4.3.1Bewijsmiddelen
Valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en criminele organisatie
[medeverdachte 2] en SNSPF
[medeverdachte 2] is sinds de oprichting in 2006 enig aandeelhouder van [bedrijf 1] BVwelke vennootschap enig aandeelhoudster is van [bedrijf 2] BV sinds de oprichting in 2006en van [bedrijf 3] BV sinds de oprichting op 21 september 2010(hierna respectievelijk: [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ). De vennootschappen zijn zowel statutair als feitelijk gevestigd te [vestigingsplaats] , met uitzondering van [bedrijf 3] dat feitelijk gevestigd is in [vestigingsplaats] . [medeverdachte 2] is bestuurder van de drie vennootschappen.
Op 25 juni 2009 sluiten SNS Property Finance BV (hierna: SNSPF), [achternaam A] & [achternaam B] en [bedrijf 2] , vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , een overeenkomst tot opdracht waarbij [medeverdachte 2] wordt aangesteld als directieadviseur.Bij addendum van 27 oktober 2011 is het contract verlengd en [medeverdachte 2] aangesteld als “Lid van de Directie, Chief Restructuring Officer” (CRO).
Introductie externen niveau 1[medeverdachte 2] was als externe medewerker werkzaam op de afdeling Restructuring & Recovery van SNSPF en heeft na zijn aanstelling meerdere andere externe medewerkers geïntroduceerd uit zijn eigen netwerk, te weten onder meer:
- [A] ,
- [B] ,
- [medeverdachte 1] ,
- [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), en
- [C] .
[medeverdachte 2] bevestigt voornoemde externen uit zijn eigen netwerk te hebben aangedragen bij SNSPF.
[medeverdachte 1]is sinds 2005 enig aandeelhouderen bestuurdervan [bedrijf 4] , welke vennootschap enig aandeelhoudster en bestuurster is van [verdachte] BV (hierna: [verdachte] ), beiden gevestigd te [vestigingsplaats] .
[bedrijf 5] NV (hierna: [bedrijf 5] ) is op verzoek van [medeverdachte 1] opgericht eind 2010/begin 2011. [bedrijf 5] is gevestigd te [vestigingsplaats]en [medeverdachte 1] is gemachtigd tot de bankrekeningen van [bedrijf 5] .
[medeverdachte 1] is vanaf maart 2010 werkzaam geweest bij SNSPF en op interim basis belast met het aansturen van nationale en internationale equity participaties van SNSPF alsmede het behandelen van andere door de directie van SNSPF te bepalen dossiers, hetgeen met zich mee kan brengen dat (tijdelijk) een functie als bestuurder of commissaris dient te worden vervuld.[medeverdachte 1] noemt zichzelf interim-manager.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in februari/maart 2010 is benaderd door [medeverdachte 2] om bij SNSPF te komen werken. [medeverdachte 1] is door [medeverdachte 2] aangenomen en heeft met hem de arbeidsvoorwaarden besproken.Alle contracten zijn medeondertekend door [medeverdachte 2] .[medeverdachte 2] bepaalde ook het tarief en het aantal te werken uren.
Introductie externen niveau 2
Nadat hij [medeverdachte 1] had aangenomen is [medeverdachte 4] aangenomen bij SNS via [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 2] .Vervolgens zijn toen nog een aantal mensen aangebracht waaronder [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [D] , [E] en [medeverdachte 9] . [medeverdachte 1] heeft met deze mensen gesprekken gevoerd.[medeverdachte 4] werd als eerste, medio 2010, aangenomen.[medeverdachte 7] heeft verklaard dat een aantal van deze mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.
In het bij [medeverdachte 1] aangetroffen excelbestand genaamd “detachering”zijn werkbladen opgenomen met de namen: [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Dit zijn voornamen van medewerkers van SNSPF (de rechtbank begrijpt respectievelijk: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [E] , [D] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] ). Over de periode augustus 2010 tot en met december 2012 is per persoon vermeld:
- hoeveel uur de medewerker bij SNSPF heeft gewerkt;
- hoeveel vergoeding deze medewerker bij SNSPF heeft gedeclareerd;
- hoeveel [medeverdachte 1] bij deze medewerker declareerde en
- hoe deze declaratie verdeeld werd tussen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] .
Volgens [medeverdachte 1] betreft dit zijn administratie van deze groep; hij hield dit overzicht maandelijks bij.De bedragen die op dit spreadsheet staan, komen overeen met de afspraken die hij met de betreffende mensen heeft gemaakt.De facturen die [medeverdachte 1] voor het verkrijgen van deze vergoedingen stuurde voegde hij ook in de administratie van zijn eigen vennootschappen.Als mensen anderen aanbrachten kregen zij een deel van die fee.[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het zich niet kan voorstellen dat de mensen van deze groep zoals genoemd op het overzicht- niet wisten dat de fee werd verdeeld over meerdere personen.Hij heeft [medeverdachte 2] verteld over deze afspraken en het betalen van de bemiddelingsfees. [medeverdachte 2] wist dat een gedeelte van hun uurtarief naar [medeverdachte 1] ging.[medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] hierover ingelicht enkele maanden nadat de eerste van die groep, [medeverdachte 4] , was aangenomen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben afgesproken dat [medeverdachte 1] een gedeelte van deze fees betaalde aan [medeverdachte 2] ; dit was ongeveer 50% van de bemiddelingsfee die [medeverdachte 1] overhield na verrekening van de ontvangsten met anderen. [medeverdachte 2] factureerde vanuit zijn vennootschappen. Dit liep vanaf augustus/september 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2012. [medeverdachte 1] heeft hierover buiten [medeverdachte 2] niemand binnen SNSPF ingelicht.De omschrijving op de facturen van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] , te weten “honorering advisering [bepaald kwartaal]” klopt niet volgens [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in het vierde kwartaal van 2010 wist dat [medeverdachte 1] afspraken had gemaakt met andere externen en betalingen van hen ontving.Ook vond er een aantal verrekeningen plaats met andere mensen, waaronder [medeverdachte 7] . [medeverdachte 2] vermoedt dat [medeverdachte 1] hem op de hoogte heeft gebracht van de omstandigheid dat ook [medeverdachte 4] betalingen ontving.Hij heeft met [medeverdachte 1] afgesproken dat [medeverdachte 1] een deel van de door hem ontvangen betalingen aan hem doorbetaalde, zijnde de helft van wat [medeverdachte 1] overhield na verrekeningen.Alle betaalde facturen zijn verwerkt in de administratie van [bedrijf 3] .[medeverdachte 2] heeft de betalingen niet gemeld bij SNS.
[bedrijf 3] , de vennootschap van [medeverdachte 2] , heeft gefactureerd aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] . Twee van deze facturen waren gericht aan [bedrijf 4] . Deze facturen zijn op respectievelijk 30 december 2010 en 6 maart 2011 voldaan, te weten een bedrag van in totaal € 53.062,50.Deze twee facturen zijn opgesteld onder de naam “ [naam bedrijf] BV” in plaats van “ [bedrijf 3] BV” waarbij wordt verwezen naar het KvK-nummer [...] en btw-nummer [...] van [bedrijf 3] BV.
[medeverdachte 4]
heeft tussen mei en juli 2010 contact gezocht met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hem gevraagd of hij geïnteresseerd was in een functie bij SNSPF. [medeverdachte 1] gaf aan dat hij [medeverdachte 4] zou introduceren bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] in deze functie geïnteresseerd was. Nadat [medeverdachte 4] zijn cv had opgestuurd, kreeg hij een gesprek met [medeverdachte 2] .Na het gesprek met [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 4] gebeld met [medeverdachte 1] om hem te bedanken voor de introductie. [medeverdachte 1] vroeg hem daarop een vergoeding van € 50,- per door [medeverdachte 4] gewerkt uur bij SNSPF. [medeverdachte 1] stelde voor dat [medeverdachte 4] zijn facturen voor SNSPF aan hem stuurde, zodat [medeverdachte 1] kon zien hoeveel uren [medeverdachte 4] had gewerkt.Op de facturen van [medeverdachte 1] , die [medeverdachte 4] ontving, stond steeds de omschrijving “advies”. [medeverdachte 4] verklaart daarover dat het in feite ging om bemiddelingsfee, en dat de omschrijving op de factuur -achteraf gezien- dus niet goed is geweest.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij enkele maanden na de afspraak met [medeverdachte 4] [medeverdachte 2] van deze afspraak op de hoogte heeft gebracht. Verder heeft [medeverdachte 1] dit aan niemand binnen SNS verteld.
De vennootschappen van [medeverdachte 1] hebben gefactureerd aan de vennootschap van [medeverdachte 4] : [bedrijf 6] BV (hierna: [bedrijf 6] ). Een deel van deze facturen was afkomstig van [verdachte] . Deze facturen zijn door [bedrijf 6] in de periode van 22 februari 2012 tot en met 14 januari 2013 voldaan, te weten een bedrag van € 89.550,- (exclusief btw).Van dit gefactureerde bedrag is een bedrag van € 9.075,- (exclusief btw) betaald aan [bedrijf 4] in plaats van [verdachte] .
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat van de € 50,- die [medeverdachte 4] per gewerkt uur afdroeg aan [medeverdachte 1] € 25,- werd doorbetaald aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 9]heeft verklaard dat hij in november of december 2010 is benaderd door [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] of hij beschikbaar was voor een klus bij SNS. Eén van hen zou [medeverdachte 9] introduceren bij [medeverdachte 1] . Enkele dagen later werd [medeverdachte 9] gebeld door [medeverdachte 1] en volgde er een gesprek in een hotel bij Haren. In dat gesprek vertelde [medeverdachte 1] dat hij zelf ook iets bij SNS deed.Aan het einde van het gesprek gaf [medeverdachte 1] aan dat hij verwachtte dat [medeverdachte 9] wel iets voor SNS zou kunnen betekenen. [medeverdachte 1] gaf verder aan dat, als [medeverdachte 9] zou worden aangenomen, hij een aanbrengfee wilde ontvangen van een bepaald bedrag. [medeverdachte 1] heeft vervolgens aan [medeverdachte 9] meegedeeld dat hij hem zou introduceren. Enkele dagen later werd [medeverdachte 9] gebeld en is er een afspraak gemaakt met [medeverdachte 2] en [G] .Een paar dagen na dit gesprek werd aan [medeverdachte 9] telefonisch meegedeeld dat men hem een contract wilde aanbieden voor € 220,- per uur. [medeverdachte 9] heeft hiermee ingestemd. [medeverdachte 9] heeft vervolgens contact opgenomen met [medeverdachte 1] en meegedeeld dat [medeverdachte 1] € 70,- per uur zou ontvangen.De facturen die [medeverdachte 9] aan SNS stuurde gingen via [medeverdachte 1] . Zodoende was [medeverdachte 1] op de hoogte van het aantal uren dat door [medeverdachte 9] werd gedeclareerd.
Op de vraag of [medeverdachte 1] mensen binnen SNSPF op de hoogte heeft gebracht van deze afspraak met [medeverdachte 9] , antwoordt [medeverdachte 1] dat alleen [medeverdachte 2] ervan af wist.
De vennootschappen van [medeverdachte 1] hebben gefactureerd aan de vennootschap van [medeverdachte 9] : [bedrijf 7] BV (hierna: [bedrijf 7] ). Een deel van deze facturen was afkomstig van [verdachte] . Deze facturen zijn door [bedrijf 7] in de periode van 25 februari 2012 tot en met 30 november 2012 voldaan, te weten een bedrag van € 118.090,- (exclusief btw).
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 70,- die door [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 22,50;
- [medeverdachte 2] : € 22,50;
- [medeverdachte 4] : € 25,00.
[medeverdachte 8]
verklaart dat hij in april 2011 is benaderd door [medeverdachte 1] om voor SNSPF aan de slag te gaan. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 8] in contact gebracht met SNSPF en het cv van [medeverdachte 8] voorgelegd aan [medeverdachte 2] .In het gesprek met [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 8] aangegeven dat hij het logisch zou vinden als hij hetzelfde uurtarief zou krijgen als [medeverdachte 9] , namelijk € 220,-. [medeverdachte 8] had van [medeverdachte 9] begrepen dat er sprake was van een bemiddelingsfee en dat [medeverdachte 9] 30 procent van zijn uurtarief afstond aan [medeverdachte 1] .Ook aan [medeverdachte 8] vroeg [medeverdachte 1] een bemiddelingsfee. [medeverdachte 8] kreeg per maand één factuur van [medeverdachte 1] . Daarop stond het aantal uren maal € 70,-. Op de facturen stond als omschrijving: adviesdiensten. Achteraf gezien zou het volgens [medeverdachte 8] beter zijn geweest als daarop bemiddelingsfee had gestaan. De prestatie zag namelijk op de bemiddeling van [medeverdachte 1] tussen [medeverdachte 8] en SNSPF.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij SNSPF niet op de hoogte heeft gebracht van de afspraak die hij had met [medeverdachte 8] .Alleen [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] en -naar [medeverdachte 1] aanneemt- [medeverdachte 9] waren op de hoogte van deze afspraak.
De vennootschappen van [medeverdachte 1] hebben gefactureerd aan de vennootschap van [medeverdachte 8] : [bedrijf 8] BV (hierna: [bedrijf 8] ). Een deel van deze facturen was afkomstig van [verdachte] . Deze facturen zijn door [bedrijf 8] in de periode van 26 februari 2012 tot en met 3 december 2012 voldaan, te weten een bedrag van € 117.950,- (exclusief btw).
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 70,- die door [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 23,50;
- [medeverdachte 2] : € 23,25;
- [medeverdachte 7] : € 23,25.
[medeverdachte 6]
verklaart dat hij in augustus 2010 via [medeverdachte 7] in contact kwam met [medeverdachte 1] .[medeverdachte 7] heeft meer dan een goed woordje voor [medeverdachte 6] gedaan bij [medeverdachte 1] .Daarna heeft een gesprek plaatsgevonden met [medeverdachte 2] . Met [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 6] ook onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden. Het uurtarief werd € 225,-.In een gesprek met [medeverdachte 7] zijn [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] een fee overeengekomen van € 75,- per gewerkt uur. Op verzoek van [medeverdachte 7] is de betaling van de fee door een aan [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap gefactureerd en is aan die vennootschap ook betaald. Dit was een expliciet verzoek van [medeverdachte 7] . [medeverdachte 6] stuurde elke maand zijn factuur op aan SNSPF. Vervolgens kreeg hij dan een factuur van [medeverdachte 1] , met daarop de omschrijving “declaratie betreffende adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 9] BV” voor de betreffende maand. Het bedrag op de factuur kon [medeverdachte 6] herleiden tot de afspraak die met [medeverdachte 7] was gemaakt over de betaling van een fee.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij binnen SNSPF, behalve aan [medeverdachte 2] , niemand iets heeft verteld over de betalingen die [medeverdachte 6] aan hem deed.De omschrijving op de facturen, die aan [medeverdachte 6] gericht waren, had volgens [medeverdachte 1] anders moeten luiden, namelijk bemiddelingsfee.
De vennootschappen van [medeverdachte 1] hebben gefactureerd aan de vennootschap van [medeverdachte 6] : [bedrijf 9] BV (hierna: [bedrijf 9] ). Een deel van deze facturen was afkomstig van [verdachte] . Deze facturen zijn door [bedrijf 9] in de periode van 23 februari 2012 tot en met 26 januari 2013 voldaan, te weten een bedrag van € 134.343,75 (exclusief btw).
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 75,- die door [medeverdachte 6] aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 25,-;
- [medeverdachte 2] : € 25,-;
- [medeverdachte 7] : € 25,-.
[medeverdachte 6] verklaart dat via hem [D] en [E] zijn komen werken bij SNSPF. In een gesprek met [medeverdachte 7] -waar ook [medeverdachte 5] bij aanwezig was- heeft [medeverdachte 6] aangegeven dat hij het wel redelijk zou vinden dat zij voor het aanbrengen van deze medewerkers een correctie op hun te betalen fee zouden ontvangen. Ongeveer een week erna kwam [medeverdachte 7] hierop terug en stelde voor dat zij € 7,50 per persoon per medewerker zouden krijgen. [medeverdachte 6] heeft hiervoor correctiefacturen gestuurd aan [medeverdachte 1] met daarop dezelfde omschrijving als de facturen die hij van [medeverdachte 1] ontving: adviesdiensten. [medeverdachte 6] verklaart dat de omschrijving op de factuur niet correct was, maar dat hij bewust aansluiting heeft gezocht bij de facturen die door [medeverdachte 1] aan hem werden gestuurd. [medeverdachte 6] betaalde steeds het netto verschuldigde bedrag aan de vennootschap van [medeverdachte 1] .Facturen voor [bedrijf 9] werden door [medeverdachte 6] opgemaakt.
[bedrijf 9] heeft in de periode van 18 februari 2012 tot en met 31 december 2012 een bedrag van in totaal € 16.132,52 (exclusief btw) gefactureerd aan [verdachte] .De factuurbedragen zijn in de periode van 23 februari 2012 tot en met 26 januari 2013verrekend met de bedragen die [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 6] in rekening bracht.Van de betalingen op 17 maart 2012 (over februari 2012) en 17 oktober 2012 (over september 2012) zijn geen onderliggende facturen aangetroffen. De factuurbedragen betroffen (kennelijk) respectievelijk € 1.586,25 en € 1.335,00 (beide exclusief btw).
[medeverdachte 5]verklaart dat hij in augustus 2010 via [medeverdachte 7] in contact is gekomen met [medeverdachte 1] .[medeverdachte 5] heeft vervolgens zijn cv aan [medeverdachte 1] gemaild. Daarna heeft [medeverdachte 5] een gesprek gehad met [medeverdachte 2] , waarin de werkzaamheden en het uurtarief zijn besproken. [medeverdachte 5] heeft met [medeverdachte 2] onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden. Ongeveer twee weken later kreeg [medeverdachte 5] een concept contract met daarin een uurtarief van € 225,-. Met [medeverdachte 7] maakte [medeverdachte 5] de afspraak dat hij 30 procent (€ 75,-) per gewerkt uur zou afdragen aan [medeverdachte 7] . Op verzoek van [medeverdachte 7] werden de betalingen van deze afdracht gedaan via [medeverdachte 1] .
De vennootschappen van [medeverdachte 1] hebben gefactureerd aan de vennootschap van [medeverdachte 5] : [bedrijf 10] BV (hierna: [bedrijf 10] ). Een deel van deze facturen was afkomstig van [verdachte] . Deze facturen zijn door [bedrijf 10] in de periode van 22 februari 2012 tot en met 27 januari 2013 voldaan, te weten een bedrag van € 141.187,50 (exclusief btw).
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 75,- die door [medeverdachte 5] aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 25,-;
- [medeverdachte 2] : € 25,-;
- [medeverdachte 7] : € 25,-.
De omschrijving op de facturen, die aan [medeverdachte 5] gericht waren, had volgens [medeverdachte 1] anders moeten zijn, namelijk bemiddelingsfee.[medeverdachte 1] verklaart dat hij binnen SNSPF, behalve aan [medeverdachte 2] , niemand iets heeft verteld over de betalingen die [medeverdachte 6] aan hem deed.Over [medeverdachte 5] verklaart [medeverdachte 1] gelijkluidend.
[medeverdachte 5] verklaart dat [medeverdachte 6] op enig moment mensen heeft aangebracht bij [medeverdachte 1] . In een gesprek met [medeverdachte 7] heeft [medeverdachte 6] onderhandeld en een korting gekregen van € 15,- per door [D] en [E] gewerkt uur. Deze korting heeft [medeverdachte 6] met [medeverdachte 5] gedeeld.In eerste instantie zou de fee worden verrekend met de fee die werd betaald. Op verzoek van [medeverdachte 7] is deze fee toch gefactureerd. De facturering van deze fee deed [medeverdachte 5] via [bedrijf 11][medeverdachte 5] wist hoeveel er gefactureerd moest worden, omdat [medeverdachte 1] de uren van [D] en [E] aan hem doorstuurde.
[bedrijf 11] heeft in de periode van 19 februari 2012 tot en met 25 november 2012 een bedrag van in totaal € 15.414,39 (exclusief btw) gefactureerd aan [verdachte] . Deze facturen zijn in de periode van 16 maart 2012 tot en met 16 december 2012 voldaan.De factuur van 19 februari 2012 over de maand januari 2012 (D‑1086) is verzonden door [bedrijf 4] , maar door [bedrijf 11] betaald aan [verdachte] .
[E] en [D]
[E] verklaart dat hij via [medeverdachte 6] in contact is gekomen met [medeverdachte 1] . Als zij (de rechtbank begrijpt: [E] en [D] ) aangenomen zouden worden bij SNSPF, dan wilde [medeverdachte 1] daarvoor een vergoeding van 30 procent van hun uurloon. Uiteindelijk stelde [E] facturen op voor SNSPF van de gewerkte uren van [E] en [D] . Op basis van die gewerkte uren ontvingen zij van [medeverdachte 1] een factuur waarop hij 30 procent in rekening bracht. De facturen van [medeverdachte 1] waren afkomstig van [verdachte] .[medeverdachte 1] gaf aan dat hij liever niet wilde dat deze afspraak bekend werd.Er zijn volgens [E] door [medeverdachte 1] geen andere diensten of adviezen gegeven door [medeverdachte 1] . Alle facturen die hij stuurde hadden betrekking op de introductie bij SNS.
[D] verklaart dat hij via [E] in contact is gekomen met [medeverdachte 1] . Uiteindelijk heeft een gesprek plaatsgevonden met [medeverdachte 2] , waarin een bandbreedte is genoemd van het uurtarief. Later zijn de contracten toegestuurd, waarin een vergoeding stond van € 225,- per uur.Op de facturen van [medeverdachte 1] stond “adviesdiensten”. Er hebben niet daadwerkelijk adviesdiensten plaatsgevonden, [medeverdachte 1] heeft alleen de introductie van [D] en [E] bij SNSPF verricht.
[medeverdachte 1] verklaart dat SNSPF niet op de hoogte was van de vergoeding die hij ontving van [E] en [D] . [medeverdachte 1] heeft alleen [medeverdachte 2] verteld dat hij deze vergoeding ontving. Daarnaast waren [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] op de hoogte van de afspraak tussen [medeverdachte 1] en [E] en [D] .
De vennootschappen van [medeverdachte 1] hebben gefactureerd aan de vennootschap van [D] en [E] : [achternaam C] -CFA B.V. (hierna: [achternaam C] -CFA). Een deel van deze facturen was afkomstig van [verdachte] . [verdachte] heeft in de periode van 16 februari 2012 tot en met 16 december 2012 in totaal een bedrag aan € 59.175,- (exclusief btw) gefactureerd aan [achternaam C] -CFA, met als omschrijving “Adviesdiensten t.b.v. [achternaam C] -CFA B.V. - dhr. [E] ”. Deze facturen zijn in de periode van 27 februari 2012 tot en met 30 januari 2013 voldaan. Verder heeft [bedrijf 4] in de periode van 16 februari 2012 tot en met 17 januari 2013 facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 131.362,50 (exclusief btw) naar [achternaam C] -CFA, met de omschrijving “Adviesdiensten t.b.v. [achternaam C] -CFA B.V. - dhr. [D] ”. Deze facturen zijn in de periode van 27 februari 2012 tot en met 30 januari 2013 voldaan.
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 75,- die door [D] en [E] aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 20,-;
- [medeverdachte 2] : € 20,-;
- [medeverdachte 7] : € 20,-;
- [medeverdachte 6] : € 7,50;
- [medeverdachte 5] : € 7,50.
[medeverdachte 7][bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] ) is het bedrijf van de dochter van [medeverdachte 7] , waarvan hij feitelijk leidinggevende en algemeen tekenbevoegd is.[bedrijf 12] is gevestigd te [vestigingsplaats] , Tsjechië.
[medeverdachte 7] heeft verklaard dat een aantal mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.Toen [medeverdachte 1] hem vroeg of hij nog mensen kende, heeft [medeverdachte 7] [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] aanbevolen. [medeverdachte 1] zei dat hij bij de inbreng van deze mensen wilde verdienen en zei dat [medeverdachte 7] er ook aan kon verdienen. Via [medeverdachte 6] heeft [medeverdachte 7] cv’s doorgestuurd van [D] en [E] . Ook [medeverdachte 8] heeft hij aanbevolen. [medeverdachte 7] stuurde de cv’s door naar [medeverdachte 1] voor een introductie bij SNSPF.[medeverdachte 7] kreeg een vergoeding voor het aanbrengen van deze externen, een bedrag per door de jongens gewerkt uur. Bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] was dat € 25,- per uur, bij [D] en [E] was dat bedrag wat lager.De betalingen liepen via [medeverdachte 1] .De verdeling van de betaling van [D] en [E] met [medeverdachte 6] heeft hij besproken met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 7] heeft niet met [medeverdachte 1] besproken of SNS van de afspraken wist.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat er personen door bemiddeling van [medeverdachte 7] bij SNSPF zijn gekomen. Met deze personen is door [medeverdachte 7] een bemiddelingsfee afgesproken, die verdeeld werd onder hem, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .[medeverdachte 1] heeft met [medeverdachte 7] afspraken gemaakt over het aanbrengen van mensen. [medeverdachte 7] zou een deel van het tarief krijgen dat de aangenomen mensen zouden betalen.[medeverdachte 1] gaf aan [medeverdachte 7] door wat gefactureerd kon worden. [medeverdachte 7] stuurde dan een factuur vanuit [bedrijf 12] in Tsjechië naar [verdachte] of [bedrijf 4] .[medeverdachte 7] kreeg een deel van de bemiddelingsfee van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [D] , [E] , en [medeverdachte 8] .[medeverdachte 1] heeft hierover buiten [medeverdachte 2] niemand binnen SNSPF ingelicht.
Voor het ontvangen van de betalingen maakte [medeverdachte 7] maandelijks een factuur op op naam van [bedrijf 12] . [medeverdachte 1] gaf aan hem door hoeveel hij kon factureren. De factuur verzond [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 1] . De omschrijving op de facturen heeft hij zelf bedacht. Fysiek heeft hij geen werkzaamheden verricht voor [verdachte] .De gefactureerde bedragen heeft hij ontvangen, deels op de rekening van [bedrijf 12] en deels op zijn eigen rekening.
In de periode van 11 februari 2012 tot en met 9 februari 2013 is door [bedrijf 12] een totaalbedrag van € 137.497,51 (exclusief btw) gefactureerd aan [verdachte] . Deze facturen zijn in de periode van 13 februari 2012 tot en met 8 februari 2013 voldaan.
Aanvullende bewijsmiddelen voor gewoontewitwassen en criminele organisatie
Bestemming ontvangsten[medeverdachte 1] heeft via zijn vennootschappen in de periode van 10 november 2010 tot en met 30 januari 2013 voornoemde gefactureerde betalingen ontvangen van de vennootschappen [bedrijf 8] , [bedrijf 7] , [bedrijf 6] , [achternaam C] -CFA, [bedrijf 10] en [bedrijf 9] .
Een deel hiervan, te weten een bedrag van € 1.074.013,- (inclusief btw), is ontvangen op de rekening van [bedrijf 4] .Bij aanvang van voornoemde periode is het saldo op deze rekening € 20.037,56. Na afloop van deze periode is het saldo op deze rekening € 12.037,41. Nagenoeg alle inkomsten die op deze rekening zijn binnengekomen, waaronder voornoemde betalingen, zijn gedurende deze periode weer van de rekening afgeschreven.
Vanaf de rekening van [bedrijf 4] worden in de genoemde periode onder meer overboekingen verricht ten behoeve van “Huur [adres] ” voor een totaalbedrag van € 35.100,- en aan de Belastingdienst voor een totaalbedrag van € 28.006,.
Het resterende deel, te weten een bedrag van € 946.507,- (inclusief btw), is ontvangen op de rekening van [verdachte] vanaf de opening van deze rekening op 24 januari 2012.Bij aanvang van de periode bedraagt het saldo van deze rekening nihil. Na afloop van voornoemde periode is het saldo op deze rekening € 45,83. Nagenoeg alle inkomsten die op deze rekening zijn binnengekomen, waaronder voornoemde betalingen, zijn gedurende deze periode weer van de rekening afgeschreven.
Correspondentie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]Tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vindt op 21 november 2010 de volgende emailcorrespondentie plaats.
[medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] :
Ik zit een beetje de admin te doen en wil even de volgende zaken afstemmen; Ik stuur vanuit de nieuwe Bv een nota voor ons gezamenlijke project (voorloper [bedrijf 5] ) voor een bedrag van 23262,50 ex btw (dit is tot en met october). Tevens stuur ik twee nota’s een vanuit salva 20.000 en een vanuit [bedrijf 3] BV. (…) Laat even weten of je het hier mee eens bent en of de bedragen qua berekening klopt! (…)
[medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] :
1ste is t/m oktober 22.723,75 ex BTW (verschil met jouw is verdeling [D] / [E] denk ik) (…)
In reactie op een e-mail van [D] en [E] stuurt [medeverdachte 1] op 18 december 2012 het volgende bericht:
Jullie hebben kennelijk niet begrepen (of willen niet begrijpen) hoe de contractverlengingen tot stand gekomen zijn; dat is echt niet zomaar op initiatief van SNSPF. (…) Toch is er aardig wat lobby werk aan vooraf gegaan, het is ten slotte ook niet toevallig dat van de groep Groningers vrijwel alle contracten verlengd zijn. Vergeet ook niet wiens handtekening onder jullie contract staat. (…)
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.3Bewijsoverwegingen
Vervolging rechtspersonen en/of natuurlijke personenDe rechtbank overweegt allereerst dat de vervolging of het daderschap van een rechtspersoon de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uitsluit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd (HR 21-10-1986, NJ 1987, 362 en ECLI:NL:PHR:2007:BA7261). De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht. Toerekening aan rechtspersonenDaarnaast is voor de onderstaande bewijsoverwegingen van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938). Valsheid facturen
Door de verdediging is betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
Hieronder zal eerst worden ingegaan op de stelling van de verdediging betreffende de aard van de betalingen van [medeverdachte 1] . De rechtbank volgt de verdediging daarin niet.
[medeverdachte 2] – [medeverdachte 1] (ereschuld)De verdediging heeft aangevoerd dat de betalingen die door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] werden gedaan, zagen op een ereschuld. Deze ereschuld is ontstaan voordat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij SNSPF werkzaam waren en de betalingen hebben dus ook geen betrekking op hun relatie bij SNSPF.
De rechtbank acht de verklaringen die zijn afgelegd over de ereschuld niet aannemelijk. Allereerst blijkt dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over deze ereschuld niet overeenkomen. Daarbij komt dat enige objectieve ondersteuning van deze lezing ontbreekt.
Wisselende en tegenstrijdige verklaringen
De rechtbank neemt het volgende in aanmerking. [medeverdachte 1] heeft steeds verklaard dat alle betalingen aan [medeverdachte 2] zagen op de ereschuld. [medeverdachte 2] zegt echter in zijn eerste verklaringen bij de FIOD dat de betalingen van [medeverdachte 1] aan hem tweeledig waren. Een deel van de betalingen van [medeverdachte 1] zag volgens [medeverdachte 2] op nivellering. In de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 2] van 21 maart 2013 die hij samen met zijn raadsman heeft opgesteld, verklaart hij dat [medeverdachte 1] hem ook betaalde omdat hij via hem bij SNSPF is komen werken. Pas na zijn invrijheidsstelling -en nadat hij kennis heeft kunnen nemen van onder meer de verklaringen van [medeverdachte 1] - verklaart [medeverdachte 2] dat de betalingen van [medeverdachte 1] geheel zagen op de ereschuld die tussen hen bestond. Vanaf dat moment komen de verklaringen van [medeverdachte 2] beter overeen met de verklaringen van [medeverdachte 1] .
Bovendien wordt niet alleen over de reden van de betalingen verschillend verklaard door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook over de hoogte van de ereschuld wordt niet gelijkluidend verklaard. In eerste instantie verklaart [medeverdachte 2] weinig concreet; volgens hem ziet een deel van de betalingen op het feit dat hij “misschien nog wel iets tegoed had van [medeverdachte 1] ”. [medeverdachte 1] verklaart dat de ereschuld ongeveer tussen de € 200.000,- en € 400.000,- bedroeg. [medeverdachte 2] verklaart eerst dat hij niet weet hoe hoog de schuld van [medeverdachte 1] aan hem is. Later verklaart hij dat de ereschuld ziet op een bedrag van ongeveer € 600.000,-. Uiteindelijk is door [medeverdachte 1] een bedrag van ruim € 618.000,- betaald aan [medeverdachte 2] .
Geen objectieve ondersteuning
De ereschuld is volgens [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ontstaan uit de werkzaamheden en de kapitaalsplaatsing die [medeverdachte 2] heeft verricht voor een voormalig bedrijf van [medeverdachte 1] : [bedrijf 13] . De rechtbank vindt het opmerkelijk dat van deze ereschuld niets schriftelijk is vastgelegd. Niet alleen vanwege de hoogte van het bedrag dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] verschuldigd zouden zijn, maar ook gelet op de concrete werkzaamheden die ten grondslag liggen aan deze schuld. Dit is nog opmerkelijker nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beide verschillend verklaren over de hoogte van de schuld. Op enig moment is [medeverdachte 1] , volgens beider verklaringen, begonnen met het afbetalen van de schuld, maar tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is niet afgesproken welk bedrag zou worden afbetaald en hoelang [medeverdachte 1] door zou moeten gaan met het afbetalen van de schuld.
Ook de getuigen die over dit onderwerp zijn gehoord hebben verklaard niets te weten over het bestaan van een ereschuld tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zelfs de medewerkers van de accountant [naam] horen pas in maart 2013 voor het eerst van het bestaan van deze ereschuld.
Gelet op de wisselende verklaringen en het ontbreken van objectieve ondersteuning die de lezing van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bevestigen, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat er een ereschuld ten grondslag zou liggen aan de betalingen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] .
Nu er geen begin van aannemelijkheid is dat deze ereschuld de grondslag vormde van de betalingen, zal de rechtbank ook de door de verdediging (voorwaardelijk) verzochte getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] afwijzen. De rechtbank acht het niet noodzakelijk dat deze getuigen over dit onderwerp een verklaring afleggen.
Valse omschrijving werkzaamheden op de facturenDe rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II, valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan dus niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het opmaken van de facturen door [medeverdachte 1] en het verkrijgen van de door anderen opgemaakte facturen had hij wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen betrekking hadden en had hij daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalstDe verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik als ware echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden. Medeplegen vennootschap(pen)De valsheid van de facturen en de hiermee verrichte handelingen, zoals ten laste gelegd, kunnen zowel aan [medeverdachte 1] als aan zijn vennootschappen worden toegerekend. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersonen worden deze ook aan hen (als medeplegers) toegerekend.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan het opmaken (feit 1) en voorhanden hebben (feit 2) van valse facturen.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van gelden die verkregen zijn uit (voorafgaande) strafbare feiten. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een gronddelict komt dan is sprake van geld afkomstig uit een eigen misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het verwerven en voorhanden hebben hiervan niet strafbaar.
Illegale herkomstDe rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] gedurende de ten laste gelegde periode een geldbedrag van in totaal € 763.529,98 (exclusief btw) heeft ontvangen op de rekening van [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] dit geldbedrag heeft ontvangen terwijl zij wist dat dit afkomstig was uit (passieve) niet-ambtelijke omkoping. Het geld is daarmee afkomstig uit een door een ander begaan misdrijf, te weten de omkoping van [medeverdachte 1] . De betalingen zijn gefactureerd en ontvangen via zijn vennootschappen, waaronder [verdachte] .
WitwashandelingenNu geen sprake is van een eigen misdrijf geldt de eis niet dat bij het verwerven en voorhanden hebben een extra verhullende handeling moet zijn verricht. De rechtbank acht de hierna te noemen witwashandelingen wettig en overtuigend bewezen.
[verdachte] heeft de beschikking gehad over het uit misdrijf afkomstige geldbedrag en heeft dit geld daarmee voorhanden gehad. Daarnaast is sprake van het verwerven van dit geldbedrag. [verdachte] heeft het geld verworven door middel van de valse facturen die door haar zijn opgemaakt. Daarmee heeft zij tevens de werkelijke aard van het door haar ontvangen geld verhuld.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de facturen die hij vanuit [verdachte] verstuurde ook heeft verwerkt in zijn administratie. Door deze handeling is de aard van de ontvangen geldbedragen blijvend verhuld. De facturen met een onjuiste omschrijving die in de administratie van de vennootschap zijn opgenomen, suggereerden dat de geldbedragen op deze facturen uitsluitend een legale aard hadden. De illegale aard van de betalingen is door [verdachte] op deze wijze verhuld in de legale bedrijfsvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] de door haar ontvangen omkoopbedragen heeft witgewassen door deze te verwerven, voorhanden te hebben en de werkelijke aard hiervan te verhullen.
Daarnaast wordt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen vastgesteld dat een deel van de ontvangen geldbedragen (van onbekende hoogte) ook is omgezet en/of is overgedragen en/of dat hiervan gebruik is gemaakt. Tenminste een deel van het ontvangen geld is, nadat het in de administratie is verhuld, gebruikt om anderen om te kopen. Daarnaast heeft [verdachte] met dit geld ook andere betalingen gedaan. Daarmee is het ontvangen geld -ten minste deels- gebruikt en is daarmee in het financiële en economische verkeer gebracht.
Pleegperiode en gewoonteWitwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds witwashandelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Daarbij acht de rechtbank het in dit geval ook rechtens niet juist om de pleegperiode tot heden door te laten lopen. Het voorhanden hebben en verhullen van de werkelijke aard loopt door zolang verdachten de beschikking hadden over de geldbedragen. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden. Vastgesteld kan worden dat de witwashandelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de aanhouding van [medeverdachte 1] op 12 maart 2013. Niet blijkt dat hij of zijn vennootschap na de datum van zijn aanhouding nog over dit geld kon beschikken of dat er met dit geld nog witwashandelingen zijn verricht. Om te kunnen witwassen moest [verdachte] kunnen beschikken over het van misdrijf afkomstige voorwerp. Het einde van de pleegperiode wordt daarom vastgesteld op 12 maart 2013.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaarde periode, de hoeveelheid witgewassen geldbedragen en de verschillende verrichte witwashandelingen, [verdachte] van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Medeplegen vennootschap(pen)Het gewoontewitwassen van de ten laste gelegde geldbedragen wordt zowel voor [medeverdachte 1] als voor zijn vennootschappen bewezen verklaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersonen worden deze ook aan hen (als medeplegers) toegerekend.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van de ten laste gelegde totaalbedragen in de voornoemde pleegperiode (feit 4).
Criminele organisatie (niveau 2)
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake was van (wetenschap van) een samenwerkingsverband tussen verdachten, geen opzet op deelneming aan een criminele organisatie en ook geen opzet op het oogmerk van die organisatie tot het plegen van strafbare feiten.
Criminele organisatie
De rechtbank overweegt allereerst dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de betrokkenen bekend zijn met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Verdachten moeten een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel de gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor opzettelijke deelneming is voldoende dat verdachten in algemene zin weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie.
Deelneming niveau 2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in niveau 2 sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het oogmerk van de organisatie was gericht op de passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping, de hiermee samenhangende valsheid in geschrift en het gewoontewitwassen. [verdachte] heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie, maar zij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot verwezenlijking hiervan.
[verdachte] heeft een substantieel aandeel gehad in en ondersteuning gegeven aan gedragingen strekkende tot uitvoering van het oogmerk van de organisatie. Allereerst heeft [verdachte] zelf bijgedragen door valse facturen op te (laten) maken en de hieruit voortvloeiende ontvangsten wit te wassen. Daarnaast kan de vennootschap wetenschap worden toegerekend van vergelijkbare deelneming door en het verrichte aandeel van anderen aan/bij de organisatie. De handelingen die door [medeverdachte 1] zelf zijn verricht hebben immers plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de vennootschap en kunnen ook aan haar (als medepleger) worden toegerekend. [medeverdachte 2] wist ten minste vanaf eind 2010 dat een deel van het uurtarief van de door hem en [medeverdachte 1] aangebrachte verdachten betaald en vervolgens verdeeld werd. [medeverdachte 1] heeft alle gelden geïnd en verdeeld. [medeverdachte 2] heeft van alle betalers zijn deel ontvangen. Ook had hij wetenschap van de betrokkenheid en het verrichte aandeel van de door de betrokkenen gebruikte vennootschappen bij de organisatie. Niemand heeft de betaalstromen gemeld bij SNS(PF). Het samenwerkingsverband heeft hierdoor onafgebroken en gedurende een langere periode kunnen bestaan, terwijl het aantal medewerkers van SNSPF dat bij de betalingen betrokken raakte toenam.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in de bewezenverklaring nader te noemen verdachte natuurlijke personen en hun vennootschappen (feit 5).