Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
binnende organisatie kenbaar heeft gemaakt naar personen
buitende organisatie.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van [naam] Apotheken B.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], een lid van de ondernemingsraad (OR). Het verzoek is ingediend op basis van verwijtbaar handelen van [verweerder], die volgens de werkgever zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden door vertrouwelijke informatie te delen met collega-apothekers. De procedure begon met een verzoekschrift van [naam] op 4 mei 2016, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder] op 24 juni 2016. De zaak werd behandeld op 29 juni 2016.
De feiten van de zaak tonen aan dat [verweerder] sinds 2002 in dienst was bij [naam] en actief betrokken was bij de OR. Er ontstonden spanningen toen [verweerder] informatie over CAO-onderhandelingen en interne OR-kwesties deelde met zijn collega's. De werkgever stelde dat deze handelingen de vertrouwelijkheid van de OR-vergaderingen in gevaar brachten en dat dit leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie. [verweerder] voerde echter aan dat de informatie die hij deelde openbaar was en dat hij handelde in het belang van zijn collega's.
De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] geen geheimhoudingsplicht had geschonden, omdat de gedeelde informatie niet als vertrouwelijk was aangemerkt en niet onder de geheimhoudingsplicht viel. De rechter concludeerde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde verwijtbaarheid en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd was. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.