Op 25 juni 2009 sluiten [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ), [bedrijf 5] en [bedrijf 2] , vertegenwoordigd door [naam] , een overeenkomst van opdracht waarbij [naam] wordt aangesteld als directieadviseur.Bij addendum van 27 oktober 2011 is het contract verlengd tot en met 312 december 2012 en is [naam] aangesteld als “Lid van de directie, Chief Restructuring Officer” (CRO).
Met ingang van 1 juli 2010 is [D] eerst via haar eenmanszaak en later via haar vennootschap voor [bedrijf 4] gaan werken op basis van een overeenkomst van opdracht.Zij is door [naam] gevraagd om bij [bedrijf 4] te komen werken, aldus [D] , en is ondersteunende werkzaamheden gaan verrichten voor [A] en [naam] .Ook andere externen zijn via [naam] aangetrokken, te weten [A] , [E] , [C] en [B] .[naam] was werkzaam als CRO. Onder andere [A] , [B] en [C] werkten direct onder hem.
Bestemming ontvangsten[naam] heeft via zijn vennootschappen in de periode van 16 augustus 2010 tot en met 4 juli 2012 voornoemde gefactureerde betalingen ontvangen van de eenmanszaken / vennootschappen The Office Managementondersteuning, The Office Management BV, AFD, ACD, [bedrijf 8] , [bedrijf 6] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] en [bedrijf 12] .
4.3.3Bewijsoverwegingen
Vervolging rechtspersonen en/of natuurlijke personenDe rechtbank overweegt allereerst dat de vervolging of het daderschap van een rechtspersoon de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uitsluit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd (HR 21-10-1986, NJ 1987, 362 en ECLI:NL:PHR:2007:BA7261). De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht. Toerekening aan rechtspersonenDaarnaast is voor de onderstaande overwegingen van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938). Valsheid facturenDoor de verdediging is betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
Hierna zal eerst worden ingegaan op de stelling van de verdediging betreffende de aard van de betalingen van [E] . De rechtbank volgt de verdediging daarin niet.
[naam] – [E] (advisering)Door de verdediging is een beroep gedaan op de verklaring van [E] dat een deel van de betaling zag op advies dat hij van [naam] kreeg. [naam] verwijst daarbij naar een e‑mail van 3 oktober 2010 (D-0591), waarin staat vermeld dat [naam] door [E] is aangezocht als adviseur van zijn onderneming.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat een deel van de betalingen van [E] betrekking had op advisering. In de eerste plaats lopen de verklaringen van [E] en [naam] over de gestelde advisering, de betaling ervan en de afspraken die per e-mail zouden zijn verzonden uiteen. De rechtbank hecht ook geen waarde aan de door [naam] gestuurde e‑mail. Vóór het versturen van deze e-mail -met een opdrachtbevestiging- heeft immers al facturatie plaatsgevonden. Bovendien komt de wijze van facturatie ná deze e-mail niet overeen met de afspraken die in de e-mail worden genoemd. De facturatie na oktober 2010 vindt namelijk niet steeds op kwartaalbasis plaats. Over de advisering zelf verklaart [E] dat de advisering heel beperkt is geweest, in totaal hooguit 20 uur. Als al sprake zou zijn van advisering dan staat dit aantal uren, naar het oordeel van de rechtbank, in geen verhouding tot het bedrag dat door [E] aan [naam] is betaald, namelijk ruim € 45.000,- (exclusief btw). [E] heeft ook verklaard dat er geen concrete afspraken waren, er geen sprake was van een uitgebreid advies, maar dat er in de gesprekken die hij met [naam] had ook een stukje coaching als component zat. Voor zover al sprake was van advisering, acht de rechtbank gelet op al deze omstandigheden dit advies zo marginaal dat niet kan worden gesproken van declarabel advies. De rechtbank beoordeelt het gehele bedrag dat door [E] is betaald dan ook als betrekking hebbend op enerzijds het feit dat [E] door [naam] is gaan werken bij [bedrijf 4] en anderzijds op het in stand houden van een goede relatie met [naam] . Ook bij [E] en [naam] was sprake van een hiërarchische relatie. [E] heeft bij zijn aanstelling het uurtarief besproken met [naam] en [naam] heeft uiteindelijk zijn uurtarief vastgesteld. De afdracht van [E] aan [naam] kan daarom niet als (geheel) vrijwillig worden gezien. [naam] heeft met zijn verzoek bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat [E] hiermee in zou stemmen om de onderlinge relatie goed te houden.
Valse omschrijving werkzaamheden op de facturenDe rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II, valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. De rechtbank acht immers de stelling dat sprake was van advieswerkzaamheden niet aannemelijk. Ook als gesteld wordt dat sprake was van detachering klopt de omschrijving advies niet. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan dus niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het (laten) opmaken van de facturen door [naam] had hij wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen betrekking hadden en had hij daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalstDe verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als ware echt en onvervalst. Dit impliceert gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden. Medeplegen door vennootschap(pen)De valsheid van de facturen en de hiermee verrichte handelingen, zoals ten laste gelegd, kunnen zowel aan [naam] als aan zijn vennootschappen worden toegerekend. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [naam] zelf samen met [D] de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersonen worden deze ook aan hen (als medeplegers) toegerekend.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] zich samen met [naam] , [D] en haar vennootschap heeft schuldig gemaakt aan het opmaken van valse facturen (feit 1).
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van gelden die verkregen zijn uit (voorafgaande) strafbare feiten. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een gronddelict komt dan is sprake van geld afkomstig uit een eigen misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het verwerven en voorhanden hebben hiervan niet strafbaar.
Illegale herkomstDe rechtbank stelt vast dat [naam] gedurende de ten laste gelegde perioden geldbedragen heeft ontvangen. Een deel hiervan, in totaal € 16.687,50 (exclusief btw), is gefactureerd en ontvangen via [bedrijf 1] . De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf 1] dit geldbedrag heeft ontvangen, terwijl zij wist dat dit afkomstig was uit (passieve) niet-ambtelijke omkoping. Dit geldbedrag is immers afkomstig uit een door een ander begaan misdrijf, te weten de omkoping van [naam] . Deze betalingen zijn gefactureerd en ontvangen via zijn vennootschappen, waaronder [bedrijf 1] .
WitwashandelingenNu geen sprake is van een eigen misdrijf geldt de eis niet dat bij het verwerven en voorhanden hebben een extra verhullende handeling moet zijn verricht. De rechtbank acht de hierna te noemen witwashandelingen wettig en overtuigend bewezen.
[bedrijf 1] heeft de beschikking gehad over het uit misdrijf afkomstige geldbedrag en heeft dit geld daarmee voorhanden gehad. Daarnaast is sprake van het verwerven van dit geldbedrag. [bedrijf 1] heeft het geld verworven door middel van de valse facturen die door haar zijn opgemaakt. Daarmee heeft zij tevens de werkelijke aard van het door haar ontvangen geld verhuld.
[naam] heeft verklaard dat hij de facturen die hij vanuit [bedrijf 1] verstuurde ook heeft verwerkt in zijn administratie. Door deze handeling is de aard van de ontvangen geldbedragen blijvend verhuld. De facturen met een onjuiste omschrijving die in de administratie van de vennootschap zijn opgenomen, suggereerden dat de geldbedragen op deze facturen uitsluitend een legale aard hadden. De illegale aard van de betalingen is door [bedrijf 1] op deze wijze verhuld in de legale bedrijfsvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [bedrijf 1] de door haar ontvangen omkoopbedragen heeft witgewassen door deze te verwerven, voorhanden te hebben en de werkelijke aard hiervan te verhullen.
Daarnaast wordt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen vastgesteld dat een deel van de ontvangen geldbedragen (van onbekende hoogte) ook is omgezet en/of is overgedragen en/of dat hiervan gebruik is gemaakt. Het ontvangen geld is -ten minste deels- gebruikt en is daarmee in het financiële en economische verkeer gebracht.
Pleegperiode en gewoonteWitwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds witwashandelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Daarbij acht de rechtbank het in dit geval ook rechtens niet juist om de pleegperiode tot heden door te laten lopen. Het voorhanden hebben en verhullen van de werkelijke aard loopt door zolang verdachten de beschikking hadden over de geldbedragen. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden. Vastgesteld kan worden dat de witwashandelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de aanhouding van [naam] op 12 februari 2013. Niet blijkt dat verdachte of een ander na de datum van zijn aanhouding nog over dit geld kon beschikken of ten aanzien hiervan witwashandelingen heeft verricht. Om te kunnen witwassen moet verdachte kunnen beschikken over het van misdrijf afkomstige voorwerp. Het einde van de pleegperiode wordt daarom vastgesteld op 12 februari 2013.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaarde periode, de hoeveelheid witgewassen geldbedragen en de verschillende verrichte witwashandelingen, de verdachten van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Medeplegen door vennootschap(pen)Het gewoontewitwassen van de ten laste gelegde geldbedragen wordt zowel voor [naam] als voor zijn vennootschappen bewezen verklaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [naam] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersonen worden deze ook aan hen (als medeplegers) toegerekend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] zich samen met [naam] heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van de ten laste gelegde totaalbedragen in de voornoemde pleegperiode (feit 2).
4.3.4Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in niveau 1 sprake is geweest van een intensieve samenwerking tussen [naam] en degenen die aan hem betaalden. Het oogmerk was gericht op de passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping, de hiermee samenhangende valsheid in geschrift en het gewoontewitwassen. [naam] heeft niet alleen wetenschap gehad van dit oogmerk maar hij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot de verwezenlijking hiervan. Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr dient evenwel te bestaan uit minimaal twee deelnemers. [E] was slechts betrokken als betaler (actieve omkopers) en ontvanger van de bijbehorende valse facturen. Uit het dossier blijkt niet dat hij op de hoogte waren van meerdere -door [naam] geïnitieerde- omkopingen. Om die reden kan niet bewezen worden dat hij het opzet heeft gehad op deelneming aan een criminele organisatie. Ditzelfde geldt voor de andere “betalers” genoemd in de tenlastelegging.
Voor [D] ligt dit, wat de rechtbank betreft, anders. Omdat zij de facturen voor [naam] maakte, had zij niet alleen het voorwaardelijk opzet op de valsheid ervan, maar had zij ook moeten vermoeden dat [naam] zich door anderen liet omkopen. Dit is echter onvoldoende voor bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie, omdat daarvoor onvoorwaardelijk opzet op het oogmerk van die organisatie is vereist. Op basis van de bewijsmiddelen kan dit onvoorwaardelijk opzet niet worden bewezen zodat niet bewezen kan worden dat [D] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in niveau 1.
Geen van de betrokken natuurlijke personen kan dus worden aangemerkt als deelnemer van een criminele organisatie van [naam] . Hoewel ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de vennootschappen van [naam] , waaronder [bedrijf 1] , zelf niet kunnen worden aangemerkt als separate deelnemers. [naam] had volledige zeggenschap over deze vennootschappen en heeft alle aan hen toe te rekenen fysieke handelingen zelf verricht. Omdat geen andere natuurlijke personen binnen deze vennootschappen een eigen intellectuele bijdrage hebben geleverd, worden [naam] en zijn vennootschappen samen niet aangemerkt als een criminele organisatie. De rechtbank zal daarom ook [bedrijf 1] (en [naam] en zijn andere vennootschappen) vrijspreken van deelneming aan een criminele organisatie in niveau 1, zoals aan haar onder feit 3 ten laste gelegd.