ECLI:NL:RBMNE:2016:4210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
4828576 UE VERZ 16-91 MT/1291
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het overgangsrecht bij transitievergoeding in de arbeidsovereenkomst onder de CAO Gehandicaptenzorg

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, de stichting [verweerster]. [Verzoeker] was sinds 1 mei 1994 in dienst van [verweerster] en was werkzaam als bedrijfsleider. Na ontslag per 1 december 2015, dat plaatsvond met toestemming van het UWV wegens bedrijfseconomische redenen, verzocht [verzoeker] om betaling van de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW. Hij stelde dat hij recht had op een transitievergoeding van € 35.531,27, ondanks dat de CAO Gehandicaptenzorg een lagere wachtgeldregeling bood. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij het verzoekschrift van [verzoeker] op 16 februari 2016 ter griffie is ingekomen en de mondelinge behandeling op 15 maart 2016 heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, hoewel [verzoeker] in beginsel recht heeft op de transitievergoeding, het toepasselijke overgangsrecht van toepassing is. Dit houdt in dat de werkgever de transitievergoeding verschuldigd is als de werknemer bij beëindiging van zijn dienstverband recht heeft op een vergoeding op grond van de toepasselijke CAO. In dit geval heeft de kantonrechter geoordeeld dat de wetgever bij de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) voldoende rekening heeft gehouden met de ongelijkheid die kan ontstaan tussen werknemers met verschillende CAO's. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van [verzoeker] niet onaanvaardbaar is, ondanks dat hij in vergelijking met andere werknemers in een nadelige positie verkeert. Het verzoek van [verzoeker] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4828576 UE VERZ 16-91 MT/1291
Beschikking van 5 april 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: P. Bots,
tegen:
de stichting
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J. Snijder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 16 februari 2016;
- het verweerschrift van [verweerster] van 7 maart 2016;
- de mondelinge behandeling van 15 maart 2016, waarvan aantekeningen zijn gehouden door de griffier.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is sinds 1 mei 1994 in dienst van [verweerster] . [verzoeker] was werkzaam in de functie van bedrijfsleider en zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 3.400,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Gehandicaptenzorg 2014-2015 (verder: de cao) van toepassing.
2.3.
[verzoeker] is per 1 december 2015, met voorafgaande toestemming van het UWV, wegens bedrijfseconomische redenen, ontslagen.
2.4.
Op grond van de cao heeft [verzoeker] , vanwege zijn ontslag, recht op wachtgeld in de vorm van een aanvulling op een WW-uitkering. In totaal heeft [verzoeker] recht op 21 maanden wachtgeld, hetgeen neerkomt op een bedrag van (maximaal) € 14.093,75 bruto.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt [verweerster] bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot:
- betaling van de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW ter hoogte van € 35.531,27;
- het verstrekken van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie van die betaling, op straffe van een dwangsom;
- betaling van € 1.131,98 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen;
- een en ander met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt [verzoeker] dat hij op grond van het toepasselijke overgangsrecht in het kader van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) recht heeft op wachtgeld en niet op de transitievergoeding, maar dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu die transitievergoeding in zijn geval veel hoger uitpakt dan het wachtgeld.
3.3.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer met als conclusie dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] zal afwijzen en hem zal veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van dit geschil, teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van het met ingang van 1 juli 2015 geldende artikel 7:673 BW is de werkgever bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen aan de werknemer de transitievergoeding verschuldigd. Nu in dit geval het ontslag heeft plaatsgevonden na 1 juli 2015, heeft [verzoeker] in beginsel recht op de transitievergoeding. Echter, voor [verzoeker] gelden ook CAO-afspraken die zijn gemaakt vóór 1 juli 2015, op grond waarvan hij aanspraak kan maken op een vergoeding bij ontslag. Het toepasselijke overgangsrecht brengt in dat geval een uitzondering mee. Op grond van artikel 2 van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding (verder: het Besluit) is de werkgever de transitievergoeding namelijk
nietverschuldigd als de werknemer bij beëindiging van zijn dienstverband recht heeft op een vergoeding op grond van de toepasselijke CAO.
4.2.
Volgens [verzoeker] heeft de wetgever bij de vaststelling van het overgangsrecht de situatie dat de transitievergoeding (substantieel) hoger kan uitvallen dan de vergoeding op grond van een toepasselijke CAO, onvoldoende erkend. Hij heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:7335).
Verder wringt het feit dat hij geen recht heeft op de transitievergoeding extra, aldus [verzoeker] , omdat het grootste deel van de werknemers van [verweerster] valt onder een andere CAO, op grond waarvan zij bij ontslag recht hebben op de transitievergoeding. Daarnaast is het zo dat op grond van de nieuwe CAO Gehandicaptenzorg (met ingang van 1 januari 2016) werknemers bij ontslag juist wel recht hebben op de transitievergoeding.
4.3.
[verweerster] heeft aangevoerd dat uit de Nota van Toelichting bij het Besluit blijkt dat de wetgever oog heeft gehad voor de situatie dat de transitievergoeding hoger kan zijn dan de vergoeding op grond van de toepasselijke CAO. Uit de voetnoot 2 in de Nota van Toelichting blijkt dat ook is overwogen (het bedrag van) de aanspraken op grond van de CAO in mindering te brengen op de transitievergoeding. Hier is blijkens de voornoemde voetnoot echter niet voor gekozen, omdat die aanspraken vaak (nog) niet vastgesteld kunnen worden op het moment van de beëindiging van het dienstverband. Bij bijvoorbeeld een wachtgeldregeling kan onduidelijk zijn of deze tot uitkering komt en voor hoe lang die uitkering dan geldt. In het Nader Rapport van 21 april 2015 (Stcr. Nr. 12727) waarin Minister Asscher heeft gereageerd op het Advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit overgangsrecht transitievergoeding staat het volgende:
“De Afdeling adviseert om te regelen dat de transitievergoeding mag worden verminderd met de (waarde van de) vergoedingen en voorzieningen waar de werknemer recht op heeft op grond van de toepasselijke collectieve afspraak met verenigingen van werknemers. Op deze wijze zou worden voorkomen (…) dat werknemers voor wie een collectieve afspraak met een vereniging van werknemers geldt worden benadeeld ten opzichte van degenen voor wie op 1 juli 2015 andere afspraken gelden.
Dit advies is niet overgenomen. (…) Omdat het kan voorkomen dat een CAO of een met een vereniging van werknemers afgesloten sociaal plan een ongunstiger regeling biedt voor de werknemer dan de transitievergoeding, is bepaald dat deze overgangsregeling geldt tot maximaal 1 juli 2016 (of eerder, als de CAO of het sociaal plan eerder wordt gewijzigd of verlengd). Sociale partners worden zo gestimuleerd om de door hen afgesloten CAO’s en sociale plannen binnen een jaar na inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht aan te passen, om dubbele betaling door werkgevers te voorkomen.”
Verder erkent [verweerster] dat in vergelijking met een aantal andere ontslagen collega’s van [verzoeker] , de regeling voor hem inderdaad nadelig uitpakt, maar dat is volgens [verweerster] op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare situatie.
Daarbij heeft [verweerster] aangevoerd dat zij een hogere vergoeding dan het wachtgeld ook niet kan betalen. In de reorganisatie is rekening gehouden met de wachtgeldvergoeding voor [verzoeker] en voor de overige collega’s die zijn ontslagen en die op grond van de cao recht hebben op wachtgeld.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat de mogelijkheid om een krachtens de wet geldende regel buiten toepassing te laten (artikel 6:2 lid 2 BW) terughoudend dient te worden toegepast.
De stelling van [verzoeker] dat de wetgever bij het vaststellen van het overgangsrecht in het kader van de invoering van de WWZ niet of onvoldoende oog heeft gehad voor de situatie dat geldende CAO aanspraken bij ontslag ongunstiger kunnen zijn dan de aanspraak op de transitievergoeding, kan niet worden gevolgd. Uit de door [verweerster] aangehaalde passages uit de wetsgeschiedenis is op te maken dat die situatie juist wel is onderkend. Desondanks is gekozen voor een uitzondering op de hoofdregel dat bij een ontslag na 1 juli 2015 de transitievergoeding verschuldigd is door de (eventueel ongunstigere) CAO afspraken van vóór 1 juli 2015 voor te laten gaan. Vervolgens is wel bepaald dat deze uitzondering slechts van korte duur zou moeten zijn, hetgeen ertoe heeft geleid dat de regeling tot (maximaal) 1 juli 2016 duurt.
Dat [verzoeker] net in die regeling valt en in zijn geval zich de situatie voordoet dat de cao ongunstiger is dan de transitievergoeding, is tegen deze achtergrond, op zichzelf onvoldoende grond om te oordelen dat sprake is van een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare situatie als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW.
Ook is bij de totstandkoming van de wet onderkend dat het overgangsrecht kan leiden tot ongelijkheid tussen werknemers met collectieve afspraken en werknemers waarvoor andere afspraken gelden. Dat andere werknemers van [verweerster] , die vallen onder dezelfde cao als [verzoeker] vanaf 1 januari 2016, of werknemers die vallen onder een andere cao, wel recht hebben op de transitievergoeding, maakt daarom, zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, niet dat het overgangsrecht voor [verzoeker] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ongelijkheid kan zich in dit soort situaties, waarin nieuwe wetgeving wordt geïntroduceerd, nu eenmaal voordoen en in dit geval is er bewust voor gekozen die mogelijkheid tot ongelijkheid in stand te laten.
Daar staat tegenover het belang van rechtszekerheid. Dat geldt voor de werknemer, die moet in ieder geval (minimaal) de aanspraken behouden die hij vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regels had. Dat is in het toepasselijke overgangsrecht juist geborgd. Dit geldt echter ook voor de werkgever, die - behoudens zeer bijzondere gevallen - uit moet kunnen gaan van de geldende regels waar het de te betalen vergoedingen bij ontslag betreft. Dit klemt in dit geval des te meer nu sprake is van een ontslag van meerdere werknemers op grond bedrijfseconomische redenen.
4.5.
Op grond van het voorgaande zal het verzoek van [verzoeker] worden afgewezen.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
De nakosten, waarvan [verweerster] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerster] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Loots, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.