ECLI:NL:RBMNE:2016:3323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
16/661780-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerij met mislukte oogsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennepplanten. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 11.474,31, gebaseerd op de veronderstelling dat de verdachte inkomsten had gegenereerd uit eerdere hennepkweken. De verdachte, die verklaarde dat al zijn eerdere kweken waren mislukt, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.T.W. van Dijk.

Tijdens de zitting op 19 mei 2016 werd duidelijk dat de kwekerij van de verdachte op het moment van aantreffen in een vervuilde staat verkeerde, met verdroogde hennepplanten en resten van eerdere kweken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geloofwaardig was in zijn verklaring dat hij nooit een substantiële oogst had gehad en dat de laatste oogst ook was mislukt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat niet aannemelijk was dat eerdere oogsten wel succesvol waren geweest.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van de officier van justitie af, waarmee de verdachte niet verplicht werd tot betaling van het geschatte voordeel. Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in ontnemingszaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de geloofwaardigheid van verklaringen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661780-15 (ontneming)
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Raadsman: mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 mei 2016.

1.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 15 april 2016 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en tot het opleggen aan [veroordeelde] van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel van € 45.897,24.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering aldus gewijzigd dat deze thans luidt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 11.474,31.

2.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 juni 2016 veroordeeld voor het aanwezig hebben van 245 hennepplanten. Van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennepplanten is [veroordeelde] vrijgesproken.
Op het moment van het aantreffen van de hennepkwekerij waren de aanwezige hennenplanten verdroogd. Die oogst was mislukt. De vraag dient te worden beantwoord of aannemelijk is dat de veroordeelde eerdere hennepkweken heeft gehad die wel tot een oogst hebben geleid waaruit de verdachte inkomsten heeft gegenereerd.
In de kwekerij zijn resten van hennepplanten aangetroffen. Er stonden vuilniszakken met daarin wortels van hennepplanten en ook lagen resten van hennepplanten op droogrekken. In het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gemeld dat de vervuiling van de kwekerij er ook op duidt dat eerdere kweken hebben plaatsgevonden.
[veroordeelde] heeft verklaard dat hij twee jaar geleden is begonnen met het opzetten van de hennepkwekerij maar dat alle eerdere kweken zijn mislukt. Hij heeft nooit een substantiële oogst gehad. Slechts enkele planten hebben toppen gekregen. Dat heeft een boterhamzakje met hennep opgeleverd, welke hennep hij heeft weggegeven. Hij heeft hier niets mee verdiend, aldus [veroordeelde] .
De officier van justitie gaat er gelet op het aantreffen van de hennepresten en de mate van vervuiling van de kwekerij vanuit dat er één oogst is geweest die tot inkomsten voor de verdachte heeft geleid.
De rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde] geloofwaardig overkomt in zijn verklaring dat de eerdere kweken vrijwel niets hebben opgeleverd. Vastgesteld kan worden dat in ieder geval de laatste oogst is mislukt. Niet aannemelijk is dat eerdere oogsten dan wel zijn gelukt. Indien [veroordeelde] éénmaal eerder wél zou hebben geoogst, zou hij immers over voldoende kennis en ervaring hebben moeten beschikken om die laatste oogst ook te doen slagen.
[veroordeelde] heeft verklaard dat hij meerdere malen heeft geprobeerd hennep te kweken en dat de kwekerij dus ook meerdere malen heeft gedraaid. Daaruit kan de aangetroffen vervuiling worden verklaard. Bovendien heeft [veroordeelde] verklaard dat hij tweedehandsapparatuur heeft gebruikt, die van de aanvang af al vervuild was.
Gelet op het voorgaande is onvoldoende grondslag aanwezig voor de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zodat de rechtbank deze zal afwijzen.

3.DE BESLISSING

De rechtbank:
wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Mehilal, voorzitter, mrs. E.M. de Stigter en A.C. van den Boogaard, rechters, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2016.