4.3Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft het primair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde strafbare feit geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechtercommissaris van 20 april 2016;
- de verklaring van verdachte bij de politie van 8 november 2015;
- de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris van 10 november 2015.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in genoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair onder 1 ten laste gelegde feit, in die zin dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven.
Vastgesteld kan worden dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] ten gevolge van de gedragingen van de verdachte zou komen te overlijden en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. De verdachte is met een auto met hoge snelheid op [slachtoffer 1] afgereden. [slachtoffer 1] was op dat moment te voet. Verdachte heeft [slachtoffer 1] -nadat hij eerst had geremd- vervolgens ook geraakt tegen zijn buik. Daarbij is [slachtoffer 1] op de motorkap van de auto van de verdachte geklapt, waarna hij op de grond is gevallen. Daarna reed de verdachte achteruit in de richting waar [slachtoffer 1] op de grond lag en is hij over de enkel van [slachtoffer 1] gereden. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zijn hoofd nog net heeft weg kunnen draaien toen verdachte voor de tweede maal op hem af kan rijden en dat verdachte daarom over zijn enkel reed.
Met het op [slachtoffer 1] afrijden zijn de gedragingen van de verdachte aangevangen. Het met een auto met hoge snelheid op een voetganger afrijden houdt ook een aanmerkelijke kans op de dood in. Dit onderdeel van de tenlastelegging maakt daarom onderdeel uit van de poging van de verdachte om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven en zal ook als zodanig bewezen worden verklaard.
Gelet op de bewezenverklaarde gedragingen kan worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. De verdachte heeft dit ook niet betwist.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte met zijn auto met hoge snelheid op [slachtoffer 2] is afgereden, zodat hij van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit:
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 6 november 2015 zag ik dat [verdachte] met mijn auto met hoge snelheid op mij inreed. Ik besloot door de struiken heen te rennen. Ik zag dat [verdachte] mijn auto keerde en ook over de struiken heen reed. Vervolgens ben ik, met [verdachte] al rijdend achter mij aan, de Graadt van Roggenweg te Utrecht opgerend.
Bij de rechter-commissaris heeft aangever [slachtoffer 3] over het vervolg -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik probeerde te vluchten van de auto waar [verdachte] in zat. Ik ben daarna gesprongen over het hek waar hij tegenaan reed.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik reed in mijn personenauto over de Graadt van Roggenweg te Utrecht. In mijn ooghoeken zag ik een man over een hek springen. Ik zag dat het een hek was dat de trambaan van de autorijweg scheidde. Ik zag daarop in mijn ooghoeken een witte SUV rijden. Ik zag dat de auto met snelheid tegen het hek klapte. Ik zag dat de auto tegen het hek aan klapte ter hoogte waar de man over het hek heen sprong.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 6 november 2015 ben ik getuige geweest van een incident op de Graadt van Roggeweg te Utrecht. Ik zag dat een witte Mercedes in snelheid toenam. Ik hoorde dat de Mercedes veel gas gaf. Ik zag dat de Mercedes doorreed in de richting van de trambaan. Ik zag dat hij hierbij achter een andere man aanreed. Ik zag dat de Mercedes door de berm heenreed en uiteindelijk een hekwerk eruit ramde. Het ging allemaal heel erg snel. Ik zag dat de Mercedes heel erg hard reed en expres het hekwerk ramde.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende gerelateerd.
Op 6 november 2016 hoorde ik de melding te gaan naar de Graadt van Roggenweg te Utrecht. Er zou een witte Mercedes op mensen zijn ingereden. Ter plaatse zag ik dat twee hekken waren vernield. Ik hoorde dat deze op de trambaan lagen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 6 november 2015 heb ik al rijdend in de witte Mercedes [slachtoffer 1] uitgeschakeld, omdat hij een wapen bij zich droeg. Ik ging vervolgens verder, omdat ik dacht dat [slachtoffer 3] het wapen had. Ik had gezien dat hij iets van de grond pakte. Ik ben achter [slachtoffer 3] aangereden. Op het moment dat hij over het hek heen klom, ben ik naar links uitgeweken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in genoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, zoals primair onder 3 aan hem ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bruikbaar zijn voor het bewijs, omdat dit onafhankelijke getuigen zijn. [getuige 1] is een toevallige passant, [getuige 2] een buurtbewoner die een en ander vanuit zijn woning heeft waargenomen.
Vastgesteld kan dan ook worden dat de verdachte met hoge snelheid achter [slachtoffer 3] is aangereden en dat hij dit bewust heeft gedaan. Nadat hij [slachtoffer 1] had uitgeschakeld, wilde hij ditzelfde bij [slachtoffer 3] doen. [slachtoffer 3] klom over een hek om te ontkomen. De verdachte heeft dit hek vervolgens met hoge snelheid geraakt en omver gereden.
Niet duidelijk is geworden hoeveel tijd precies heeft gezeten tussen het moment dat [slachtoffer 3] over het hek sprong en het moment dat de verdachte daar tegenaan reed. Wel volgt uit de verklaring van [getuige 1] dat die tijd heel kort moet zijn geweest. Ook is duidelijk geworden dat de snelheid waarmee de verdachte dit deed hoog was. Dit wordt niet alleen verklaard door de onafhankelijke getuigen, maar kan ook worden afgeleid uit de verklaring van verdachte zelf. Hij moest uitwijken op het moment dat hij het hek naderde. Hij had dus onvoldoende tijd om te remmen. Ook voor het uitwijken had hij echter onvoldoende tijd. Ten gevolge van zijn rijgedrag is het hek vernield. Het hek is op de trambaan terecht gekomen. Dit duidt erop dat verdachte het hek hard heeft geraakt. Indien [slachtoffer 3] niet tijdig over het hek was gesprongen, was de kans aanmerkelijk geweest dat hij tussen de auto en het hek terecht was gekomen en dat [slachtoffer 3] ten gevolge hiervan zou zijn overleden.
Deze gedragingen van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 3] , dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de kans op dat gevolg heeft aanvaard. Gelet op de bewezenverklaarde gedragingen kan daarom worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 3] heeft aanvaard.
De verdachte heeft het onder 4 aan hem ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft ten aanzien van dit ten laste gelegde strafbare feit geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van [verbalisant 2] van 9 november 2015;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 7 november 2015;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 7 november 2015;
- de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in genoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van twee auto’s en een hek, op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.