ECLI:NL:RBMNE:2016:3653

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
16/996005-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in de zaak Bosuil met betrekking tot overtreding van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde

Op 5 juli 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van een overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. De zaak betreft een ontnemingsvordering van € 1.350,00, die is ingesteld door de officieren van justitie. De veroordeelde, die niet over de benodigde dierenarts-licentie beschikte, had knobbelzwanenkuikens geleewiekt, een handeling die volgens de wet alleen door een dierenarts mag worden uitgevoerd. Tijdens de terechtzitting op 20 april 2016 werd de verdediging bijgestaan door mr. T.J. Roest Crollius. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft behaald door het niet inschakelen van een dierenarts, wat resulteerde in een kostenbesparing. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie gedeeltelijk afgewezen, maar oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van € 1.350,00 opgelegd, gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de kostenbesparing vastgesteld op basis van een uurtarief van € 100,00 voor de dierenarts en het aantal geleewiekte kuikens. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/996005-14 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige economische strafkamer van 5 juli 2016
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1973] ,
wonende te [woonplaats] aan de [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 april 2016.

1.De procedure

De procedure blijkt uit:
- de schriftelijke vordering van de officieren van justitie, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/996005-14, waaruit blijkt dat veroordeelde bij vonnis van 5 juli 2016 van deze rechtbank is veroordeeld terzake van - kort
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport),
  • de overige stukken;
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn de officieren van justitie gehoord.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officieren van justitie
De vordering van de officieren van justitie strekt tot het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 16.350,00.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft:
- medeplegen van een overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, meermalen gepleegd, waarvoor veroordeelde in onderliggende strafzaak is veroordeeld en
- een feit soortgelijk aan voornoemd feit waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot afwijzing van de ontnemingsvordering over te gaan.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. De knobbelzwanenkuikens zijn, zoals behoort, door een dierenarts geleewiekt.
De verdediging heeft subsidiair de door het openbaar ministerie gebruikte methode van voordeelberekening op basis van kostenbesparing betwist. De verdediging is van mening dat een berekening van het voordeel op basis van de netto-opbrengst passend is.
Omdat onvoldoende is onderzocht wat de bruto-opbrengst is en wat de kosten zijn geweest, kan niet worden vastgesteld wat het wederrechtelijk verkregen voordeel is geweest en moet afwijzing van de vordering volgen.
De verdediging heeft tot slot een aantal in het rapport genoemde posten betwist.
Op de stellingen van de verdediging zal in het onderstaande -voor zover nodig- worden ingegaan.
2.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
2.3.1
Afwijzing van de vordering ten aanzien van het tatoeëren van twee knobbelzwanen
De vordering van de officieren van justitie ziet op overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 door, zonder dierenarts te zijn, knobbelzwanen te tatoeëren en te leewieken.
Omdat veroordeelde partieel is vrijgesproken van - zakelijk weergegeven - het tatoeëren van de twee in het rapport bedoelde knobbelzwanen, wordt de vordering voor zover deze ziet op dit onderdeel afgewezen.
2.3.2
Overwegingen ten aanzien van het leewieken van knobbelzwanen
Dat de veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de strafzaak van 5 juli 2016 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt op grond van de onder rubriek 4.3.6.3 genoemde feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde door middel van het begaan van het bewezenverklaarde feit, te weten medeplegen van een overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, voordeel heeft gehad als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de stukken van de strafzaak is de rechtbank verder gebleken van het volgende feit, soortgelijk aan het feit waarvoor veroordeelde bij voornoemd vonnis is veroordeeld.
2.3.2.1 Juridisch kaderArtikel 7 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD) bepaalt dat onder meer het verrichten van operaties bij dieren, voor zover dit niet als beroep gebeurt, voor anderen dan dierenartsen verboden is.
Op grond van artikel 1 WUD wordt onder operatie onder meer verstaan een instrumentele ingreep bij dieren, die gepaard gaat met verbreking van de natuurlijke samenhang van levende weefsels.
2.3.2.2 Strafbaarstelling
Overtreding van artikel 7 lid 1 WUD is strafbaar gesteld in artikel 47 WUD. Volgens artikel 48 WUD is het een overtreding.
2.3.2.3 Bewijs
[veroordeelde] is zwanendrifter en houdt knobbelzwanen. De kuikens van de knobbelzwaan zijn bestemd voor de sierhandel. In die handel is met name vraag naar geleewiekte knobbelzwanenkuikens. [2]
Leewieken is een chirurgische methode om het wegvliegen van vogels te voorkomen.
Bij deze procedure worden de derde en vierde middenhandsbeentjes van één van de vleugels doorgeknipt. Hiermee worden alle slagpennen verwijderd. [3]
[veroordeelde] heeft verklaard dat hij in zijn administratie bijhoudt wanneer en hoeveel er geleewiekt is. [4] Bij het zwanendriften werkt hij samen met [medeveroordeelde] . [5] [veroordeelde] schrijft de gegevens die hij van [medeveroordeelde] ontvangt met betrekking tot het leewieken over in zijn administratie. [6] [medeveroordeelde] heeft deze werkwijze bevestigd. [7]
Onder [veroordeelde] is administratie van het zwanendriften van het jaar 2014 in beslag genomen. [8] Uit onderzoek naar deze administratie volgt dat [veroordeelde] in zijn administratie voorbedrukte formulieren heeft ingevuld met onder meer de kolommen “leewiekdata”, “plek” en “aantal kuikens”. [9]
In de periode van 13 mei 2014 tot en met 16 juni 2014 zijn in de administratie in totaal 587 kuikens alszijnde geleewiekt geregistreerd. [10]
[veroordeelde] heeft verklaard dat hij en [medeveroordeelde] vrijwel altijd samen gaan zwanendriften. [medeveroordeelde] heeft dit bevestigd en hij heeft aangegeven dat hij en [veroordeelde] samen afspreken wanneer zij gaan en dan met elkaar meerijden. [11] [veroordeelde] heeft verklaard dat hij en [medeveroordeelde] onderling een aantal taken hebben verdeeld. [veroordeelde] is verantwoordelijk voor de administratie.
[medeveroordeelde] regelt de verkoop van de knobbelzwanenkuikens. De opbrengst wordt 50-50 tussen hen gedeeld. [12] [veroordeelde] heeft verklaard dat hij en [medeveroordeelde] beiden geen dierenarts zijn. [13]
2.3.2.4 Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat leewieken een operatie betreft zoals bedoeld in artikel 1 WUD. Uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat veroordeelde een vrijstelling of ontheffing heeft van het verbod van artikel 7 lid 1 WUD.
De knobbelzwaankuikens dienen, gelet op het voorgaande, te worden geleewiekt door een dierenarts.
De verdediging heeft gesteld dat alle in de administratie als geleewiekt geregistreerde knobbelzwaankuikens door dierenartsen zijn geleewiekt. In 2014 zouden [veroordeelde] en [medeveroordeelde] geen knobbelzwanenkuikens hebben geleewiekt. Drie dierenartsen zouden gedurende een aantal dagen met hen zijn meegegaan om al de kuikens te leewieken. De dierenartsen hebben hiervoor geen geld in rekening gebracht omdat zij het vak nog moesten leren.
Uit angst voor represailles hebben de dierenartsen geen verklaring af willen leggen, aldus de verdediging.
De rechtbank acht de stelling van de verdediging onvoldoende onderbouwd. Bovendien is het niet aannemelijk dat drie dierenartsen geheel vrijblijvend dagenlang werkzaamheden verrichten. Het verweer wordt verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er op basis hiervan voldoende aanwijzingen dat dit feit door veroordeelde is begaan.
Dit feit is strafbaar en levert op: medeplegen van een overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, meermalen gepleegd.
De rechtbank stelt op grond van de onder rubriek 2.3.2. genoemde feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde door middel van het begaan van voornoemd feit voordeel heeft gehad als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
2.3.4
De berekening van het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
2.3.4.1 De methode van berekenenDe rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld op welke wijze het voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht berekend moet worden.
In het rapport wordt als uitgangspunt genomen dat het handelen van [veroordeelde] niet wordt aangemerkt als in de kern onrechtmatig, aangezien het leewieken een handeling is die legaal - namelijk door een dierenarts - kan worden verricht. Op zichzelf volgt de rechtbank dit uitgangspunt. Anders dan het openbaar ministerie voorstaat, kan uit de uitspraak van de Hoge Raad van 20 september 2011 [14] echter niet worden afgeleid dat in een dergelijke situatie het wederrechtelijk verkregen voordeel per definitie bestaat uit de kostenbesparing die door veroordeelde is gerealiseerd ten gevolge van het niet inhuren van een dierenarts voor het leewieken van knobbelzwanenkuikens.
Onder verwijzing naar de noot van Borgers bij voornoemd arrest overweegt de rechtbank in dit verband als volgt.
Met het opleggen van een ontnemingsmaatregel wordt beoogd rechtsherstel te bewerkstelligen. Meer specifiek gaat het daarbij om “het herstel van de rechtmatige toestand, doordat aan de veroordeelde wordt ontnomen wat hem rechtens niet toekomt”. [15] In de ontnemingsprocedure staat de rechter in feite voor de vraag: wat moet aan de betrokkene worden ontnomen teneinde hem in de - financiële - toestand te brengen die zou hebben bestaan indien het strafbare feit niet zou zijn begaan? Om die vraag te beantwoorden moet de rechter een vergelijking maken tussen twee situaties: enerzijds de werkelijke situatie waarin het strafbare feit is begaan, en anderzijds de hypothetische situatie waarin dat feit niet zou zijn begaan. Wat is nu de bij de onderhavige zaak de meest passende, hypothetische rechtmatige situatie? Zou [veroordeelde] - indien hij de wet niet zou hebben overtreden - hebben gekozen voor het stopzetten van het zwanendriften of voor het continueren hiervan, waarbij de zwanen door een dierenarts werden geleewiekt?
Alleen in het laatste geval past een voordeelberekening op basis van kostenbesparing.
In de door het openbaar ministerie geschetste situatie dat de kosten van het leewieken van 591 kuikens € 16.200,00 zouden bedragen, ligt het echter in het geheel niet voor de hand dat [veroordeelde] zou hebben gekozen voor het continueren van zijn activiteiten met inschakeling van een dierenarts voor het leewieken van de kuikens. Gelet op de verkoopprijs van 591 kuikens, te weten € 11.820,00 (591 kuikens x € 20,00), zou immers sprake zijn van een sterk verlieslatende activiteit. Veeleer is aannemelijk dat veroordeelde in dat geval zou zijn gestopt met zwanendriften.
Kortom, waar het openbaar ministerie uitgaat van dierenartskosten van € 16.200,00, is een voordeelberekening op basis van kostenbesparing niet passend.
Nu de rechtbank echter, zoals hierna volgt, tot een veel lagere post dierenartskosten komt voor het leewieken van de kuikens, is de meest passende hypothetische rechtmatige situatie wél de situatie dat men door zou zijn gegaan met het zwanendriften met inschakeling van een dierenarts en is een voordeelberekening op basis van kostenbesparing wél de meest passende berekeningswijze van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank gaat uit van een voordeelberekening op basis van kostenbesparing. Het subsidiair gevoerde verweer wordt verworpen.
2.3.4.2 Het aantal geleewiekte knobbelzwanen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal geleewiekte knobbelzwanenkuikens lager is dan de in het rapport genoemde 591 knobbelzwanenkuikens.
In onderstaande berekening wordt uitgegaan van kosten voor het leewieken van kuikens per koppel knobbelzwanen. Daarbij is het aantal koppels van belang en niet het aantal kuikens. Dit verweer treft dan ook geen doel.
2.3.4.3 De kosten van een dierenarts voor het leewieken
Het rapport neemt als uitgangspunt voor de berekening dat de kuikens van in totaal 108 koppels knobbelzwanen zijn geleewiekt in de periode van 13 mei 2014 tot en met
16 juni 2014. De kosten van de dierenarts zijn in het rapport gekoppeld aan de koppels, waarbij wordt uitgegaan een arbeidsduur per koppel knobbelzwanen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor deze wijze van berekenen.
Dit verweer wordt verworpen.
Uit onderzoek naar de administratie van veroordeelde volgt dat in de periode van
13 mei 2014 tot en met 16 juni 2014 in totaal 108 kolommen zijn ingevuld, met telkens een andere locatie of, indien sprake is van dezelfde locatie, een andere hoeveelheid knobbelzwanenkuikens. Hieruit volgt dat per koppel knobbelzwanen en hun kuikens is geadministreerd.
In het rapport wordt 1 uur arbeid per knobbelzwanenkoppel berekend voor het leewieken van de kuikens.
De verdediging heeft gesteld dat het leewieken van de knobbelzwanenkuikens circa 10 minuten kost. De reistijd naar een volgend knobbelzwanenkoppel is gemiddeld 5 minuten.
De rechtbank acht de door de verdediging gestelde 15 minuten arbeid per knobbelzwanenkoppel voor het leewieken van de kuikens aannemelijk. [A] , werkzaam als controleur bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, heeft gerapporteerd dat de knobbelzwanenkuikens gedurende het vangen, leewieken en ringen gedurende slechts enkele minuten worden blootgesteld aan stress. [16] Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt verder dat de knobbelzwanenkoppels regelmatig op relatief korte afstand van elkaar verblijven.
Uitgegaan wordt van 15 minuten arbeid per knobbelzwanenkoppel.
Het rapport gaat uit van een tarief van € 150,00 per uur voor het leewieken van knobbelzwanenkuikens.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het uurtarief van € 150,00 gematigd dient te worden. De rechtbank acht een uurtarief van € 100,00 per uur aannemelijk.
Bij een aantal dierenartsenpraktijken is een prijsopgave gedaan voor het leewieken van de knobbelzwanenkuikens.
Dierenkliniek Hoofdstraat heeft een uurtarief van € 150,00 genoemd, maar geeft aan dat indien sprake is van grote aantallen of indien de dierenarts een hele dag naar verschillende locaties gaat om te leewieken, het uurtarief van € 100,00 - € 110,00 wordt gehanteerd. [17]
Gelet op het grote aantal te leewieken knobbelzwanenkuikens acht de rechtbank dit tarief aannemelijk.
Ten voordele van veroordeelde wordt uitgegaan van een tarief van € 100,00 per uur.
Alles afwegende leidt dit tot de volgende berekening:
Totaal aantal uren arbeid dierenarts: 108 broedkoppels x 15 minuten = 1620 minuten
(: 60 minuten) = 27 uren.
Totaal bespaarde kosten dierenarts:27 uur x een uurtarief van € 100,00 =
€ 2.700,00.
2.3.4.4 Verdeling
De rechtbank zal de kostenbesparing ponds-pondsgewijs verdelen over de veroordeelde en
[medeveroordeelde] nu uit de stukken in het dossier geen aanknopingspunten zijn voor een andere verdeelsleutel tussen veroordeelde en [medeveroordeelde] dan op gelijke basis.
Dit betekent dat de kostenbesparing/het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde (50% van € 2.700,00 =) € 1.350,00 is.

3.De verplichting tot betaling

De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voornoemd bedrag van
€ 1.350,00kan aan de veroordeelde worden opgelegd.
Er is geen aanleiding om het te ontnemen bedrag te minderen op basis van draagkracht, nu niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst (naar redelijke verwachting) geen draagkracht zal hebben om voornoemd bedrag te betalen.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 1.350,00 (zegge: duizend driehonderd euro en vijftig eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.350,00 (zegge: duizend driehonderd euro en vijftig eurocent).
Dit vonnis gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. G.A. Bos en mr. R.B. Eigeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 juli 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier van de Eenheid Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Milieu, met onderzoeksnummer 09RMT14007, onderzoeksnaam “09Bosuil-02” en gedateerd 17 maart 2015, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2016.
3.Een geschrift, te weten een diergeneeskundige verklaring met betrekking tot het uitvoeren van specifieke ingrepen bij zwanen, van [B] en [C] , beiden dierenarts en werkzaam als vogelspecialist aan de faculteit Diergeneeskunde te Utrecht, pagina 316.
4.Het proces-verbaal van verhoor van veroordeelde van 12 december 2014, pagina 17.
5.Idem.
6.Idem.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [medeveroordeelde] van 10 januari 2015, pagina 29.
8.Een geschrift, te weten een kennisgeving van in beslagneming van 24 oktober 2014, pagina 284 en 285.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2014, pagina 71.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2015, pagina 86.
11.De verklaring van veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2016.
12.Idem.
13.Idem.
14.HR 20 september 2011, LJN BQ4686, ECLI:NL:HR:2011:BQ4686.
15.Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 8.
16.Het geschrift, te weten een controleverslag Natuur Flora- en faunawet van [A] en [D] , beiden werkzaam als ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, divisie Landbouw & Natuur, van 19 juli 2012, pagina 300.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van 18 augustus 2014, opgenomen als bijlage 6 bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, nr. 1502231045.FIN, van 15 april 2015.