Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde mr. S. Besli,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Vis.
1.De procedure
2.De feiten
“We hebben nu een serieus probleem!”. Daarop heeft [A] gereageerd met:
“Je weet dat dit de week met de kinderen is. Ik kan mij niet in twee delen. Werk ik bij jou of werk jij bij mij?”,waarop [verweerder] antwoordt
“Vraag ik me ook af?”.
“(…) Mijn ziekmelding is geen wraakactie. Ik voel mij gewoon ziek en de gebeurtenissen tussen ons zijn daar mede debet aan. Het valt ook niet mee als je van alles en nog wat beschuldigd wordt. Dat heb ik na al mijn trouwe inzet niet verdient.
3.Het verzoek van [verzoeker]
4.Het verweer, het tegenverzoek en de nevenverzoeken
11 april 2016 gedwongen opgenomen in een psychiatrische instelling. Door toedoen van [verzoeker] is de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord. Om die reden dient de arbeidsovereenkomst volgens [verweerder] ontbonden te worden. Nu volgens [verweerder] [verzoeker] een ernstig verwijt gemaakt kan worden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft hij recht op een billijke vergoeding en dient geen verkorting van de opzegtermijn plaats te vinden. De opzegtermijn bedraagt volgens [verweerder] vier maanden, omdat [verzoeker] te gelden heeft als opvolgend werkgever van Mitra.
5.De beoordeling
12 februari 2016 blijken door partijen over en weer anders te zijn bedoeld en geïnterpreteerd. De brieven van [verzoeker] zijn weliswaar pittig van toon, maar wel begrijpelijk gelet op het oordeel van de arboarts die (naar later is gebleken ten onrechte) van oordeel was dat bij [verweerder] geen medische beperkingen bestonden en [verzoeker] adviseerde [verweerder] hersteld te melden. De kantonrechter overweegt dat gelet op het voorgaande de ontbinding in het onderhavige geval is gelegen in de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen waar zij beiden, door miscommunicatie, aan hebben bijgedragen zodat voor een billijke vergoeding geen plaats is.
€ 65,19 te weinig is uitbetaald, zodat ook dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Tenslotte heeft [verzoeker] niet betwist dat zij aan [verweerder] het loon moet betalen over de bijzondere verlofdagen van 25 en 26 december 2015 en 1 januari 2016, waarop [verweerder] normaliter gewerkt zou hebben. Gelet op het voorgaande zal aan [verweerder] worden toegewezen het bruto equivalent van € 1.492,00 netto, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en overige elementen en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 15%.