4.3.1Bewijsmiddelen
Niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift
[medeverdachte 1]is sinds 2005 enig aandeelhouderen bestuurdervan [bedrijf 1] BV, welke vennootschap enig aandeelhoudster en bestuurdster is van [bedrijf 2] BV, beide gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna respectievelijk: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ).
[bedrijf 3] NV (hierna: [bedrijf 3] ) is op verzoek van [medeverdachte 1] opgericht eind 2010/begin 2011. [bedrijf 3] is gevestigd te Curaçaoen [medeverdachte 1] is gemachtigd tot de bankrekeningen van [bedrijf 3] .
[medeverdachte 1] is vanaf maart 2010 werkzaam geweest bij SNSPF en op interim basis belast met het aansturen van nationale en internationale equity participaties van SNSPF alsmede het behandelen van andere door de directie van SNSPF te bepalen dossiers, hetgeen met zich mee kan brengen dat (tijdelijk) een functie als bestuurder of commissaris dient te worden vervuld.[medeverdachte 1] noemt zichzelf interim-manager.
Introductie en betalingen externen
Nadat hij [medeverdachte 1] had aangenomen is [medeverdachte 2] aangenomen bij SNS via [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 3] .Vervolgens is toen nog een aantal mensen aangebracht waaronder [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medewerker 1] , [medewerker 2] en [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft met deze mensen gesprekken gevoerd.[medeverdachte 2] werd als eerste medio 2010 aangenomen.[medeverdachte 6] heeft verklaard dat een aantal van deze mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.
In het bij [medeverdachte 1] aangetroffen excelbestand genaamd “detachering”zijn werkbladen opgenomen met de namen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medewerker 2] , [medewerker 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] . Dit zijn voornamen van medewerkers van SNSPF (de rechtbank begrijpt respectievelijk: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medewerker 2] , [medewerker 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] ). Over de periode augustus 2010 tot en met december 2012 is per persoon vermeld:
- hoeveel uur de medewerker bij SNSPF heeft gewerkt;
- hoeveel vergoeding deze medewerker bij SNSPF heeft gedeclareerd;
- hoeveel [medeverdachte 1] bij deze medewerker declareerde en
- hoe deze declaratie verdeeld werd tussen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] .
Volgens [medeverdachte 1] betreft dit zijn administratie van deze groep, hij hield dit overzicht maandelijks bij.De bedragen die op dit spreadsheet staan komen overeen met de afspraken die hij met de betreffende mensen heeft gemaakt.Als mensen anderen aanbrachten kregen zij een deel van die fee.
[verdachte]
heeft verklaard dat [bedrijf 4] BV (hierna: [bedrijf 4] ) zijn persoonlijke holding is.[bedrijf 4] is gevestigd in [vestigingsplaats] .[bedrijf 4] heeft 50 procent van de aandelen van [bedrijf 5] B.V.. [bedrijf 5] is in 2008 door [verdachte] samen met zijn zwager [medeverdachte 7] opgericht.
De werkzaamheden die [verdachte] voor SNSPF heeft verricht vloeien voort uit een overeenkomst van opdracht van 14 december 2010 tussen SNSPF en [bedrijf 4] . Vervolgens is een aanvullende overeenkomst gesloten voor de duur van 14 maanden, ingaande op 1 november 2011. Beide overeenkomsten zijn mede ondertekend door [medeverdachte 3] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij in november of december 2010 is benaderd door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] of hij beschikbaar was voor een klus bij SNS. [verdachte] heeft gezegd dat hij wel geïnteresseerd was en dat men onderling maar moest afstemmen wie hem zou introduceren bij SNS. Eén van hen zou [verdachte] introduceren bij [medeverdachte 1] . Enkele dagen later werd [verdachte] gebeld door [medeverdachte 1] en volgde er een gesprek in een hotel bij Haren. In dat gesprek vertelde [medeverdachte 1] dat hij zelf ook iets bij SNS deed. Verder is in dat gesprek het cv van [verdachte] besproken.Aan het einde van het gesprek gaf [medeverdachte 1] aan dat hij verwachtte dat [verdachte] wel iets voor SNS zou kunnen betekenen. [medeverdachte 1] gaf verder aan dat, als [verdachte] zou worden aangenomen, hij een aanbrengfee wilde ontvangen van een bepaald bedrag. [verdachte] stemde hiermee in, maar gaf aan dat hij zelf wel minimaal € 150,- per uur wilde overhouden. [medeverdachte 1] heeft vervolgens aan [verdachte] meegedeeld dat hij hem zou introduceren. Enkele dagen later werd [verdachte] gebeld en is er een afspraak gemaakt met [medeverdachte 3] en [A] .Een paar dagen na dit gesprek werd aan [verdachte] telefonisch meegedeeld dat men hem een contract wilde aanbieden voor € 220,- per uur. [verdachte] heeft hiermee ingestemd. [verdachte] heeft vervolgens contact opgenomen met [medeverdachte 1] en meegedeeld dat [medeverdachte 1] € 70,- per uur zou ontvangen.[verdachte] verklaart dat hij zijn opdrachtgever niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij een deel van zijn vergoeding afdroeg. De facturen die [verdachte] aan SNS stuurde gingen via [medeverdachte 1] . Zodoende was [medeverdachte 1] op de hoogte van het aantal uren dat door [verdachte] werd gedeclareerd.
[medeverdachte 1] verklaart dat de afspraak met [verdachte] alleen mondeling is overeengekomen. Op de vraag of [medeverdachte 1] mensen binnen SNSPF op de hoogte heeft gebracht van deze afspraak met [verdachte] , antwoordt [medeverdachte 1] dat alleen [medeverdachte 3] ervan af wist.
Door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is in de periode van 19 januari 2011 tot en met 11 november 2012 in totaal een bedrag van € 255.255,- (exclusief btw) gefactureerd aan [bedrijf 4] . Deze facturen zijn in de periode van 26 januari 2011 tot en met 30 november 2012 door [bedrijf 4] voldaan.
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 70,- die door [verdachte] aan [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 22,50;
- [medeverdachte 3] : € 22,50;
- [medeverdachte 2] : € 25,00.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.3Vrijspraak van oplichting en verduistering
Oplichting van SNS(PF)
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachten tezamen en in vereniging SNSPF en/of SNS Reaal N.V. (hierna: SNS) hebben bewogen tot afgifte van (aanvullende) overeenkomsten van opdracht en geldbedragen, namelijk de daarin opgenomen te hoge uurtarieven, door middel van de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen. Een deel van de uurtarieven is vervolgens gebruikt voor de onderlinge betalingen, die voor SNS(PF) werden verzwegen. Indien de oplichtingsmiddelen niet tegenover SNS(PF) waren aangewend, was zij niet overgegaan tot afgifte van deze geldbedragen en/of het sluiten van deze overeenkomsten.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Oplichting is het door het gebruikmaken van een (oplichtings-)middel een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, waaronder de afgifte van een goed en het aangaan van een schuld. Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe ten minste van één van de oplichtingsmiddelen als genoemd in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dan wel een combinatie daarvan. Tussen het aanwenden van (één van) genoemde oplichtingsmiddelen en één van voormelde gedragingen waartoe de bedrogene wordt bewogen, dient een causaal verband te bestaan.
De gestelde oplichtingshandelingen zijn uitgewerkt in de tenlastelegging.
De rechtbank zal de dagvaarding partieel nietig verklaren ten aanzien van de eerste oplichtingshandeling, inhoudend dat verdachten aan SNS(PF) zouden hebben voorgehouden en/of in strijd met de werkelijkheid de indruk gewekt zouden hebben (enkel) de belangen van SNS(PF) te zullen behartigen, nu dit verwijt te algemeen en onbepaald is omschreven. Anders dan in de Icare-zaak (ECLI:NL:GHARL:2012:CA1943) is nagelaten nader te concretiseren ten aanzien van welke rechtshandeling(en) deze belangenbehartiging in de ten laste gelegde periode zou zijn voorgewend. Zonder die concretisering is het geformuleerde verwijt te ruim en te vaag. Deze oplichtingshandeling is dan ook onvoldoende feitelijk omschreven en de dagvaarding is op dit punt partieel nietig. De tweede en derde oplichtingshandeling inhoudende -kort gezegd- enerzijds het verzwijgen van het feit dat betalingen zijn overeengekomen en anderzijds het verzwijgen van die betalingen zelf en de verrekening daarvan acht de rechtbank bewezen. Overwegingen hierover zijn hieronder nader uitgewerkt bij de bespreking van de niet-ambtelijke omkoping.
De overige drie ten laste gelegde oplichtingshandelingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen en zij overweegt daartoe als volgt.
Het verwijt met betrekking tot de benchmark houdt in dat deze ondeugdelijk was en dat deze is gebruikt voor het verkrijgen van (niet marktconforme, te hoge) tarieven. Allereerst kan aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld dat de gehanteerde tarieven hoger waren dan marktconform. Daarbij is van belang dat verschillende andere medewerkers van SNSPF met een vergelijkbare functie, die niet als verdachten zijn aangemerkt, vergelijkbare uurtarieven hadden.
Bovendien kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld op welk moment de directie van SNS(PF) bekend is geworden met het benchmarkonderzoek. In het najaar van 2010 heeft Group Audit een rapport uitgebracht waarin zij concludeert dat het benchmarkonderzoek zodanige gebreken vertoont dat het niet kan dienen als onderbouwing voor de gehanteerde tarieven. Nadat de directie van SNS(PF) met dit rapport bekend is geworden, zijn er echter geen maatregelen genomen om de tarieven naar beneden bij te stellen.
Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat het benchmarkonderzoek is “overgelegd of ingebracht” ter “onderbouwing of rechtvaardiging” van de gehanteerde tarieven. Niet kan worden vastgesteld dat het benchmarkonderzoek vóór het onderzoek van Group Audit aan de directie van SNS(PF) is overgelegd ter onderbouwing van de nieuwe tarieven.
Met betrekking tot de vijfde oplichtingshandeling betreffende de detachering ziet de rechtbank niet in hoe in dit geval sprake kan zijn van detachering of enige vorm hiervan. De relatie tussen de verdachten kan niet worden geduid als “een vorm van detachering”. Geen sprake is van een driepartijen-overeenkomst tussen SNSPF, verdachte en (één van) de medeverdachten. Anders dan in een detacheringsverhouding verrichtten de verdachten zelfstandig werkzaamheden voor SNSPF.
Ook heeft de rechtbank niet kunnen constateren dat verdachte en/of de medeverdachten hebben voorgewend dat de overeengekomen uurtarieven noodzakelijk waren voor het werven/behouden van die betrokkenen (de zesde oplichtingshandeling). Daarbij komt dat [B] en [C] , toenmalige directieleden, verklaren dat destijds opdracht is gegeven tot het binden van externen. Een tariefsverhoging werd volgens hen begrijpelijk en kennelijk aanvaardbaar geacht. Dat de noodzaak hiervan voorgewend moest worden, kan dus niet worden vastgesteld.
Concluderend acht de rechtbank twee oplichtingshandelingen, te weten enerzijds het verzwijgen van het feit dat betalingen zijn overeengekomen en anderzijds het verzwijgen van die betalingen zelf en het verzwijgen van de verrekening daarvan, bewezen.
Voor een bewezenverklaring van oplichting zoals bedoeld in artikel 326 Sr dient een causaal verband te bestaan tussen de oplichtingshandelingen (indien aan te merken als een oplichtingsmiddel) en één van de gedragingen waartoe de opgelichte wordt bewogen. Deze moet door de inwerking van die handelingen gebracht worden tot hetgeen hij doet.
De rechtbank is van oordeel dat er -voor zover de bewezenverklaarde verzwijgingen al gekwalificeerd kunnen worden als een oplichtingsmiddel- onvoldoende bewijs is dat SNS(PF) hierdoor is bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten van opdracht en de afgifte van de geldbedragen. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat sprake is van een professionele organisatie, waarvan mag worden verwacht dat zij de nodige zorgvuldigheid betracht. De werkzaamheden van de verdachten werden positief beoordeeld en de uurtarieven werden breed gehanteerd. Niet is gebleken dat de gehanteerde uurtarieven niet marktconform waren en/of kunstmatig zijn verhoogd. SNS(PF) was kennelijk bereid deze tarieven te betalen. Zelfs nadat het rapport van Group Audit bekend is geworden heeft dit niet tot aanpassingen geleid.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat SNS(PF) deze tarieven heeft betaald en deze (aanvullende) overeenkomsten is aangegaan dóórdat betalingsafspraken en de voldoening hiervan zijn verzwegen en zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde oplichting.
VerduisteringVoor bewezenverklaring van verduistering is vereist dat bewezen kan worden dat verdachte (samen met de medeverdachten) zich de genoemde geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Gelet op het voorgaande is niet bewezen dat SNS(PF) door middel van oplichting is bewogen tot het betalen van (te hoge) tarieven en het aangaan van overeenkomsten van opdracht. De uitbetaling van uurtarieven is conform de onderliggende overeenkomsten van opdracht gebeurd. Er is dan ook geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening van (een deel van) de overeengekomen vergoeding voor geleverde werkzaamheden nu niet kan worden bewezen dat betrokkenen hier geen recht op hadden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde verduistering.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
Ook volgt uit het vorenstaande dat niet kan worden vastgesteld dat SNS(PF) door de ten laste gelegde handelingen en toedoen van verdachten financieel nadeel heeft geleden. Dat de bank wel is geschaad op het gebied van vertrouwen en integriteit en dat sprake is geweest van (een risico op) belangenverstrengeling wordt nader uitgewerkt onder 4.3.4.
4.3.4Bewijsoverwegingen
Algemeen
Vervolging rechtspersonen en/of natuurlijke personenDe rechtbank overweegt allereerst dat de vervolging of het daderschap van een rechtspersoon de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uitsluit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd (HR 21-10-1986, NJ 1987, 362 en ECLI:NL:PHR:2007:BA7261). De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht. Toerekening aan rechtspersonen
Daarnaast is voor de onderstaande bewijsoverwegingen van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938). Actieve niet-ambtelijke omkoping
Aan [verdachte] is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij -samen met zijn vennootschap- [medeverdachte 1] heeft omgekocht (feit 2).
Het tweede lid van artikel 328ter Sr luidde ten tijde van de ten laste gelegde periode als volgt:
“Met gelijke straf wordt gestraft hij die aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking of optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever.”
De rechtbank zal hieronder de verschillende onderdelen van dit artikel beoordelen.
LasthebberDe verdediging heeft betoogd dat [medeverdachte 1] niet in dienstbetrekking was bij SNSPF en ook niet als lasthebber kan worden aangemerkt. De overeenkomsten van opdracht die door [medeverdachte 1] met SNSPF zijn gesloten kunnen -civielrechtelijk- niet als overeenkomsten van lastgeving worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt allereerst dat voor de interpretatie van begrippen in het Wetboek van Strafrecht niet altijd aansluiting hoeft te worden gezocht bij de definities uit het civiele recht. Aan begrippen die in het strafrecht voorkomen, dient juist zoveel mogelijk een autonome betekenis te worden gegeven welke tegemoet komt aan de strekking van het betreffende strafbare feit. Daarbij is van belang dat de wetgever het beschermd belang van deze bepaling niet uitsluitend heeft beperkt tot de relatie tussen werkgever en werknemer, maar ook oog had voor de publieke moraal en de openbare orde. Het vertrouwen dat in de werknemer of lasthebber wordt gesteld krijgt meer inhoud naarmate bevoegdheden worden gedelegeerd en de specialisatie binnen de onderneming voortschrijdt (
Kamerstukken II1965/66, 8437, nr. 4, p. 7). De huidige Memorie van Toelichting van artikel 328ter Sr betrekt het te beschermen belang -zonder aanpassing van het begrip lasthebber- eveneens op de belangen van de consument, de economische sector en de samenleving als geheel (
Kamerstukken II 2012/13, 33685, nr. 4, p. 14-15).
Gelet op de strekking van en de toelichting op deze strafbepaling is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] in zijn relatie met SNSPF als lasthebber te beschouwen is. Juist het grote vertrouwen dat in [medeverdachte 1] werd gesteld en de verregaande bevoegdheden die aan hem en andere externe medewerkers werden toegekend, maken dat zij -gelet op de Memorie van Toelichting- onder het bereik van dit artikel vallen.
Het doen van een giftDe rechtbank stelt vast dat de term gift ziet op elk overdragen aan een ander van iets wat voor die ander waarde heeft. Daarvan is sprake, in de vorm van de geldbedragen die aan [medeverdachte 1] zijn overgemaakt.
Naar aanleiding van hetgeen deze in de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalatenDe verdediging heeft gesteld dat [medeverdachte 1] geen tegenprestatie heeft geleverd voor de betalingen die aan hem zijn gedaan in niveau 2. Bovendien is er geen verband te leggen tussen de betalingen die hij ontving en zijn werkzaamheden bij SNSPF.
De rechtbank stelt voorop dat de woorden “naar aanleiding van hetgeen hij in de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten” inhouden dat de gift moet zijn gedaan of aangenomen naar aanleiding van een verrichte of nog te verrichten prestatie van de ontvanger. Een concrete prestatie van de omgekochte is echter niet altijd vereist (HR 27 november 1991,
NJ1991, 318). Zo is bijvoorbeeld voldoende dat de omkoper giften aan de omgekochte doet om zijn zakelijke relatie met de werkgever van de omgekochte in stand te houden of te verbeteren terwijl de omgekochte daarop invloed had en dit moet hebben begrepen (HR 16 januari 1990,
DD90.197).
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wel sprake is geweest van het verrichten van een prestatie “in de uitvoering van zijn last”, zoals hieronder nader overwogen.
Opgemerkt wordt dat een prestatie zowel vóór de betalingen als ná de betalingen kan zijn verricht. Alle personen in niveau 2 die met [medeverdachte 1] betalingsafspraken hebben gemaakt, waaronder [verdachte] , verklaren dat zij [medeverdachte 1] betaalden, omdat hij hen had geïntroduceerd bij SNSPF. Door niemand van hen wordt verklaard dat er een andere aanleiding was om een deel van hun uurtarief af te dragen aan [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de introductie van [verdachte] door [medeverdachte 1] is gedaan “in de uitvoering van zijn last”. Op het moment dat deze introductie plaatsvond werkte [medeverdachte 1] al bij SNSPF en wist hij dat er nieuwe medewerkers nodig waren. [medeverdachte 1] heeft hem voorgedragen bij degene die verantwoordelijk was voor het aannemen van nieuwe medewerkers, namelijk [medeverdachte 3] . De rechtbank kan deze omstandigheden niet anders duiden dan dat [medeverdachte 1] vanuit zijn functie bij SNSPF [verdachte] heeft geïntroduceerd.
Door de officieren van justitie is betoogd dat de prestatie (mede) gelegen was in het feit dat [medeverdachte 1] via [medeverdachte 3] invloed had op de beslissingen die binnen SNSPF over de externe medewerkers werden genomen. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Uit het dossier blijkt niet dat door [medeverdachte 1] hierover toezeggingen zijn gedaan aan degenen die aan hem een deel van hun uurtarief afdroegen. Ook is er geen correspondentie aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] via [medeverdachte 3] invloed uitoefende op besluiten die binnen SNSPF werden genomen. Wel blijkt uit het dossier dat tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] sprake is geweest van een nauwe samenwerking. Echter, zelfs al zou [medeverdachte 1] via [medeverdachte 3] invloed hebben gehad (zoals hij in de e-mail aan [medewerker 1] en [medewerker 2] suggereert, D‑0175), dan nog blijkt onvoldoende dat de ‘betalers’ van deze invloed op de hoogte waren en dat deze invloed een reden voor de betaling vormde.
Redelijkerwijs aannemen dat in strijd met de goede trouw wordt verzwegenVoor de strafbaarheid van de omkoper is niet bepalend of hij verwachtte dat de gift in strijd met de goede trouw zou worden verzwegen. Doorslaggevend is wat de omkoper gezien de aard van de gift, de omstandigheden waaronder de gift werd gedaan en zijn kennis van de (opvattingen in de) branche redelijkerwijs -objectief gezien dus- had moeten verwachten. De omkoper is strafbaar wanneer hij zich bewust had moeten zijn van de mogelijkheid dat de ontvanger van de gift dit in strijd met de goede trouw zou verzwijgen. Onbewuste schuld is daarvoor voldoende.
[verdachte] heeft gedurende een geruime periode maandelijks betalingen gedaan aan [medeverdachte 1] . In totaal heeft [verdachte] een bedrag van ruim € 250.000,- aan hem overgemaakt. Dat SNSPF van deze betalingen op de hoogte had willen zijn, is evident. Hoewel [verdachte] niet onder de verantwoordelijkheid van [medeverdachte 1] viel, hadden de maandelijks terugkerende betalingen op basis van zijn uren bij SNSPF, hem voldoende aanleiding moeten geven om te beseffen dat deze afspraak voor SNSPF van belang was. Gelet op deze aard van de afspraak had [verdachte] redelijkerwijs moeten verwachten dat de afspraak verzwegen werd. [verdachte] had zich van deze verzwijging bewust moeten zijn. Temeer nu hij werkzaam was in het bankwezen, waar integriteit essentieel is en belangenverstrengeling grote gevolgen kan hebben. Dergelijke afspraken en betaalstromen zonder dat men hierin transparant is, maken een organisatie kwetsbaar.
Medeplegen eigen vennootschapDe niet-ambtelijke omkoping, zoals ten laste gelegd, wordt zowel voor [verdachte] als voor zijn vennootschap bewezen verklaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [verdachte] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon worden deze ook aan haar (als medepleger) toegerekend.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] -samen met zijn vennootschap- [medeverdachte 1] heeft omgekocht (feit 2).
Valsheid in geschrift
Valsheid facturenDe verdediging heeft betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II, afkomstig van de vennootschappen van [medeverdachte 1] , valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan dus niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het verkrijgen van de door [medeverdachte 1] opgemaakte facturen had [verdachte] wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen in werkelijkheid betrekking hadden en hij had daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalstDe verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden. Medeplegen eigen vennootschapDe valsheid van de facturen en de hiermee verrichte handelingen, zoals ten laste gelegd, worden zowel voor [verdachte] als voor zijn vennootschap bewezen verklaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [verdachte] zelf de ten laste gelegde handelingen (zodoende als medepleger) heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen gelet op de gebezigde bewijsmiddelen- hebben plaatsgevonden en/of zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon worden deze ook aan haar (als medepleger) toegerekend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich -samen met zijn vennootschap- schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van valse facturen.