ECLI:NL:RBMNE:2016:4198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
16/994048-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in Mega-onderzoek Mount Nepal

In de ontnemingszaak tegen [veroordeelde] B.V. heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2016 uitspraak gedaan. De zaak betreft een ontnemingsvordering in het kader van het Mega-onderzoek Mount Nepal, waarbij medewerkers van SNSPF onderling betalingsafspraken maakten en een deel van de uurvergoeding doorbetaalden aan andere medewerkers. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie beoordeeld, die streefde naar het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 98.145,-. Tijdens de zittingen is de vordering gewijzigd, waarbij de officieren van justitie verzochten om het bedrag van € 98.145,- van [medeveroordeelde] zelf te ontnemen, in plaats van van de vennootschap.

De verdediging pleitte voor afwijzing van de ontnemingsvordering, met het argument dat er geen voordeel was verkregen door [medeveroordeelde] en zijn vennootschap. De rechtbank oordeelde dat er wederrechtelijk voordeel was verkregen van in totaal € 82.475,- (exclusief btw) door de vennootschap van [medeveroordeelde]. De rechtbank stelde vast dat de betalingen gefactureerd en ontvangen waren door de vennootschap en dat de ontnemingsmaatregel gericht is op herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat en wees het overige af.

De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie gedeeltelijk toegewezen en het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 82.475,-, dat door [veroordeelde] moet worden betaald aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/994048-14 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 mei 2016
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] B.V.,
gevestigd te [adres] , [postcode] te [vestigingsplaats] ,
(hierna te noemen: [veroordeelde] ).

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officieren van justitie, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/994048-14, waaruit blijkt dat [veroordeelde] bij vonnis van 20 mei 2016 van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van onder meer valsheid in geschrift en gewoontewitwassen;
  • het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel nr. 51750/4, pagina 1 tot en met 12, opgenomen in ordner 28 van het strafdossier;
  • de overige stukken,
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 november 2015 (regie), 22, 24 (inhoudelijke behandeling), 29 (requisitoir) en 31 maart 2016 (pleidooi), 7 april 2016 (repliek, dupliek en laatste woord verdachte) en 9 mei 2016 (sluiting onderzoek). De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen [veroordeelde] , bekend onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van wat namens [veroordeelde] door haar bestuurder de heer [medeveroordeelde] en haar raadslieden, mr. F.H.H. Sijbers en mr. M.M. Mokveld, naar voren is gebracht. Omdat mr. Sijbers hoofdzakelijk het woord heeft gevoerd, zal in het vonnis worden gesproken over “de raadsman”, waarmee mr. Sijbers wordt bedoeld.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officieren van justitie
De schriftelijke vordering van de officieren van justitie strekt tot het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 98.145,- (inclusief btw).
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie haar vordering gewijzigd, in die zin dat het bedrag van € 98.145,- (inclusief btw) van [medeveroordeelde] zelf ontnomen dient te worden. Betoogd is dat dit voordeel op basis van de vereenzelvigingsjurisprudentie moet worden toegerekend aan de natuurlijke persoon en niet aan zijn vennootschap. De officieren van justitie hebben daarom primair verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair moet het voordeel dat door de vennootschap is ontvangen daar worden ontnomen. De vordering betreft een bedrag inclusief btw omdat fiscale perikelen bij de bepaling van de hoogte van het te ontnemen bedrag buiten beschouwing moeten blijven. Indien nodig kan daarmee in de executiefase rekening worden gehouden.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor afwijzing van de ontnemingsvordering, gelet op de bepleite integrale vrijspraak in de onderliggende strafzaak en de omstandigheid dat door [medeveroordeelde] en zijn vennootschap geen voordeel is verkregen. Daarnaast is door de raadsman het standpunt ingenomen dat niet vereenzelvigd kan worden en dat als er ontnomen wordt dit enkel zou moeten gaan om de netto ontvangsten.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnissen van deze rechtbank van 20 mei 2016 zijn [medeveroordeelde] en zijn vennootschap [veroordeelde] veroordeeld ter zake van onder meer niet ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank stelt vast dat [medeveroordeelde] en/of zijn vennootschap door middel van en/of uit de baten van deze feiten wederrechtelijk voordeel hebben verkregen, zijnde de gefactureerde, ontvangen en witgewassen betalingen. De berekening van de hoogte hiervan en de gebezigde bewijsmiddelen worden hieronder nader uitgewerkt.
Daadwerkelijke ontvangerDe betalingen zijn gefactureerd en ontvangen door de vennootschap van [medeveroordeelde] . Gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel is het uitgangspunt dat bij de bepaling van het voordeel aangesloten wordt bij wat de veroordeelden in de concrete omstandigheden daadwerkelijk hebben genoten. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en het voordeel (enkel) bij de betrokken natuurlijke persoon te ontnemen, op basis van de door het Openbaar Ministerie aangehaalde vereenzelvigingsjurisprudentie. Allereerst omdat wordt vastgesteld dat de ontvangsten in eerste instantie bij de vennootschap terecht zijn gekomen. Ten tweede omdat niet kan worden vastgesteld waar het geld zich -geheel of ten dele- bevindt en of dit direct of indirect ten goede kon komen of is gekomen aan [medeveroordeelde] . Ten slotte omdat ontneming van voordeel bij een ander dan de initiële ontvanger in dit geval kan leiden tot fiscale complicaties (nog los van de hierna nader te noemen omzetbelasting).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit voordeel dient te worden ontnomen daar waar het feitelijk is ontvangen. Immers, de ontnemingsmaatregel is gericht op herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin.
Wederrechtelijk verkregen voordeelDe rechtbank gebruikt als grondslag voor de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk voordeel het onder 1 genoemde Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. [1]
Op de bankrekening van [veroordeelde] is een totaalbedrag van € 82.475,- (exclusief btw) ontvangen. [2]
Uit onderzoek is niet gebleken dat [medeveroordeelde] of zijn vennootschap kosten hebben gemaakt die in directe relatie staan tot de voltooiing van voornoemde delicten. Er worden dan ook geen kosten in mindering gebracht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat betalingen die door [medeveroordeelde] en zijn vennootschap zijn verricht in het kader van de actieve niet-ambtelijke omkoping (dus als omkoper van een ander) niet in directe relatie staan tot de voltooiing van voornoemde geldgenerende delicten. Deze betalingen kunnen daarom niet worden aangemerkt als kosten die in mindering dienen te worden gebracht op voornoemde opbrengst.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat wederrechtelijk voordeel is verkregen van in totaal € 82.475,- (exclusief btw).
Voordeel exclusief btwVolgens de wetgever is het uitgangpunt dat de strafrechter bij het vaststellen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening houdt met belastingheffing. Het “fiscale mechanisme” maakt dit zo nodig weer ongedaan (ECLI:NL:1998:ZD0947). Echter, hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen verschillende soorten belastingheffing. Bij belasting die wordt geheven ongeacht het resultaat is immers geen sprake van een fiscaal mechanisme dat eventuele -achteraf door de ontnemingsmaatregel onverschuldigde- belastingheffing weer ongedaan maakt (ECLI:NL:HR:2015:3264).
In dit geval heeft de ontvangende vennootschap haar omzetbelasting reeds voldaan. Op deze belastingheffing is het voornoemde fiscale mechanisme niet van toepassing. Eenmaal berekende en gefactureerde btw kan slechts in bijzondere gevallen worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld als de belaste levering ongedaan is gemaakt. Daarvan is in dit geval geen sprake. Omdat de vennootschap de btw heeft ontvangen maar deze vervolgens meteen weer heeft afgedragen, heeft de btw niet daadwerkelijk tot voordeel van de vennootschap gestrekt. Gelet op het voornoemde reparatoire karakter van de maatregel stelt de rechtbank daarom, anders dan gevorderd door de officieren van justitie, het wederrechtelijk verkregen vast op het totaal van de ontvangen bedragen exclusief btw.
ConclusieDe rechtbank stelt vast dat door middel van en/of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten wederrechtelijk voordeel is verkregen van in totaal € 82.475,- (exclusief btw). Dit voordeel wordt uitgesplitst naar de daadwerkelijke ontvanger en wordt ook daar ontnomen, namelijk:
- [medeveroordeelde] : € 0,-
- [veroordeelde] : € 82.475,-
Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [veroordeelde] in totaal € 82.475,- wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en legt voor dit bedrag de betalingsverplichting op. De vordering wordt voor het overige afgewezen.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 82.475,-(zegge: tweeëntachtigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en nul eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 82.475,-(zegge: tweeëntachtigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en nul eurocent);
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.C. van Reenen en K.M. Strijbos, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel genoemd onder 1. die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende FIOD dossier, nummer 51693, bevindt in ordner 28, volgens de daar toegepaste nummering (onderzoek Mount Nepal, inhoudende 28 ordners). Daarbij gaat het om een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het rapport, pagina 11