zijn reputatie als gevolg van het verwijtbaar handelen van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] is geschaad. [verwerende partij, tevens verzoekende partij] dient aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] daarom een schadevergoeding te betalen wegens aantasting in eer en goede naam. De kantonrechter zal die schadevergoeding naar billijkheid bepalen op € 4.000,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
6.24.
De gevorderde verklaring voor recht dat de ontbinding door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] van de vaststellingsovereenkomst ongeldig is, zal worden toegewezen. De kantonrechter verwijst voor de motivering naar r.o. 6.14. t/m 6.17.
6.25.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft, gelet op al hetgeen tussen partijen is voorgevallen, voldoende belang bij de verzochte veroordeling van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om de vaststellingsovereenkomst na te komen. Het onder 3.1. sub d) gevorderde zal worden toegewezen.
6.26.
De mobiele telefoon is door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] ter beschikking gesteld, primair voor zakelijk gebruik. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] is per 1 juli 2016 vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden en heeft de telefoon niet meer nodig voor het werk. In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat [verwerende partij, tevens verzoekende partij] het abonnement per 1 juli 2016 zal beëindigen en dat [verzoekende parij, tevens verwerende partij] de mobiele telefoon mag houden (artikel 10.2. van de vaststellingsovereenkomst). De gevorderde afgifte van de telefoon zal om die reden worden toegewezen (r.o. 3.1. onder e). De dwangsom zal worden bepaald op € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00.
6.27.
[verzoekende parij, tevens verwerende partij] verzoekt om betaling van buitengerechtelijke kosten “conform de staffel”. Dit verzoek is onvoldoende bepaald en wordt om die reden afgewezen.
De overige verzoeken van [verwerende partij, tevens verzoekende partij]
6.28.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het onder r.o. 4.1. sub a) t/m sub d), sub h) en sub i) verzochte, dient te worden afgewezen.
6.29.
Op grond van de vaststellingsovereenkomst dient [verzoekende parij, tevens verwerende partij] de lease-auto uiterlijk 30 juni 2016 in te leveren. [verzoekende parij, tevens verwerende partij] heeft niet betwist dat hij de lease-auto nog in gebruik heeft, zonder dat hij het lease-contract van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] heeft overgenomen, als bedoeld in artikel 10.2. van de vaststellingsovereenkomst. Hij is per 1 juli 2016 in verzuim geraakt en dient aan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] de schade te vergoeden die zij lijdt als gevolg van deze tekortkoming. De verzochte veroordeling om de lease-auto in te leveren en betaling van € 1.445,55 per maand, dat zijn de maandelijkse leasekosten, voor elke maand dat hij na 30 juni 2016 de lease-auto in zijn bezit heeft, zal worden toegewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar over een bedrag van € 1.445,55, dat is de schadevergoeding over de maand juli 2016. De kantonrechter ziet geen aanleiding om daarnaast ook nog een dwangsom toe te wijzen, voor het geval de lease-auto niet wordt ingeleverd.
Proceskosten
6.30.
[verwerende partij, tevens verzoekende partij] is aan te merken als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , tot de datum van deze beschikking begroot op in totaal € 1.423,00, te weten:
  • € 223,00 vastrecht;
  • € 1.200,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 600,00).
De kantonrechter ziet geen aanleiding om bij de berekening van de proceskosten af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief.

7.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
7.1.
wijst het verzochte af;
7.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In de hoofdzaak
7.3.
vernietigt de opzegging door [verwerende partij, tevens verzoekende partij] van de arbeidsovereenkomst van 17 mei 2016;
7.4.
veroordeelt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] maandelijks het loon van € 6.766,73 bruto door te betalen, met ingang van 17 mei 2016 en tot 1 oktober 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van (maximaal) 20% over het achterstallig bruto loon over de maanden mei, juni en juli 2016 en met de wettelijke rente over dat achterstallig bruto loon en over de wettelijke verhoging, vanaf de respectieve data van opeisbaarheid van de afzonderlijke bedragen tot de voldoening;
7.5.
veroordeelt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 4.000,00 ter zake van schadevergoeding;
7.6.
verklaart voor recht dat het beroep van [verwerende partij, tevens verzoekende partij] op artikel 17.4. van de vaststellingsovereenkomst ten onrechte is gedaan en dat de buitengerechtelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig is;
7.7.
veroordeelt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst na te komen, waaronder de betaling aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , binnen 30 dagen na 1 oktober 2016, van de beëindigingsvergoeding van € 85.000,00 bruto, de variabele beloning van € 10.962,10 bruto alsmede de resterende vakantiedagen, vakantiegeld en een bedrag van € 1.500,00 ter zake van vergoeding van advocaatkosten;
7.8.
veroordeelt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] om binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking de mobiele telefoon aan [verzoekende parij, tevens verwerende partij] af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 2.000,00;
7.9.
veroordeelt [verzoekende parij, tevens verwerende partij] om de lease-auto in te leveren bij [verwerende partij, tevens verzoekende partij] ;
7.10.
veroordeelt [verzoekende parij, tevens verwerende partij] om aan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] € 1.445,55 te betalen voor het gebruik van de lease-auto in de maand juli 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juli 2016 tot de voldoening;
7.11.
veroordeelt [verzoekende parij, tevens verwerende partij] om aan [verwerende partij, tevens verzoekende partij] € 1.445,55 per maand te betalen voor elke maand na juli 2016 dat hij nalaat de lease-auto in te leveren;
7.12.
veroordeelt [verwerende partij, tevens verzoekende partij] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoekende parij, tevens verwerende partij] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 1.423,00;
7.13.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.14.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2016.