ECLI:NL:RBMNE:2016:3326

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
16/661817-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernieling met een auto in Utrecht

Op 2 juni 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 november 2015 in Utrecht met een auto opzettelijk twee personen heeft geprobeerd van het leven te beroven. De rechtbank legt de verdachte 312 dagen jeugddetentie op, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De verdachte heeft met hoge snelheid op de slachtoffers ingereden, waarbij hij één slachtoffer tweemaal heeft geraakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt door naast de voorwaardelijke jeugddetentie ook een taakstraf van 120 uren op te leggen. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat. De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat invloed heeft gehad op zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en het jeugdstrafrecht toegepast, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661817-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 juni 2016.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016 en 19 mei 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair:op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, door als bestuurder van een personenauto op die [slachtoffer 1] af te rijden, tegen die [slachtoffer 1] aan te rijden en vervolgens achteruit rijdend nogmaals op die [slachtoffer 1] is ingereden en die [slachtoffer 1] heeft aangereden;
subsidiair:op 6 november 2015 te Utrecht zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan die [slachtoffer 1] door voornoemde feitelijkheden;
meer subsidiair:op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan die [slachtoffer 1] door voornoemde feitelijkheden en door die [slachtoffer 1] klem te rijden tussen die auto en een hekje;
Feit 2:
primair:op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, door als bestuurder van een auto op die [slachtoffer 2] af te rijden, waardoor die [slachtoffer 2] opzij moest springen om niet door die auto geraakt te worden;
subsidiair: op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan die [slachtoffer 2] door voornoemde feitelijkheden;
meer subsidiair: op 6 november 2015 te Utrecht die [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde feitelijkheden;
Feit 3:
primair:op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven door als bestuurder van een personenauto achter die [slachtoffer 3] aan te rijden en op of heel kort na het moment dat die [slachtoffer 3] in zijn vlucht over een hek klom, tegen dat hek aan te rijden, waardoor die [slachtoffer 3] vanaf dat hek werd gelanceerd;
subsidiair: op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan die [slachtoffer 3] door voornoemde feitelijkheden;
meer subsidiair: op 6 november 2015 te Utrecht die [slachtoffer 3] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde feitelijkheden;
Feit 4:
op 6 november 2015 te Utrecht auto’s en hekwerken toebehorende aan [slachtoffer 3] en (de vrouw van) [slachtoffer 2] en de gemeente Utrecht heeft vernield.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, zoals primair onder 1 en 3 aan hem ten laste is gelegd. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meerdere auto’s en een hekwerk heeft vernield, zoals aan hem ten laste is gelegd onder 4. De officier van justitie baseert haar standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Voor een bewezenverklaring van feit 2 bevindt zich volgens de officier van justitie onvoldoende bewijs in het dossier, zodat in haar visie voor dit feit vrijspraak moet volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging houdt -kort gezegd- het volgende in:
Feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging van feit 1 dat inhoudt dat de verdachte met een auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid op [slachtoffer 1] is afgereden, omdat het enkele afrijden op iemand geen gedraging is die kan leiden tot de dood. Bovendien kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat de snelheid van verdachte hoog of aanzienlijk was.
Ten aanzien van de overige gedragingen verzet de verdediging zich niet tegen een bewezenverklaring. Met deze gedragingen was sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en de verdediging betoogt niet dat de verdachte deze kans niet bewust heeft aanvaard. Daarmee verzet de verdediging zich niet tegen een bewezenverklaring van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2
Feit 2 ziet op de aanrijding van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft aanvankelijk als getuige verklaard dat hij heeft gezien dat zijn vriend [slachtoffer 1] werd aangereden door de verdachte. Later heeft hij verklaard over een aanrijding door de verdachte waarbij hij zelf als slachtoffer betrokken zou zijn. Ten aanzien van deze aanrijding heeft hij twee verschillende weergaven van de feiten gegeven. Eerst heeft hij verklaard dat de verdachte met zijn auto op hem afkwam, voordat hij in de richting van [slachtoffer 1] is gereden. Later heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte pas met zijn auto op hem afkwam, nadat de verdachte [slachtoffer 1] had aangereden en hij [slachtoffer 1] te hulp kwam. Gelet op de discrepanties tussen de verschillende verklaringen van [slachtoffer 2] , moeten deze in twijfel worden getrokken. Afgezien daarvan moet worden vastgesteld dat geen van deze verklaringen wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Geen van de andere getuigen heeft over dit voorval verklaard. Verdachte zelf, die uitgebreid heeft verklaard over hetgeen is voorgevallen, heeft ook met geen woord over de aanrijding van [slachtoffer 2] gesproken. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat de verdacht van dit feit, zoals dat primair, subsidiair en meer subsidiair aan hem ten laste is gelegd, moet worden vrijgesproken.
Feit 3
De verdediging verzet zich tegen een bewezenverklaring van poging doodslag, subsidiair poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] . Geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 3] door het rijgedrag van de verdachte zou komen te overlijden, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte reed achter [slachtoffer 3] aan, omdat hij hem weg wilde hebben. Hiermee is wel sprake van een bedreiging, zoals meer subsidiair ten laste gelegd.
Dat geen sprake is van een poging doodslag, subsidiair poging zware mishandeling volgt uit de omstandigheid dat de verdachte pas tegen het hek aanreed, nadat [slachtoffer 3] daar overheen was gesprongen. Dit wordt door diverse getuigen bevestigd. Volgens de verdachte zat tussen de sprong over het hek van [slachtoffer 3] en het moment dat verdachte tegen het hek aanreed, 20 seconden.
Feit 4
De verdediging verzet zich niet tegen een bewezenverklaring van feit 4, behalve voor zover ten laste is gelegd dat de Mercedes met kenteken [kenteken] feitelijk toebehoort aan [slachtoffer 3] . Uit het dossier valt op te maken dat deze auto eigendom is van de B.V. van [slachtoffer 3] en niet van hem persoonlijk.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De verdachte heeft het primair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde strafbare feit geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechtercommissaris van 20 april 2016; [2]
- de verklaring van verdachte bij de politie van 8 november 2015; [3]
- de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris van 10 november 2015. [4]
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in genoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair onder 1 ten laste gelegde feit, in die zin dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven.
Vastgesteld kan worden dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] ten gevolge van de gedragingen van de verdachte zou komen te overlijden en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. De verdachte is met een auto met hoge snelheid op [slachtoffer 1] afgereden. [slachtoffer 1] was op dat moment te voet. Verdachte heeft [slachtoffer 1] -nadat hij eerst had geremd- vervolgens ook geraakt tegen zijn buik. Daarbij is [slachtoffer 1] op de motorkap van de auto van de verdachte geklapt, waarna hij op de grond is gevallen. Daarna reed de verdachte achteruit in de richting waar [slachtoffer 1] op de grond lag en is hij over de enkel van [slachtoffer 1] gereden. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zijn hoofd nog net heeft weg kunnen draaien toen verdachte voor de tweede maal op hem af kan rijden en dat verdachte daarom over zijn enkel reed.
Met het op [slachtoffer 1] afrijden zijn de gedragingen van de verdachte aangevangen. Het met een auto met hoge snelheid op een voetganger afrijden houdt ook een aanmerkelijke kans op de dood in. Dit onderdeel van de tenlastelegging maakt daarom onderdeel uit van de poging van de verdachte om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven en zal ook als zodanig bewezen worden verklaard.
Gelet op de bewezenverklaarde gedragingen kan worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. De verdachte heeft dit ook niet betwist.
Feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte met zijn auto met hoge snelheid op [slachtoffer 2] is afgereden, zodat hij van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Feit 3
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit:
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 6 november 2015 zag ik dat [verdachte] met mijn auto met hoge snelheid op mij inreed. Ik besloot door de struiken heen te rennen. Ik zag dat [verdachte] mijn auto keerde en ook over de struiken heen reed. Vervolgens ben ik, met [verdachte] al rijdend achter mij aan, de Graadt van Roggenweg te Utrecht opgerend. [5]
Bij de rechter-commissaris heeft aangever [slachtoffer 3] over het vervolg -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik probeerde te vluchten van de auto waar [verdachte] in zat. Ik ben daarna gesprongen over het hek waar hij tegenaan reed. [6]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik reed in mijn personenauto over de Graadt van Roggenweg te Utrecht. In mijn ooghoeken zag ik een man over een hek springen. Ik zag dat het een hek was dat de trambaan van de autorijweg scheidde. Ik zag daarop in mijn ooghoeken een witte SUV rijden. Ik zag dat de auto met snelheid tegen het hek klapte. Ik zag dat de auto tegen het hek aan klapte ter hoogte waar de man over het hek heen sprong. [7]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 6 november 2015 ben ik getuige geweest van een incident op de Graadt van Roggeweg te Utrecht. Ik zag dat een witte Mercedes in snelheid toenam. Ik hoorde dat de Mercedes veel gas gaf. Ik zag dat de Mercedes doorreed in de richting van de trambaan. Ik zag dat hij hierbij achter een andere man aanreed. Ik zag dat de Mercedes door de berm heenreed en uiteindelijk een hekwerk eruit ramde. Het ging allemaal heel erg snel. Ik zag dat de Mercedes heel erg hard reed en expres het hekwerk ramde. [8]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende gerelateerd.
Op 6 november 2016 hoorde ik de melding te gaan naar de Graadt van Roggenweg te Utrecht. Er zou een witte Mercedes op mensen zijn ingereden. Ter plaatse zag ik dat twee hekken waren vernield. Ik hoorde dat deze op de trambaan lagen. [9]
Ter terechtzitting heeft de verdachte -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 6 november 2015 heb ik al rijdend in de witte Mercedes [slachtoffer 1] uitgeschakeld, omdat hij een wapen bij zich droeg. Ik ging vervolgens verder, omdat ik dacht dat [slachtoffer 3] het wapen had. Ik had gezien dat hij iets van de grond pakte. Ik ben achter [slachtoffer 3] aangereden. Op het moment dat hij over het hek heen klom, ben ik naar links uitgeweken. [10]
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in genoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, zoals primair onder 3 aan hem ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bruikbaar zijn voor het bewijs, omdat dit onafhankelijke getuigen zijn. [getuige 1] is een toevallige passant, [getuige 2] een buurtbewoner die een en ander vanuit zijn woning heeft waargenomen.
Vastgesteld kan dan ook worden dat de verdachte met hoge snelheid achter [slachtoffer 3] is aangereden en dat hij dit bewust heeft gedaan. Nadat hij [slachtoffer 1] had uitgeschakeld, wilde hij ditzelfde bij [slachtoffer 3] doen. [slachtoffer 3] klom over een hek om te ontkomen. De verdachte heeft dit hek vervolgens met hoge snelheid geraakt en omver gereden.
Niet duidelijk is geworden hoeveel tijd precies heeft gezeten tussen het moment dat [slachtoffer 3] over het hek sprong en het moment dat de verdachte daar tegenaan reed. Wel volgt uit de verklaring van [getuige 1] dat die tijd heel kort moet zijn geweest. Ook is duidelijk geworden dat de snelheid waarmee de verdachte dit deed hoog was. Dit wordt niet alleen verklaard door de onafhankelijke getuigen, maar kan ook worden afgeleid uit de verklaring van verdachte zelf. Hij moest uitwijken op het moment dat hij het hek naderde. Hij had dus onvoldoende tijd om te remmen. Ook voor het uitwijken had hij echter onvoldoende tijd. Ten gevolge van zijn rijgedrag is het hek vernield. Het hek is op de trambaan terecht gekomen. Dit duidt erop dat verdachte het hek hard heeft geraakt. Indien [slachtoffer 3] niet tijdig over het hek was gesprongen, was de kans aanmerkelijk geweest dat hij tussen de auto en het hek terecht was gekomen en dat [slachtoffer 3] ten gevolge hiervan zou zijn overleden.
Deze gedragingen van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 3] , dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de kans op dat gevolg heeft aanvaard. Gelet op de bewezenverklaarde gedragingen kan daarom worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 3] heeft aanvaard.
Feit 4
De verdachte heeft het onder 4 aan hem ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft ten aanzien van dit ten laste gelegde strafbare feit geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van [verbalisant 2] van 9 november 2015; [11]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 7 november 2015; [12]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 7 november 2015; [13]
- de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [14]
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in genoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van twee auto’s en een hek, op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
primair:op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, door als bestuurder van een personenauto op die [slachtoffer 1] af te rijden, tegen die [slachtoffer 1] aan te rijden en vervolgens achteruit rijdend nogmaals op die [slachtoffer 1] is ingereden en die [slachtoffer 1] heeft aangereden;
Feit 3:
primair:op 6 november 2015 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven door als bestuurder van een personenauto achter die [slachtoffer 3] aan te rijden en heel kort na het moment dat die [slachtoffer 3] in zijn vlucht over een hek klom, tegen dat hek aan te rijden;
Feit 4:
op 6 november 2015 te Utrecht auto’s (een Mercedes met kenteken [kenteken] en een Citroën met kenteken [kenteken] ) en een hekwerk toebehorende aan respectievelijk een ander dan de verdachte (de Mercedes), de vrouw van [slachtoffer 2] (de Citroën) en de gemeente Utrecht (het hekwerk) heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit (putatief) noodweer, subsidiair noodweerexces. De verdediging heeft daartoe gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 1] , omdat verdachte had gezien dat [slachtoffer 1] een vuurwapen bij zich droeg. Volgens de verdediging is voldoende aannemelijk dat dit wapen aanwezig was. Wapenbezit is bij wet verboden en daarmee wederrechtelijk. Omdat verdachte het vuurwapen bij zich had in een conflictsituatie, was aannemelijk dat hij het wapen zou gaan gebruiken en dat daarbij doden zouden vallen. Vanuit het wapenbezit ging daarom een onmiddellijk dreigend gevaar uit, waarmee sprake was van een aanranding. Omdat het gebruik van een vuurwapen tot de dood kan leiden, mag daartegen fors geweld worden gebruikt. Het gebruik van een auto kan dan als proportioneel worden gezien. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat met het gebruik van de auto de grenzen van proportionaliteit zijn overschreden, doet de verdediging subsidiair een beroep op noodweerexces. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat niet aannemelijk is dat een vuurwapen aanwezig was, doet de verdediging meer subsidiair een beroep op putatief noodweer. Mogelijk ging de verdachte er ten onrechte vanuit dat er een wapen was.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van het vuurwapen op de plaats van het delict niet aannemelijk is geworden. Waar verdachte aanvankelijk voluit verklaarde dat hij een vuurwapen bij [slachtoffer 1] had gezien, verklaarde hij ter terechtzitting dat hij slechts een glimp van het wapen zag. Dat hij een glimp van een wapen kon zien is onder de gegeven omstandigheden echter moeilijk voor te stellen. Ten tijde van het conflict was het donker en de verdachte stond op een afstand van ongeveer 20 meter van [slachtoffer 1] , zo heeft verdachte zelf ter terechtzitting verklaard.
Door geen van de onafhankelijke getuigen wordt het wapenbezit bovendien bevestigd. Alleen getuigen die een band hebben met de verdachte verklaren hierover.
Subsidiair stelt de officier van justitie dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar subsidiair dat geen sprake was van de noodzaak om op de verdachte in te rijden. Het was voor verdachte mogelijk de portiek in te vluchten. [slachtoffer 1] was bij de aanvang van het conflict nog ver van hem verwijderd. Ten slotte staat culpa in causa aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg, nu de verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer 1] en de anderen heeft opgezocht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van het vuurwapen niet aannemelijk is geworden. De verklaring van de verdachte vindt onvoldoende steun in ander objectief bewijsmateriaal. Bovendien is de verklaring die de verdachte zelf over het wapenbezit heeft afgelegd zwak. Hij weet niet welke kleur het wapen had en hij kan de grootte niet inschatten. Wat hij van het wapen heeft gezien, is slechts een glimp, aldus de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
Nu de aanwezigheid van het vuurwapen niet aannemelijk is geworden, is geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. Er was dan ook geen noodzaak voor de verdachte om zich te verdedigen, wat in de weg staat aan een geslaagd beroep op noodweer(exces).
Voor putatief noodweer was evenmin aanleiding. Er was geen reden voor de verdachte te veronderstellen dat [slachtoffer 1] een wapen bij zich droeg. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij eerder een confrontatie met [slachtoffer 1] heeft gehad. [slachtoffer 1] heeft daarbij voor de deur van verdachte gestaan. Van de aanwezigheid laat staan het gebruik van een wapen, was bij die confrontatie volgens verdachte zelf echter geen sprake. Dat betrokkenen eerder intimiderend gedrag naar elkaar hebben vertoond, is onvoldoende om op basis daarvan wapenbezit te veronderstellen. Er is daarom geen sprake van het zich verontschuldigbaar inbeelden van een dreigend gevaar.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Gelet op het voorgaande is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feiten 1 primair en 3 primair, telkens:poging tot doodslag
Feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de stukken van het dossier bevindt zich de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog dr. D.J. Burck, van 15 januari 2016.
Genoemde deskundige komt op grond van het psychologisch onderzoek met betrekking tot de verdachte tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met narcistische kenmerken, kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis en antisociale kenmerken. Daarnaast is de verdachte volgens de deskundige lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van cannabisafhankelijkheid.
Van het voorgaande was sprake ten tijde van het ten laste gelegde en de gedragskeuzes van verdachte zijn daardoor zodanig beïnvloed dat de ten laste gelegde feiten daaruit mede kunnen worden verklaard. De verdachte was als gevolg van de narcistische en borderline kenmerken van zijn persoonlijkheidsstoornis beperkt in zijn vermogen om de situatie ten tijde van het ten laste gelegde te analyseren en handelingsalternatieven te overzien. Toen de spanningen toenamen schoten zijn copingvaardigheden tekort en kregen angst, impulsiviteit en agressie de overhand, zodanig dat de deskundige adviseert de verdachte voor de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies.
Gelet op het voorgaande kunnen de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend, zodat hij ook in verminderde mate strafbaar is voor zijn handelen.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De deskundige Burck heeft geadviseerd bij de straftoemeting het jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet hierop heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 3 primair en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld toezicht door de jeugdreclassering zoals geadviseerd, ook als dat inhoudt een klinische behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 12 (twaalf) maanden, alsmede een contactverbod voor de duur van één jaar met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en een verbod om motorrijtuigen te besturen.
De officier van justitie heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van feit 2.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om conform het advies van de psycholoog toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Verder heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het advies van de psycholoog om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Verdachte is inmiddels begonnen met een behandeling bij De Waag, hetgeen een goede invloed op hem heeft. Het is dan ook van belang dat dit ingezette traject kan worden vervolgd. Ook is een traject schuldaflossing gestart. Dagbesteding heeft de verdachte gevonden in de vorm van een baan bij een cafetaria. Gelet op deze omstandigheden is de verdachte, noch zijn omgeving erbij gebaat als hij weer terug moet naar detentie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van haar straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven door met een auto met hoge snelheid op hen af te rijden. Op [slachtoffer 1] is hij meermalen ingereden en hij heeft hem hierbij ook daadwerkelijk tweemaal geraakt. Verdachte had een conflict met betrokkenen en heeft een auto gebruikt, in een poging om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] uit te schakelen.
Verdachte heeft, door op deze wijze te handelen, een zeer ernstig misdrijf gepleegd. Hij heeft het leven van anderen in gevaar gebracht. Verdachte heeft in het bijzonder [slachtoffer 1] veel pijn en ernstig letsel toegebracht. Bovendien is een dergelijk optreden op straat schokkend voor de ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Het handelen van verdachte rechtvaardigt daarom in beginsel het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken echter dat de rechtbank in dit geval een andere vorm van straf zal opleggen.
Verdachte is onderzocht door psycholoog dr. D.J. Burck. Zoals hiervoor weergegeven heeft deze psycholoog in zijn rapport van 15 januari 2016 onder meer geadviseerd om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank heeft dit advies overgenomen. Daarnaast heeft de deskundige geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Hij heeft geoordeeld dat de handelingsvaardigheden van de verdachte achterblijven bij hetgeen op grond van zijn verstandelijke vermogens te verwachten valt. Hij mist een vaderfiguur in zijn leven. Door zijn persoonlijkheidsproblematiek wordt de verdachte verder beperkt in het ontwikkelen van adequate handelingsvaardigheden. Via de pedagogische weg zijn volgens de deskundige behandelperspectieven aanwezig.
Verdachte is met ingang van 18 maart 2016 onder algemene en bijzondere voorwaarden geschorst uit zijn voorlopige hechtenis. Hij had op dat moment 132 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. In lijn van het advies van de deskundige is aan de verdachte onder meer als bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, met daaraan gekoppeld een meldplicht bij Samen Veilig Midden-Nederland. Ook is aan de verdachte een contactverbod opgelegd met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , alsmede de verplichting dagbesteding te zoeken in de vorm van een opleiding of werk, voor de duur van minimaal 24 uur per week.
Uit het voortgangsverslag van Samen Veilig Midden-Nederland van 28 april 2016 blijkt dat verdachte zich goed houdt aan de meldplicht en het contactverbod. Hij heeft dagbesteding gevonden en laat zich behandelen bij De Waag. Mevr. J. Tenic van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting gemeld dat bij De Waag een behandeladvies wordt opgesteld. Mogelijk zal dit advies een klinische behandeling inhouden. De verdachte heeft verklaard bereid te zijn hieraan mee te werken. Bij de jeugdreclassering bestaat de grootste zorg over de conflictsituatie met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten tijde van het plegen van de delicten was de verdachte 20 jaar. Daarnaast blijkt uit de hiervoor aangehaalde rapportages dat verdachte het meest gebaat is bij een pedagogische aanpak, zoals die inmiddels is ingezet.
De rechtbank ziet er het belang van in dat de ingeslagen weg wordt voortgezet en zal daarom geen jeugddetentie opleggen die langer duurt dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij neemt de rechtbank mee dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat zijn justitiële documentatie beperkt is. Wel acht de rechtbank het van belang een lange voorwaardelijke straf op te leggen, bestaande uit jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden, met een proeftijd van drie jaren, als waarschuwing. Hieraan zal zij de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die ook zijn opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, met daarbij de mogelijkheid van een klinische behandeling door de Waag voor de duur van maximaal 12 maanden. In verband met de conflictsituatie met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] die aan de bewezenverklaarde feiten ten grondslag liggen, zal de rechtbank een contactverbod opleggen met die personen voor de duur van de gehele proeftijd. Van het feit dat inhoudt dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden zal de verdachte weliswaar worden vrijgesproken, maar [slachtoffer 2] was wel betrokken bij het conflict. Ook is de auto van zijn vrouw door het incident beschadigd, zoals bewezenverklaard onder feit 4. Om die reden omvat het verbod ook het contact met [slachtoffer 2] .
Voor de oplegging van een rijverbod, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank naast de voorwaardelijke jeugddetentie een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1] ,levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 2.212,48,-- (tweeduizend tweehonderd en twaalf euro en achtenveertig eurocent), te weten € 1.212,48 aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde zijn vordering tot vergoeding van de kosten van mantelzorg onvoldoende heeft onderbouwd. Niet is gebleken dat hij daadwerkelijk heeft betaald voor zorg die hem geboden is. Deze post komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Wat betreft de schade aan de kleding van de benadeelde acht de rechtbank de opgevoerde kosten redelijk, behalve voor zover de vordering ziet op schade aan de jas. Aannemelijk is dat de jas van de benadeelde is beschadigd, maar onvoldoende onderbouwd is om wat voor type jas het ging en of deze daadwerkelijk € 250,-- waard was. De rechtbank zal op dit punt daarom volstaan met een vergoeding voor een bedrag van € 100,--.
De post aan gederfde inkomsten is onvoldoende onderbouwd. Deze post komt daarom evenmin voor vergoeding in aanmerking. Uit de overgelegde correspondentie blijkt onvoldoende dat de benadeelde klussen en daarmee inkomsten heeft misgelopen.
De overige opgevoerde posten aan materiële schade heeft de benadeelde voldoende aannemelijk gemaakt en zullen worden toegewezen.
Wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,-- redelijk, gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Door
[slachtoffer 3]is ook een vordering tot vergoeding van geleden schade ingediend. De verdediging heeft aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de vordering van
[slachtoffer 3]behandelen, voor zover de diverse posten niet een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 417,-- (vierhonderd en zeventien euro), te weten € 117,-- aan materiële schade en € 300,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 6 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van de schade ten gevolge van gestolen en/of beschadigde goederen onvoldoende is onderbouwd, behalve voor zover deze post ziet op de sokken. Van de vernielde sokken is een foto bijgevoegd en aannemelijk is dat deze sokken € 10,-- hebben gekost. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
De auto van het merk Mercedes met kenteken [kenteken] is eigendom van de B.V. van [slachtoffer 3] . De schade aan de auto komt dan ook voor rekening van de B.V. Door de benadeelde is niet onderbouwd in hoeverre hij door de schade aan de auto ook persoonlijk schade heeft geleden.
De behandeling van de opgevoerde post aan medische kosten vormt een onevenredige belasting voor het strafgeding. Het causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en de opgevoerde kosten is onduidelijk. Bovendien gaat het hier om toekomstige schade. In het kader van het strafproces komt deze post daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Dat de benadeelde een verlies aan arbeidsvermogen heeft zoals gesteld, is onvoldoende onderbouwd. Niet gebleken is dat de arbeidsovereenkomst die hij kennelijk op 21 september 2015 met [bedrijf] B.V. heeft gesloten en waarin staat vermeld dat hij op 9 november 2015 een dienstbetrekking aan zou gaan, is ontbonden en evenmin dat die ontbinding het rechtstreekse gevolg zou zijn van het bewezenverklaarde.
De opgevoerde reis- en parkeerkosten komen voor vergoeding in aanmerking, voor zover zij zien op het bezoek aan het politiebureau in verband met de aangifte (€ 10,64 en € 4,53), de drie bezoeken aan de psycholoog (€ 66,19) en het bezoek aan het politiebureau in verband met een gesprek met de Algemene Dienst van Slachtofferhulp Nederland (€ 10,64). De overige opgevoerde kosten staan in onvoldoende rechtstreeks verband met deze strafzaak, of zijn onvoldoende onderbouwd.
De opgevoerde kosten aan rechtsbijstand komen voor rekening van de B.V., omdat de auto in eigendom aan de B.V. toebehoorde. Benadeelde heeft onvoldoende onderbouwd in hoeverre hij hierdoor ook persoonlijk schade heeft geleden.
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde in het kader van deze strafzaak telefoonkosten heeft gemaakt voor een bedrag van € 15,--.
De immateriële schade waardeert de rechtbank op € 300,--, gelet op de hoogte van schade zoals die in soortgelijke zaken is vastgesteld. De rechtbank acht aannemelijk dat het voorval enige psychische schade bij de benadeelde heeft veroorzaakt, maar de hoogte van de schade zoals die door de benadeelde is gesteld, acht zij onvoldoende aannemelijk geworden.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 77a, 77aa, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feiten 1 primair en 3 primair, telkens:poging tot doodslag
Feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Legt aan verdachte op een
jeugddetentie van 312 dagenwaarvan
180 dagen voorwaardelijk.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 jarenvast
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
stelt als
algemene voorwaardendat de verdachte
:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
  • zich moet houden aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering hem geeft en dat hij zich daartoe moet melden bij Samen Veilig Midden Nederland Utrecht, Tiberdreef 8 te Utrecht, zo vaak als die reclasseringsinstelling dat nodig acht;
  • meewerkt aan behandeling/begeleiding van De Waag Utrecht of een soortgelijke instelling indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt een klinische opname voor de duur van maximaal 12 maanden;
  • geen contact mag hebben met dhr. [slachtoffer 3] , dhr. [slachtoffer 1] en dhr. [slachtoffer 2] (niet direct, niet indirect, ook niet als die personen zelf dat contact zoeken) gedurende de gehele proeftijd van drie jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.212,48,-- (tweeduizend tweehonderd en twaalf euro en achtenveertig eurocent), te weten € 1.212,48 aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 2.212,48,-- (tweeduizend tweehonderd en twaalf euro en achtenveertig eurocent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 32 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 417,-- (vierhonderd en zeventien euro), te weten € 117,-- aan materiële schade en € 300,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 6 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] , € 417,-- (vierhonderd en zeventien euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 6 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 8 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis op de datum waarop het vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Stigter, voorzitter,
mrs. A.C. van den Boogaard en M.S. Mehilal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
als bestuurder van een personenauto (Mercedes)
- met die auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 1] is
afgereden en/of
-(ondanks dat die [slachtoffer 1] opzij sprong) tegen die [slachtoffer 1] is aangereden,
althans die [slachtoffer 1] met die auto heeft geraakt, waardoor die [slachtoffer 1] op de
grond is gevallen en/of
- ( vervolgens) achteruit rijdend met diezelfde auto nogmaals op die [slachtoffer 1]
is ingereden en/of tegen [slachtoffer 1] is aangereden en/of over die [slachtoffer 1] is
gereden en/of die [slachtoffer 1] klem heeft gereden tussen die auto en een hekje,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een
verbrijzelde enkel, althans meervoudig en/of gecompliceerd gebroken enkel),
heeft toegebracht, door opzettelijk
als bestuurder van een personenauto (Mercedes)
- met die auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 1] af te
rijden en/of
-(ondanks dat die [slachtoffer 1] opzij was gesprongen) met die auto tegen die
[slachtoffer 1] aan te rijden, althans die [slachtoffer 1] met die auto te raken, waardoor
die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en/of
- ( vervolgens) achteruit rijdend met diezelfde auto nogmaals op die [slachtoffer 1]
in te rijden en/of tegen [slachtoffer 1] aan te rijden en/of over die [slachtoffer 1] te
rijden en/of die [slachtoffer 1] klem te rijden tussen die auto en een hekje;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet
als bestuurder van een personenauto (Mercedes)
- met die auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 1] is
afgereden en/of
-(ondanks dat die [slachtoffer 1] ) opzij sprong tegen die [slachtoffer 1] is aangereden,
althans die [slachtoffer 1] met die auto heeft geraakt, waardoor die [slachtoffer 1] op de
grond is gevallen en/of
- ( vervolgens) achteruit rijdend met diezelfde auto nogmaals op die [slachtoffer 1]
is ingereden en/of tegen [slachtoffer 1] is aangereden en/of over die [slachtoffer 1] is
gereden, en/of die [slachtoffer 1] klem heeft gereden tussen die auto en een hekje,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland , ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met
dat opzet als bestuurder van een auto (Mercedes) met die auto met hoge,
althans aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 2] is afgereden, althans in de
richting van die [slachtoffer 2] is gereden, waardoor die [slachtoffer 2] opzij moest springen
teneinde niet door die auto geraakt te worden, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet als bestuurder van een auto (Mercedes) met die auto met hoge, althans
aanzienlijke snelheid ,op die [slachtoffer 2] is afgereden, althans in de richting van
die [slachtoffer 2] is gereden, waardoor die [slachtoffer 2] opzij moest springen teneinde niet
door die auto geraakt te worden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk
dreigend als bestuurder van een auto (Mercedes) met die auto met hoge, althans
aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 2] afgereden, althans in de richting van die
[slachtoffer 2] gereden, waardoor die [slachtoffer 2] opzij moest springen teneinde niet door
die auto geraakt te worden;
3.
Primair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet
als bestuurder van een personenauto (Mercedes)
- ( terwijl die [slachtoffer 3] lopend voor die auto uitvluchtte, althans rende) met
die auto (door struiken en/of bossages) achter die [slachtoffer 3] is aangereden
en/of
- op of heel kort na het moment dat die [slachtoffer 3] in zijn vlucht over een hek klom/sprong, met die auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid, tegen dat hek is
aangereden, waardoor die [slachtoffer 3] vanaf dat hek werd gelanceerd, althans vanaf
dat hek is gevallen en/of op de grond terecht is gekomen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet
als bestuurder van een personenauto (Mercedes)
- ( terwijl die [slachtoffer 3] lopend voor die auto uitvluchtte, althans rende) met
die auto (door struiken en/of bossages) achter die [slachtoffer 3] is aangereden
en/of
- op of heel kort na het moment dat die [slachtoffer 3] in zijn vlucht over een hek klom/sprong,
met die auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid, tegen dat hek is
aangereden, waardoor die [slachtoffer 3] vanaf dat hek werd gelanceerd, althans vanaf
dat hek is gevallen en/of op de grond terecht is gekomen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk
dreigend als bestuurder van een personenauto (Mercedes)
- ( terwijl die [slachtoffer 3] lopend voor die auto uitvluchtte, althans rende) met
die auto (door struiken en/of bossages) achter die [slachtoffer 3] aangereden en/of
- op of heel kort na het moment dat die [slachtoffer 3] in zijn vlucht over een hek klom/sprong, met die auto met hoge, althans aanzienlijke, snelheid tegen dat hek
aangereden, waardoor die [slachtoffer 3] vanaf dat hek werd gelanceerd, althans vanaf
dat hek is gevallen en/of op de grond terecht is gekomen;
4.
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een of meer auto's (Mercedes kenteken [kenteken] en/of een Citroën [kenteken] )
en/of een of meer hekwerk(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 3] (Merdeces) en/of (de vrouw van) [slachtoffer 2]
(Citroën) en/of de gemeente Utrecht ( hekwerken) in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk als
bestuurder van de ene auto (Mercedes) tegen de andere auto (Citroën) aan te
rijden en/of tegen een of meer hekwerken te rijden.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015338617 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris van 20 april 2016, pag. 3.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij de politie van 8 november 2015, pag. 88 voorgeleidingsdossier
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij de rechter-commissaris in het kader van de inbewaringstelling van 10 november 2015.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 7 november 2015, pag. 63 en 65 van het voorgeleidingsdossier.
6.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 19 januari 2016, pag. 5.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de politie d.d. 7 november 2015, pag. 73 van het voorgeleidingsdossier.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de politie van 7 november 2015, pag. 75 en 76 van het voorgeleidingsdossier.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 7 november 2015, pag. 23 van het voorgeleidingsdossier.
10.Proces-verbaal van de terechtzitting van 19 mei 2016.
11.Proces-verbaal sporenonderzoek van [verbalisant 2] d.d. 9 november 2015, pa. 53 en 54 en foto’s op pag. 57 en 58 van het voorgeleidingsdossier.
12.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 7 november 2015, pag. 42 en foto’s op pag. 44-47 van het voorgeleidingsdossier.
13.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 7 november 2015, pag. 23 van het voorgeleidingsdossier.
14.Proces-verbaal van de terechtzitting van 19 mei 2016.