4.3.1Bewijsmiddelen
Valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en criminele organisatie
[medeverdachte 3]is sinds 2005 enig aandeelhouderen bestuurdervan [bedrijf 1] BV, welke vennootschap enig aandeelhoudster en bestuurster is van [bedrijf 2] BV, beide gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna respectievelijk: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ). [bedrijf 3] NV (hierna: [bedrijf 3] ) is op verzoek van [medeverdachte 3] opgericht eind 2010/begin 2011. [bedrijf 3] is gevestigd te [vestigingsplaats]en [medeverdachte 3] is gemachtigd tot de bankrekeningen van [bedrijf 3] .
[medeverdachte 3] is vanaf maart 2010 werkzaam geweest bij SNSPF en op interim basis belast met het aansturen van nationale en internationale equity participaties van SNSPF alsmede het behandelen van andere door de directie van SNSPF te bepalen dossiers, hetgeen met zich mee kan brengen dat (tijdelijk) een functie als bestuurder of commissaris dient te worden vervuld.[medeverdachte 3] noemt zichzelf interim-manager.
Introductie en betalingen externenNadat hij [medeverdachte 3] had aangenomen is [medeverdachte 1] aangenomen bij SNS via [medeverdachte 3] , aldus [medeverdachte 2] .Vervolgens zijn toen nog een aantal mensen aangebracht waaronder [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [A] , [B] en [medeverdachte 9] . [medeverdachte 3] heeft met deze mensen gesprekken gevoerd.[medeverdachte 1] werd als eerste, medio 2010, aangenomen.[medeverdachte 7] heeft verklaard dat een aantal van deze mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.
In het bij [medeverdachte 3] aangetroffen excelbestand genaamd “detachering”zijn werkbladen opgenomen met de namen: [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Dit zijn voornamen van medewerkers van SNSPF (de rechtbank begrijpt respectievelijk: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [B] , [A] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] ). Over de periode augustus 2010 tot en met december 2012 is per persoon vermeld:
- hoeveel uur de medewerker bij SNSPF heeft gewerkt;
- hoeveel vergoeding deze medewerker bij SNSPF heeft gedeclareerd;
- hoeveel [medeverdachte 3] bij deze medewerker declareerde en
- hoe deze declaratie verdeeld werd tussen: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] .
Volgens [medeverdachte 3] betreft dit zijn administratie van deze groep; hij hield dit overzicht maandelijks bij.De bedragen die op dit spreadsheet staan, komen overeen met de afspraken die hij met de betreffende mensen heeft gemaakt.De facturen die [medeverdachte 3] voor het verkrijgen van deze vergoedingen stuurde voegde hij ook in de administratie van zijn eigen vennootschappen.Als mensen anderen aanbrachten kregen zij een deel van die fee.[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij het zich niet kan voorstellen dat de mensen van deze groep -zoals genoemd op het overzicht- niet wisten dat de fee werd verdeeld over meerdere personen.Hij heeft [medeverdachte 2] verteld over deze afspraken en het betalen van de bemiddelingsfees. [medeverdachte 2] wist dat een gedeelte van hun uurtarief naar [medeverdachte 3] ging.[medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 2] hierover ingelicht enkele maanden nadat de eerste van die groep, [medeverdachte 1] , was aangenomen.
[medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] maakten gebruik van de vennootschappen [bedrijf 4] BVen [bedrijf 5] BV. [medeverdachte 7] maakte gebruik van het bedrijf [bedrijf 6] .[medeverdachte 2] is sinds de oprichting in 2006 enig aandeelhouder van [bedrijf 7] BV welke vennootschap enig aandeelhoudster is van [bedrijf 8] BV.
[medeverdachte 1]verklaart dat hij directeur-grootaandeelhouder is van de vennootschap [bedrijf 9] BV. Via de werkmaatschappij van deze vennootschap, [verdachte] , is [medeverdachte 1] werkzaam geweest bij SNSPF. Binnen [verdachte] is sprake van een tweetal activiteiten: het aangaan van een contract met SNSPF en het ontvangen van betalingen van een persoon die door [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 3] is aangebracht.[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij feitelijk leidinggevende is bij [verdachte] .
[medeverdachte 1] heeft tussen mei en juli 2010 contact gezocht met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft hem gevraagd of hij geïnteresseerd was in een functie bij SNSPF. [medeverdachte 3] gaf aan dat hij [medeverdachte 1] zou introduceren bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] in deze functie geïnteresseerd was. Nadat [medeverdachte 1] zijn cv had opgestuurd, kreeg hij een gesprek met [medeverdachte 2] .Na het gesprek met [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] gebeld met [medeverdachte 3] om hem te bedanken voor de introductie. [medeverdachte 3] vroeg hem daarop een vergoeding van € 50,- per door [medeverdachte 1] gewerkt uur bij SNSPF. [medeverdachte 3] stelde voor dat [medeverdachte 1] zijn facturen voor SNSPF aan hem stuurde, zodat [medeverdachte 3] kon zien hoeveel uren [medeverdachte 1] had gewerkt.Op de facturen van [medeverdachte 3] , die [medeverdachte 1] ontving, stond steeds de omschrijving “advies”. [medeverdachte 1] verklaart daarover dat het in feite ging om bemiddelingsfee, en dat de omschrijving op de factuur -achteraf gezien- dus niet goed is geweest.
[medeverdachte 3] verklaart dat hij enkele maanden na de afspraak met [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] van deze afspraak op de hoogte heeft gebracht. Verder heeft [medeverdachte 3] dit aan niemand binnen SNS verteld.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben in de periode van 5 oktober 2010 tot en met 31 december 2012 voor in totaal € 228.450,- (exclusief btw) gefactureerd aan [verdachte] . Deze facturen zijn door [verdachte] in de periode van 10 november 2010 tot en met 14 januari 2013 voldaan.
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 3] is aangetroffen, blijkt dat van de € 50,- die [medeverdachte 1] per gewerkt uur afdroeg aan [medeverdachte 3] € 25,- werd doorbetaald aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 3] hem op enig moment heeft gevraagd of hij nog ervaren mensen kende. [medeverdachte 3] wist van [medeverdachte 1] dat hij problemen had met het betalen van € 50,- per uur, daarom was [medeverdachte 3] bereid [medeverdachte 1] € 25,- per uur te betalen voor mensen die hij aanbracht.[medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 9] geïntroduceerd bij [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] heeft niet aan zijn opdrachtgever aangegeven dat hij deze vergoeding ontving.De facturen van [medeverdachte 9] werden door [medeverdachte 3] doorgestuurd aan [medeverdachte 1] . Op basis van deze facturen werden door [medeverdachte 1] facturen opgesteld en aan [medeverdachte 3] gestuurd.[medeverdachte 1] heeft deze facturen namens zijn bedrijf [verdachte] opgesteld.Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de eerste jaarrekening van [verdachte] is opgesteld in 2012. Deze jaarrekening had betrekking op het verlengde boekjaar 2010-2011. Tot die tijd had alleen een boekhoudkundige de administratie van [verdachte] bekeken. Bij het opmaken van de jaarrekening in 2012 merkte de accountant op dat de omschrijving op de facturen niet juist was.
[verdachte] heeft in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 september 2012 voor in totaal € 82.475,- gefactureerd aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Deze facturen zijn in de periode van 24 juli 2011 tot en met 16 oktober 2012 voldaan.[medeverdachte 1] verklaart dat dit geld onder andere is gebruikt voor het betalen van facturen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.3Bewijsoverwegingen
Vervolging rechtspersonen en/of natuurlijke personen
De rechtbank overweegt dat de vervolging of het daderschap van een rechtspersoon de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uitsluit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd (HR 21-10-1986, NJ 1987, 362 en ECLI:NL:PHR:2007:BA7261). De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht. Toerekening aan rechtspersonen
Daarnaast is voor de onderstaande bewijsoverwegingen van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938). Valsheid facturenDe verdediging heeft betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II, valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan dus niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het opmaken van de facturen door [medeverdachte 1] en het verkrijgen van de door [medeverdachte 3] opgemaakte facturen had hij wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen betrekking hadden en had hij daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalstDe verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als ware echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden. Medeplegen eigen vennootschapDe valsheid van de facturen en de hiermee verrichte handelingen, zoals ten laste gelegd, kunnen zowel aan [medeverdachte 1] als aan zijn vennootschap worden toegerekend. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon worden deze ook aan haar (als medepleger) toegerekend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan het opmaken (feit 2) en voorhanden hebben (feit 1) van valse facturen.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van gelden die verkregen zijn uit (voorafgaande) strafbare feiten. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een gronddelict komt dan is sprake van geld afkomstig uit een eigen misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het verwerven en voorhanden hebben hiervan niet strafbaar.
Partiële vrijspraak betaalde bedragenDe rechtbank is van oordeel dat de geldbedragen die door [medeverdachte 1] via [verdachte] zijn betaald in het kader van de niet-ambtelijke omkoping niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig uit enig misdrijf. Immers, de geldbedragen die door hem zijn betaald, heeft hij verkregen door het verrichten van werkzaamheden voor SNSPF op grond van de onderliggende overeenkomsten van opdracht. Deze geldbedragen hebben dan ook een legale herkomst.
De rechtbank spreekt [verdachte] partieel vrij van het (gewoonte)witwassen voor zover het ten laste gelegde bedrag ziet op betaalde bedragen in het kader van de niet-ambtelijke omkoping.
Illegale herkomstDe rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] gedurende de ten laste gelegde periode een geldbedrag van in totaal € 82.475,- (exclusief btw) heeft ontvangen. Dit totaalbedrag is gefactureerd en ontvangen via [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] dit geldbedrag heeft ontvangen, terwijl zij wist dat dit afkomstig was uit (passieve) niet-ambtelijke omkoping. Dit geldbedrag is immers afkomstig uit een door een ander begaan misdrijf, te weten de omkoping van [medeverdachte 1] . Deze betalingen zijn gefactureerd en ontvangen via zijn vennootschap, zijnde verdachte.
WitwashandelingenNu geen sprake is van een eigen misdrijf geldt de eis niet dat bij het verwerven en voorhanden hebben een extra verhullende handeling moet zijn verricht. De rechtbank acht de hierna te noemen witwashandelingen wettig en overtuigend bewezen.
[verdachte] heeft de beschikking gehad over het uit misdrijf afkomstige geldbedrag en heeft dit geld daarmee voorhanden gehad. Daarnaast is sprake van het verwerven van dit geldbedrag. [verdachte] heeft het geld verworven door middel van de valse facturen die door haar zijn opgemaakt. Daarmee heeft zij tevens de werkelijke aard van het door haar ontvangen geld verhuld.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de facturen die hij vanuit [verdachte] verstuurde ook heeft verwerkt in zijn administratie. Door deze handeling is de aard van de ontvangen geldbedragen blijvend verhuld. De facturen met een onjuiste omschrijving die in de administratie van de vennootschap zijn opgenomen, suggereerden dat de geldbedragen op deze facturen uitsluitend een legale aard hadden. De illegale aard van de betalingen is door [verdachte] op deze wijze verhuld in de legale bedrijfsvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] de door haar ontvangen omkoopbedragen heeft witgewassen door deze te verwerven, voorhanden te hebben en de werkelijke aard hiervan te verhullen.
Daarnaast wordt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen vastgesteld dat een deel van de ontvangen geldbedragen (van onbekende hoogte) ook is omgezet en/of is overgedragen en/of dat hiervan gebruik is gemaakt. Het ontvangen geld is -ten minste deels- gebruikt en is daarmee in het financiële en economische verkeer gebracht.
Pleegperiode en gewoonteWitwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds witwashandelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Daarbij acht de rechtbank het in dit geval ook rechtens niet juist om de pleegperiode tot heden door te laten lopen. Het voorhanden hebben en verhullen van de werkelijke aard loopt door zolang verdachten de beschikking hadden over de geldbedragen. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden. Vastgesteld kan worden dat de witwashandelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het verhoor van [medeverdachte 1] op 2 september 2014 waarin hij verklaart het ontvangen geld te hebben gebruikt. Niet blijkt dat hij na de datum van zijn aanhouding nog over dit geld kon beschikken of ten aanzien hiervan witwashandelingen heeft verricht. Om te kunnen witwassen moet verdachte kunnen beschikken over het van misdrijf afkomstige voorwerp. Het einde van de pleegperiode wordt daarom vastgesteld op 2 september 2014.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaarde periode, de hoeveelheid witgewassen geldbedragen en de verschillende verrichte witwashandelingen, de verdachten van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Medeplegen vennootschap(pen)Het gewoontewitwassen van de ten laste gelegde geldbedragen wordt zowel voor [medeverdachte 1] als voor zijn vennootschap bewezen verklaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon worden deze ook aan haar (als medepleger) toegerekend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van het totaal ontvangen bedrag van € 82.475,- (exclusief btw) in de voornoemde pleegperiode (feit 3).
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake was van wetenschap van een samenwerkingsverband tussen verdachten, geen opzet op deelneming aan een criminele organisatie en ook geen opzet op het oogmerk van die organisatie tot het plegen van strafbare feiten.
Criminele organisatieDe rechtbank overweegt allereerst dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de betrokkenen bekend zijn met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Verdachten moeten een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel de gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor opzettelijke deelneming is voldoende dat verdachten in algemene zinq weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie.
Deelneming niveau 2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in niveau 2 sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Het oogmerk van de organisatie was gericht op de passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping, de hiermee samenhangende valsheid in geschrift en het gewoontewitwassen. [verdachte] heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie maar zij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot verwezenlijking hiervan.
[verdachte] heeft een substantieel aandeel gehad in en ondersteuning gegeven aan gedragingen strekkende tot uitvoering van het oogmerk van de organisatie. Allereerst heeft [verdachte] zelf bijgedragen door valse facturen voorhanden te hebben, valse facturen op te (laten) maken en de hieruit voortvloeiende ontvangsten wit te wassen. Daarnaast kan de vennootschap wetenschap worden toegerekend van vergelijkbare deelneming door en het verrichte aandeel van anderen aan/bij de organisatie. De handelingen door [medeverdachte 1] zelf verricht hebben immers plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de vennootschap en kunnen ook aan haar (als medepleger) worden toegerekend. Niemand heeft de betaalstromen gemeld bij SNS(PF). Het samenwerkingsverband heeft hierdoor onafgebroken en gedurende een langere periode kunnen bestaan, terwijl het aantal medewerkers van SNSPF dat bij de betalingen betrokken raakte toenam.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in de bewezenverklaring nader te noemen verdachte natuurlijke personen en hun vennootschappen (feit 4)