In de ontnemingszaak tegen [veroordeelde], geboren in Suriname, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2016 uitspraak gedaan. De zaak betreft een ontnemingsvordering die gelijktijdig is behandeld met een strafzaak tegen [veroordeelde], waarbij hij was veroordeeld voor niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [veroordeelde] en zijn vennootschap [bedrijf] BV wederrechtelijk voordeel hebben verkregen van in totaal € 82.475,- (exclusief btw) door middel van en/of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten. De vordering van de officieren van justitie strekte tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 98.145,-. De verdediging heeft gepleit voor afwijzing van de ontnemingsvordering, stellende dat er geen voordeel is verkregen door [veroordeelde] en zijn vennootschap. De rechtbank oordeelde dat het voordeel dient te worden ontnomen daar waar het feitelijk is ontvangen, en dat [veroordeelde] zelf geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De ontnemingsvordering werd dan ook afgewezen.