ECLI:NL:RBMNE:2016:3935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
16/994028-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak tegen medewerkers van SNSPF in Mega-onderzoek Mount Nepal met valse facturen en omkoping

In de ontnemingszaak tegen een medewerker van SNSPF, die betrokken was bij het Mega-onderzoek Mount Nepal, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2016 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1975 en ingeschreven op een bepaald adres, was eerder veroordeeld voor niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2015 en 2016, werd vastgesteld dat de verdachte samen met andere medewerkers van SNSPF betalingsafspraken had gemaakt, waarbij een deel van de uurvergoeding werd doorbetaald aan andere medewerkers. Dit gebeurde door middel van het opmaken van valse facturen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van oplichting en actieve niet-ambtelijke omkoping, maar veroordeelde hem wel voor passieve niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift, witwassen en deelneming aan een criminele organisatie. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 160 uur. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte werd geschat op € 54.770,-, inclusief btw. De verdediging pleitte voor afwijzing van deze vordering, met het argument dat er geen voordeel was verkregen.

De rechtbank oordeelde dat het wederrechtelijk voordeel, dat in totaal € 45.900,- exclusief btw bedroeg, niet aan de verdachte zelf, maar aan zijn vennootschap moest worden ontnomen. De rechtbank wees de ontnemingsvordering af, omdat de verdachte zelf geen wederrechtelijk voordeel had verkregen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/994028-13 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 mei 2016
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1975] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
(hierna te noemen: [veroordeelde] ).

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officieren van justitie, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/994028-13, waaruit blijkt dat [veroordeelde] bij vonnis van 20 mei 2016 van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van onder meer niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen;
  • het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel nr. 51750/5, pagina 1 tot en met 14, opgenomen in ordner 28 van het strafdossier;
  • de overige stukken,
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 november 2015 (regie), 22, 24 (inhoudelijke behandeling) en 29 maart 2016 (requisitoir), 5 april 2016 (pleidooi, repliek, dupliek en laatste woord verdachte) en 9 mei 2016 (sluiting onderzoek). De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen [veroordeelde] , bekend onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van wat [veroordeelde] en zijn raadslieden, mr. M.G. Pekkeriet en mr. A. Foppen, naar voren hebben gebracht. Omdat mr. Pekkeriet hoofdzakelijk het woord heeft gevoerd, zal in het vonnis worden gesproken over “de raadsvrouw”, waarmee mr. Pekkeriet wordt bedoeld.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officieren van justitie
De schriftelijke vordering van de officieren van justitie strekt tot het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 54.770,- (inclusief btw).
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gehandhaafd. Betoogd is dat dit voordeel op basis van de vereenzelvigingsjurisprudentie moet worden toegerekend aan de natuurlijke persoon en niet aan zijn vennootschap. De vordering betreft een bedrag inclusief btw omdat fiscale perikelen bij de bepaling van de hoogte van het te ontnemen bedrag buiten beschouwing moeten blijven. Indien nodig kan daarmee in de executiefase rekening worden gehouden.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor afwijzing van de officieren van justitie in de ontnemingsvordering, gelet op de bepleite integrale vrijspraak in de onderliggende strafzaak. Ook heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift, hierdoor geen voordeel is verkregen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnissen van deze rechtbank van 20 mei 2016 zijn [veroordeelde] en zijn [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) veroordeeld ter zake van onder meer niet ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank stelt vast dat [veroordeelde] en/of zijn vennootschap door middel van en/of uit de baten van deze feiten wederrechtelijk voordeel hebben verkregen, zijnde de gefactureerde, ontvangen en witgewassen betalingen. De berekening van de hoogte hiervan en de gebezigde bewijsmiddelen worden hieronder nader uitgewerkt.
Daadwerkelijke ontvangerDe betalingen zijn gefactureerd en ontvangen door de vennootschap van [veroordeelde] . Gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel is het uitgangspunt dat bij de bepaling van het voordeel aangesloten wordt bij wat de veroordeelden in de concrete omstandigheden daadwerkelijk hebben genoten. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en het voordeel (enkel) bij de betrokken natuurlijke persoon te ontnemen, op basis van de door het Openbaar Ministerie aangehaalde vereenzelvigingsjurisprudentie. Allereerst omdat wordt vastgesteld dat de ontvangsten in eerste instantie bij de vennootschap terecht zijn gekomen. Ten tweede omdat niet kan worden vastgesteld waar het geld zich -geheel of ten dele- bevindt en of dit direct of indirect ten goede kon komen of is gekomen van [veroordeelde] . Ten slotte omdat ontneming van voordeel bij een ander dan de initiële ontvanger in dit geval kan leiden tot fiscale complicaties (nog los van de hierna nader te noemen omzetbelasting).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit voordeel dient te worden ontnomen daar waar het feitelijk is ontvangen. Immers, de ontnemingsmaatregel is gericht op herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin.
Wederrechtelijk verkregen voordeelDe rechtbank gebruikt als grondslag voor de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk voordeel het onder 1 genoemde Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. [1]
Op de bankrekening van [bedrijf] is een totaalbedrag van € 45.900,- (exclusief btw) ontvangen. [2]
Uit onderzoek is niet gebleken dat [veroordeelde] of zijn vennootschap kosten hebben gemaakt die in directe relatie staan tot de voltooiing van voornoemde delicten. Er worden dan ook geen kosten in mindering gebracht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat wederrechtelijk voordeel is verkregen van in totaal € 45.900,- (exclusief btw).
Voordeel exclusief btwVolgens de wetgever is het uitgangpunt dat de strafrechter bij het vaststellen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening houdt met belastingheffing. Het “fiscale mechanisme” maakt dit zo nodig weer ongedaan (ECLI:NL:1998:ZD0947). Echter, hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen verschillende soorten belastingheffing. Bij belasting die wordt geheven ongeacht het resultaat is immers geen sprake van een fiscaal mechanisme dat eventuele -achteraf door de ontnemingsmaatregel onverschuldigde- belastingheffing weer ongedaan maakt (ECLI:NL:HR:2015:3264).
In dit geval heeft de ontvangende vennootschap haar omzetbelasting reeds voldaan. Op deze belastingheffing is het voornoemde fiscale mechanisme niet van toepassing. Eenmaal berekende en gefactureerde btw kan slechts in bijzondere gevallen worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld als de belaste levering ongedaan is gemaakt. Daarvan is in dit geval geen sprake. Omdat de vennootschap de btw heeft ontvangen maar deze vervolgens meteen weer heeft afgedragen, heeft de btw niet daadwerkelijk tot voordeel van de vennootschap gestrekt. Gelet op het voornoemde reparatoire karakter van de maatregel stelt de rechtbank daarom, anders dan gevorderd door de officieren van justitie, het wederrechtelijk verkregen vast op het totaal van de ontvangen bedragen exclusief btw.
ConclusieDe rechtbank stelt vast dat door middel van en/of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten wederrechtelijk voordeel is verkregen van in totaal € 45.900,- (exclusief btw). Dit voordeel wordt uitgesplitst naar de daadwerkelijke ontvanger en wordt ook daar ontnomen, namelijk:
- [veroordeelde] : € 0,-
- [bedrijf] : € 45.900,-
Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [veroordeelde] zelf geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en wijst zij de ontnemingsvordering af.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering van de officieren van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.C. van Reenen en K.M. Strijbos, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel genoemd onder 1. die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende FIOD dossier, nummer 51693, bevindt in ordner 28, volgens de daar toegepaste nummering (onderzoek Mount Nepal, inhoudende 28 ordners). Daarbij gaat het om een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het rapport, pagina 13